8.2.Op de verbeelding van het bestemmingsplan is een vlak met de aanduiding ‘bijgebouwen’ ingetekend. In dit vlak kunnen bijgebouwen worden opgericht bij vier hoofdgebouwen/woningen, waaronder de woning van Bijkerk en de woning van eiseres.
Op de verbeelding hebben deze hoofdgebouwen een rode gevellijn welke de voorgevelrooilijn aangeeft. Aan de achtergevel van de hoofdgebouwen is het vlak met de aanduiding ‘bijgebouwen’ gesitueerd. Hieruit volgt dat dit vlak en de vier hoofdgebouwen samen vier bouwpercelen vormen. Dat deze vier bouwpercelen niet afzonderlijk op de verbeelding staan ingetekend, betekent niet dat er sprake is van slechts één groot bouwperceel. Er dient, conform vaste jurisprudentie, uitgegaan te worden van kadastrale percelen.
In deze zaak was het deel van [aanduiding perceel] waar het botenhuis is geprojecteerd, door een vorige eigenaar van [perceel eiseres] in gebruik genomen en afgeschermd van [aanduiding perceel] . In een civielrechtelijk kort geding heeft Bijkerk gevorderd dat eiseres de ingebruikname van dit perceelsgedeelte staakt, het perceelsgedeelte volledig aan haar ter beschikking stelt en de op dit perceelsgedeelte aangebrachte vlonder verwijdert. Bij vonnis van 7 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland deze eis toegewezen en eiseres opgedragen binnen zeven dagen aan dit vonnis te voldoen. Hieraan is voldaan.
Dit heeft tot gevolg dat ten tijde van de aanvraag en de besluitvorming hierover de feitelijke situatie in overeenstemming met de kadastrale situatie was gebracht. Hierdoor behoort het deel van het perceel waarop het botenhuis is geprojecteerd tot het bouwperceel van [aanduiding perceel] . Nu op dit bouwperceel nog geen botenhuis aanwezig is, is het vergunde botenhuis het eerste en enige botenhuis op dit bouwperceel. Van strijd met artikel 17.2.3, onder 6, van de planregels is geen sprake.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres stelt dat het bouwplan in strijd is met artikel 17.2.3, onder 1, van de planregels.
Ter onderbouwing voert eiseres aan dat uit artikel 17.2.3, onder 1, van de planregels volgt dat een botenhuis gelegen moet zijn aan bevaarbaar water. Daarvan is in deze zaak geen sprake nu, vanwege het oprichten van het botenhuis nabij de strook water, de doorgang van deze strook water onvoldoende is verzekerd en het onderhoud aan deze watergang wordt bemoeilijkt. Hierbij speelt mee dat de strook water tevens wordt gebruikt door eiseres, de bewoner van Dwarsgracht 26A en de schouwboot voor onderhoud.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat onder ‘bevaarbaar water’ in de zin
van het bestemmingsplan moet worden verstaan een water dat breed, diep en stromingsarm genoeg is om bevaren te worden met een boot met de afmetingen die in Giethoorn gebruikelijk zijn. Het feit dat drie aanwonenden van dit water gebruik moeten maken en
dat bij bevaren / aangemeerd zijn er problemen zouden kunnen ontstaan, betekent niet
dat het water sec niet bevaarbaar zou zijn. Eventuele problemen moeten deze drie gebruikers onderling oplossen door afspraken hierover te maken. Op het moment dat het water geschouwd wordt met een schouwboot en er baggerwerkzaamheden moeten plaatsvinden, zullen de boten van de drie aanwonenden, inclusief de pontons bij de woning met nummer 26A, tijdelijk op een andere plek afgemeerd moeten worden. Dit hangt samen met het plegen van onderhoud, gericht op het bevaarbaar houden van het water. Dat tijdens deze werkzaamheden de strook water niet bevaarbaar is, is inherent aan het plegen van (groot) onderhoud.
Nu de strook water tussen [aanduiding perceel] en het perceel met huisnummer 26A voldoende breed, diep en stromingsarm is om bevaren te worden door boten met afmetingen die in Giethoorn gebruikelijk zijn, is er van strijd met artikel 17.2.3, onder 1, van de planregels geen sprake.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres stelt, nader toegelicht ter zitting, dat verweerder nadere eisen had moeten stellen aan de situering van het botenhuis. Eiseres verwijst in dit kader naar artikelen 17.3.1 en 17.3.2 van de planregels en stelt dat in dit geval de belangen met betrekking tot de verkeerssituatie (doorvaart), de ruimtelijke kwaliteit (beschermd dorpsgezicht, omvang botenhuis in relatie tot de omvang van woning 28) en het behoud van de gebruiksmogelijkheden van [perceel eiseres] , neergelegd in artikel 17.3.2, onder b, e en g, van de planregels in het geding zijn. Verder is er sprake van een redelijk alternatief voor de situering van het botenhuis, te weten de huidige afmeerplek van de boot of in de tuin achter de woning met huisnummer 30, aldus eiseres.
12. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat hij in deze zaak geen aanleiding heeft gezien voor het stellen van nadere eisen met betrekking tot de situering van het botenhuis.
13. De rechtbank overweegt als volgt.