ECLI:NL:RBOVE:2018:3242

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
ak_18 _ 785
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een botenhuis in Giethoorn; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een botenhuis in Giethoorn. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen omgevingsvergunning verleend had mogen worden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat de vergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) correct was verleend. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning in overeenstemming was met de bestemmingsplannen en dat de welstandscommissie positieve adviezen had uitgebracht. Eiseres had aangevoerd dat het botenhuis niet aan bevaarbaar water zou liggen en dat de situering van het botenhuis niet in overeenstemming was met de ruimtelijke kwaliteit. De rechtbank oordeelde echter dat het water voldoende bevaarbaar was en dat de situering van het botenhuis niet in strijd was met de geldende regels.

De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren om de omgevingsvergunning te weigeren en dat verweerder terecht de vergunning had verleend. Het beroep van eiseres werd afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/785

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.B.W. Litjens,
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde belanghebbende] (hierna: [derde belanghebbende] ) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een botenhuis,
het afgraven van de oever (ten behoeve van het vergroten van het haventje), het vervangen van de bestaande beschoeiing en het aanbrengen van nieuwe beschoeiing (ter plaatse van het vergroten van het haventje) op het perceel [naam perceel] in Giethoorn (hierna: [aanduiding perceel] ).
Bij besluit van 20 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar partner [naam 1] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Rooks.

