ECLI:NL:RBOVE:2018:3229

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
ak_18_521
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van ex-werkgever tegen toekenning van WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een beroep van Vredeveld Twente B.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De eiseres, Vredeveld Twente B.V., heeft beroep ingesteld tegen de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering aan een werknemer, die na het einde van zijn loongerelateerde uitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikt werd geacht. De werknemer had zich op 30 juli 2012 ziek gemeld en ontving vanaf 21 augustus 2014 een WIA-uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer door de verweerder op 44,22% is vastgesteld, wat door eiseres werd betwist. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in overeenstemming was met de wet- en regelgeving. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende inzicht hebben gegeven in hun bevindingen en dat de toepassing van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) niet onredelijk was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/521

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Vredeveld Twente B.V., te Hoogersmilde, eiseres,

gemachtigde: mr. S. Heijerman,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M.A. Kuilderd.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam](werknemer), te Hengelo,
gemachtigde: mr. A.L. Looijenga.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder werknemer na
het einde van de loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 8 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar
van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat werknemers mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juni 2017 wordt vastgesteld op 44,22%. Tot 1 januari 2020 wijzigt de hoogte van zijn WIA-uitkering echter niet. Daarna gaat een inkomenseis gelden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak van werknemer met zaaknummer AWB 18/237. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegen-woordigen door zijn gemachtigde. Werknemer is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en hierin wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat werknemer geen toestemming heeft verleend voor het toezenden aan eiseres van stukken die medische gegevens bevatten. Om die reden kan
de rechtbank in deze uitspraak de medische stukken niet volledig weergeven. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak slechts in algemene zin de medische klachten van werknemer benoemen.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Werknemer is met ingang van 18 juni 2007 fulltime werkzaam geweest als internationaal chauffeur bulktransport in dienst van eiseres. Op 30 juli 2012 heeft werknemer zich ziek gemeld
met psychische klachten en later ook fysieke klachten. Werknemer heeft met ingang
van 21 augustus 2014 een WIA-uitkering ontvangen in verband met volledige arbeidsongeschiktheid. Bij een beoordeling in december 2014 is een FML opgesteld,
maar op basis van die FML waren werknemer toen geen functies te duiden, zodat hij ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt is geacht. Eiseres heeft verweerder op 24 juli 2015 verzocht om een herbeoordeling. Bij besluit van 17 februari 2016 heeft verweerder werknemer meegedeeld dat hij ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt wordt geacht
op medische gronden. In verband met het einde van de loongerelateerde WGA-uitkering heeft verweerder het besluit genomen, zoals vermeld onder “Procesverloop”.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
Het medisch onderzoek is onzorgvuldig geweest. Duidelijkheid over de medische status wordt niet gegeven. Er wordt wel verwezen naar medische informatie van de orthopedisch chirurg, maar de brief wordt niet bijgevoegd. Eiseres acht het niet aannemelijk dat werknemer is aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines. Het ligt op de weg van de verzekeringsarts om nader vast te stellen, met de wetenschap dat twee jaren lang geen behandelingen zijn gevolgd, in welke mate psychische beperkingen
nog aan de orde zijn.
Eiseres stelt dat ten onrechte een uurloonvergelijking heeft plaatsgevonden. Werknemer had een contractuele arbeidsduur van 40 uur per week, maar werkte vanwege overuren 52,60 uur per week gemiddeld. Volgens eiseres is dit, mede gelet op werknemers leeftijd, excessief.
De urenomvang van de maatgevende arbeid zou volgens eiseres fictief vastgesteld moeten worden op hooguit 48 uren per week.
Los van de medische urenomvang wordt altijd gerekend met een reductiefactor op basis van 36 uren, gelet op de omvang van de maatman en de urenomvang van de functies in het CBBS. Dit geeft een vertekend beeld van de mate van arbeidsongeschiktheid en de theorie dient in lijn te worden gebracht met de praktijk.
Verweerder houdt te veel vast aan de theoretische beoordeling en verzuimt de aansluiting
te zoeken bij de praktijk en daarmee de realiteit. Eiseres is van mening dat meer functies te duiden moeten zijn dan door verweerder is aangenomen. Met name ligt het op de weg van
de arbeidsdeskundige om alsnog aan de door werknemer in het verleden verrichte werkzaamheden, zoals taxichauffeur, heftruckchauffeur, directievervoer etc., te betrekken bij de te duiden functies. Eiseres heeft daarbij gewezen op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 november 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4719, en 20 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK5140, waarin wordt bepaald dat het CBBS is aan te merken als ondersteunend systeem bij de beoordeling. In de uitspraak van 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390 is bepaald dat van de juistheid van de CBBS-gegevens mag worden uitgegaan, tenzij die voldoende gemotiveerd worden bestreden. De uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2006, ECI:NL:CRVB:2006:AY9971 bepaalt dat de signaleringen uit het CBBS van een voldoende toelichting voorzien dienen te worden. Eiseres stelt dat het bestreden besluit een deugdelijke arbeidskundige grondslag ontbeert. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft geen uitleg waarom bepaalde functies zijn vervallen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Aan het bestreden besluit ligt een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag.
De verzekeringsarts heeft werknemer zelf gesproken en lichamelijk en psychisch onderzocht.
Zijn conclusies heeft de verzekeringsarts voldoende begrijpelijk neergelegd in de rapportage van 8 juni 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een dossieronderzoek verricht en recente medische informatie van de orthopedisch chirurg meegewogen. Verder heeft zij werknemer gesproken op haar spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar visie voldoende inzichtelijk gemaakt in de rapportage van 20 november 2017. Uit hetgeen eiseres aanvoert, volgt niet dat de wijze van onderzoek, in zijn geheel bezien, gebreken vertoont. De belastbaarheid van werknemer op de datum in geding is op navolgbaar gemotiveerde wijze weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2
Ten aanzien van hetgeen is aangevoerd over de prognose en de mogelijkheden van herstel, merkt de rechtbank op dat dit niet relevant is voor de vaststelling van werknemers mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA. Dit zou relevant kunnen zijn voor de vraag of sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid, maar die vraag ligt hier niet voor. Ook de vraag of verweerder al dan niet voldoende heeft gedaan om werknemer te re-integreren in arbeid is niet van belang bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA.
4.3
Naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd met betrekking tot het arbeidskundig onderzoek is op 29 maart 2018 gerapporteerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige heeft daarin naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom bepaalde functies dienen te vervallen. Hierbij is met name van belang dat werknemer in verband met medicatiegebruik niet in staat wordt geacht beroepsmatig auto te rijden. Als gevolg hiervan kunnen hem geen chauffeursfuncties worden geduid. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat is uitgegaan van een onjuiste urenomvang van de maatman.
4.4
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat verweerder werknemers mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld overeenkomstig de wet- en regelgeving en jurisprudentie hieromtrent. Daarbij is gebruik gemaakt van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS is inderdaad een hulpmiddel, maar de uitkomst van de toepassing van dit hulpmiddel is in dit geval niet dermate onredelijk, dat verweerder het CBBS niet of anders had moeten toepassen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.