Overwegingen

Feiten
1. Bijkerk is eigenaar van [aanduiding perceel] . Dit perceel heeft als kadastraal nummer [kadastraal nummer]
Op [aanduiding perceel] is een woning aanwezig die met de voorgevel is gericht richting de Dwarsgracht. Op [aanduiding perceel] is geen botenhuis aanwezig.
Tussen [aanduiding perceel] en het perceel met huisnummer [huisnummer] is een strook water gelegen.
Het perceel van eiseres (hierna: [perceel eiseres] ) is, vanaf de Dwarsgracht gezien, gelegen achter [aanduiding perceel] . [perceel eiseres] heeft kadastraal nummer 1655. Op [perceel eiseres] is een woning en een botenhuis aanwezig. De voorgevel van die woning is gericht naar de Dwarsgracht. Het botenhuis is met een boot bereikbaar via voornoemde strook water.
Juridisch kader
2. Artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (b) het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
Artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien (c) de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of (d) het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet.
Artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover
de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is.
3. [aanduiding perceel] heeft de bestemmingen “Wonen”, “Tuin”, de dubbelbestemmingen “Waarde-Beschermd dorpsgezicht Dwarsgracht” en “Waarde-Archeologie 2”, de specifieke bouwaanduiding “kamelenrug” en de aanduidingen “bouwvlak” en “bijgebouwen” volgens het bestemmingsplan “Dwarsgracht en Jonen” (hierna: het bestemmingsplan).
Het botenhuis wordt, voor zover hier van belang, op gronden met de bestemming “Wonen” met de aanduiding “bijgebouwen” opgericht.
Artikel 17.2.1 van de planregels bepaalt dat op de voor ‘wonen’ aangewezen gronden uitsluitend mogen worden gebouwd:
a. woningen, uitsluitend binnen de aanduiding ‘bouwvlak’;
b. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding ‘bouwvlak’ en de aanduiding ‘bijgebouwen’;
c. (…);
d. een botenhuis, uitsluitend gelegen aan bevaarbaar water.
Onder ‘botenhuis’ wordt verstaan: een gebouw ten behoeve van het aanleggen en afmeren van boten (artikel 1.39 van de planregels).
Uit artikel 17.2.3 van de planregels volgt dat op een botenhuis de planregels betreffende bijgebouwen (grotendeels) van toepassing zijn. Botenhuizen mogen ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” worden opgericht. Voor botenhuizen gelden, voor zover hier van belang, de volgende eisen:
1. een botenhuis mag uitsluitend aan bevaarbaar water worden gebouwd;
6. er mag maximaal één botenhuis per bouwperceel worden opgericht.
Onder ‘bouwperceel’ wordt verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten (artikel 1.43 van de planregels).
De aanvraag en besluitvorming hierover
4. Bij aanvraag van 26 juni 2017 heeft Bijkerk verweerder verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een botenhuis en het uitvoeren van werken en werkzaamheden op [aanduiding perceel] . De werkzaamheden betreffen het vervangen van de bestaande beschoeiing. Op 18 september 2017 is de aanvraag aangevuld ten behoeve van het afgraven van circa 12 m² erf ten behoeve van het vergroten van het haventje en het aldaar aanbrengen van nieuwe beschoeiing.
De welstands-/monumentencommissie Het Oversticht (hierna: de welstandscommissie) heeft op 27 juli en 19 september 2017 positieve adviezen uitgebracht.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, op
het standpunt gesteld dat zowel het bouwen van het botenhuis als de werkzaamheden in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘aanleggen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wabo.
Beoordeling van het beroep
5. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat eiseres en Bijkerk omstreeks januari 2018 een schikking zijn overeengekomen, inhoudende dat met de bouw van het botenhuis geen aanvang zal worden gemaakt gedurende de eerste aanleg van de bodemprocedure betreffende de eigendom van het perceelsgedeelte waarop het botenhuis is geprojecteerd en de aanvang van de bouw afhankelijk te stellen van de uitkomst van de bodemprocedure in eerste aanleg.
6. De rechtbank overweegt hierover dat, voordat deze gestelde schikking werd getroffen, Bijkerk een aanvraag bij verweerder heeft ingediend. Verweerder dient op deze aanvraag te beslissen en dat heeft hij ook gedaan. In deze beroepsprocedure ligt de rechtmatigheid van deze besluitvorming voor. Dit rechtmatigheidsoordeel staat los van de opgestarte civiele procedure.
De rechtbank zal daarom het beroep inhoudelijk beoordelen.
7. Eiseres stelt dat het bouwplan in strijd is met artikel 17.2.3, onder 6, van de planregels. Ter onderbouwing voert eiseres het navolgende aan.
Uit artikel 17.2.3, onder 6, van de planregels volgt dat op een bouwperceel slechts één botenhuis is toegestaan. Voor beantwoording van de vraag wat de omvang is van een bouwperceel moet volgens eiseres worden uitgegaan van de actuele situatie en de feitelijke inrichting, waarbij betekenis toekomt aan de voormalige feitelijke situatie. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI6062. Verder komt betekenis toe aan het feit dat een deel van een kadastraal perceel in gebruik is bij een derde.
Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU8913. De kadastrale situatie is volgens de jurisprudentie niet doorslaggevend, aldus eiseres.
In deze zaak was een deel van [aanduiding perceel] , waarop thans het botenhuis is geprojecteerd, voorheen (en gedurende een ruime periode) bij [perceel eiseres] getrokken en als zodanig in gebruik genomen. Dat perceelsgedeelte was vanaf dat moment niet meer bereikbaar vanaf [aanduiding perceel] omdat op het perceelsgedeelte een haag en een houten afrastering waren aangelegd. Gelet hierop behoort het perceelsgedeelte waarop het botenhuis wordt gerealiseerd tot het bouwperceel van [perceel eiseres] , aldus eiseres. Dit heeft tot gevolg dat het bouwplan voorziet in het oprichten van een tweede botenhuis op het bouwperceel van [perceel eiseres] , hetgeen in strijd is met artikel 17.2.3, onder 6, van de planregels.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2749) volgt dat bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend is, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kadastrale percelen.
In haar uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:699, heeft de Afdeling het navolgende geoordeeld:
“Langs de westelijke perceelsgrens is een hek en langs de oostelijke perceelsgrens een heg aanwezig. De feitelijk resterende breedte van het perceel is daardoor ongeveer een meter minder dan de breedte van het kadastrale perceel volgens de bouwtekening. Het college heeft hieraan echter terecht geen betekenis toegekend voor de vraag of het bouwplan in overeenstemming met artikel 3.3.2 van de planregels is. De enkele aanwezigheid van objecten die behoren bij de aangrenzende percelen en die in afwijking van de kadastrale grenzen zijn geplaatst, maakt niet dat het kadastrale perceel niet langer als de actuele situatie heeft te gelden.”
Uit deze jurisprudentie volgt dat het fysiek afschermen van een deel van een kadastraal perceel niet zonder meer betekent dat dit afgeschermde deel niet meer tot het (oorspronkelijke) kadastrale perceel behoort.
8.2.
Op de verbeelding van het bestemmingsplan is een vlak met de aanduiding ‘bijgebouwen’ ingetekend. In dit vlak kunnen bijgebouwen worden opgericht bij vier hoofdgebouwen/woningen, waaronder de woning van Bijkerk en de woning van eiseres.
Op de verbeelding hebben deze hoofdgebouwen een rode gevellijn welke de voorgevelrooilijn aangeeft. Aan de achtergevel van de hoofdgebouwen is het vlak met de aanduiding ‘bijgebouwen’ gesitueerd. Hieruit volgt dat dit vlak en de vier hoofdgebouwen samen vier bouwpercelen vormen. Dat deze vier bouwpercelen niet afzonderlijk op de verbeelding staan ingetekend, betekent niet dat er sprake is van slechts één groot bouwperceel. Er dient, conform vaste jurisprudentie, uitgegaan te worden van kadastrale percelen.
In deze zaak was het deel van [aanduiding perceel] waar het botenhuis is geprojecteerd, door een vorige eigenaar van [perceel eiseres] in gebruik genomen en afgeschermd van [aanduiding perceel] . In een civielrechtelijk kort geding heeft Bijkerk gevorderd dat eiseres de ingebruikname van dit perceelsgedeelte staakt, het perceelsgedeelte volledig aan haar ter beschikking stelt en de op dit perceelsgedeelte aangebrachte vlonder verwijdert. Bij vonnis van 7 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland deze eis toegewezen en eiseres opgedragen binnen zeven dagen aan dit vonnis te voldoen. Hieraan is voldaan.
Dit heeft tot gevolg dat ten tijde van de aanvraag en de besluitvorming hierover de feitelijke situatie in overeenstemming met de kadastrale situatie was gebracht. Hierdoor behoort het deel van het perceel waarop het botenhuis is geprojecteerd tot het bouwperceel van [aanduiding perceel] . Nu op dit bouwperceel nog geen botenhuis aanwezig is, is het vergunde botenhuis het eerste en enige botenhuis op dit bouwperceel. Van strijd met artikel 17.2.3, onder 6, van de planregels is geen sprake.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres stelt dat het bouwplan in strijd is met artikel 17.2.3, onder 1, van de planregels.
Ter onderbouwing voert eiseres aan dat uit artikel 17.2.3, onder 1, van de planregels volgt dat een botenhuis gelegen moet zijn aan bevaarbaar water. Daarvan is in deze zaak geen sprake nu, vanwege het oprichten van het botenhuis nabij de strook water, de doorgang van deze strook water onvoldoende is verzekerd en het onderhoud aan deze watergang wordt bemoeilijkt. Hierbij speelt mee dat de strook water tevens wordt gebruikt door eiseres, de bewoner van Dwarsgracht 26A en de schouwboot voor onderhoud.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat onder ‘bevaarbaar water’ in de zin
van het bestemmingsplan moet worden verstaan een water dat breed, diep en stromingsarm genoeg is om bevaren te worden met een boot met de afmetingen die in Giethoorn gebruikelijk zijn. Het feit dat drie aanwonenden van dit water gebruik moeten maken en
dat bij bevaren / aangemeerd zijn er problemen zouden kunnen ontstaan, betekent niet
dat het water sec niet bevaarbaar zou zijn. Eventuele problemen moeten deze drie gebruikers onderling oplossen door afspraken hierover te maken. Op het moment dat het water geschouwd wordt met een schouwboot en er baggerwerkzaamheden moeten plaatsvinden, zullen de boten van de drie aanwonenden, inclusief de pontons bij de woning met nummer 26A, tijdelijk op een andere plek afgemeerd moeten worden. Dit hangt samen met het plegen van onderhoud, gericht op het bevaarbaar houden van het water. Dat tijdens deze werkzaamheden de strook water niet bevaarbaar is, is inherent aan het plegen van (groot) onderhoud.
Nu de strook water tussen [aanduiding perceel] en het perceel met huisnummer 26A voldoende breed, diep en stromingsarm is om bevaren te worden door boten met afmetingen die in Giethoorn gebruikelijk zijn, is er van strijd met artikel 17.2.3, onder 1, van de planregels geen sprake.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres stelt, nader toegelicht ter zitting, dat verweerder nadere eisen had moeten stellen aan de situering van het botenhuis. Eiseres verwijst in dit kader naar artikelen 17.3.1 en 17.3.2 van de planregels en stelt dat in dit geval de belangen met betrekking tot de verkeerssituatie (doorvaart), de ruimtelijke kwaliteit (beschermd dorpsgezicht, omvang botenhuis in relatie tot de omvang van woning 28) en het behoud van de gebruiksmogelijkheden van [perceel eiseres] , neergelegd in artikel 17.3.2, onder b, e en g, van de planregels in het geding zijn. Verder is er sprake van een redelijk alternatief voor de situering van het botenhuis, te weten de huidige afmeerplek van de boot of in de tuin achter de woning met huisnummer 30, aldus eiseres.
12. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat hij in deze zaak geen aanleiding heeft gezien voor het stellen van nadere eisen met betrekking tot de situering van het botenhuis.
13. De rechtbank overweegt als volgt.
13.1.
Artikel 17.3.1 van de planregels bepaalt dat burgemeester en wethouders, met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 27.1, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van:
a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
b.t/m e. (…).
Artikel 17.3.2, onder b, e en g, van de planregels bepaalt dat de in artikel 17.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen uitsluitend mogen worden gesteld ten behoeve van:
b. de verkeerssituatie;
e. de ruimtelijke kwaliteit;
g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
13.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat het feit dat er sprake is van een gebonden bevoegdheid tot vergunningverlening omdat het plan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, onverlet laat dat verweerder dient te bezien of er aanleiding is om nadere eisen te stellen als hier een beroep op wordt gedaan. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder niet gehouden is nadere eisen te stellen; er is immers sprake van een bevoegdheid (‘kan-bepaling’). De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2573, overweging 4.1, en 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1790, overweging 4.1.
13.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres aangevoerde belangen voor hem geen aanleiding zijn om nadere eisen te stellen aan de situering van het botenhuis. De rechtbank laat hierbij meewegen dat de verkeerssituatie ter plaatse geen nadere situering vergt omdat er sprake is van bevaarbaar water, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen. De ruimtelijke kwaliteit is beoordeeld door de welstandscommissie die positieve adviezen heeft uitgebracht.
De gestelde aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de tuin van eiseres vindt zijn grondslag in het verankeren van de beschoeiing (ter plaatse van het beoogde botenhuis) door middel van palen die in de grond zijn geslagen. De rechtbank oordeelt dat het aanbrengen en verankeren van beschoeiing inherent is aan het wonen aan het water. Deze verankering laat onverlet dat eiseres haar tuin als zodanig kan inrichten en gebruiken. Het toestaan van onderhoudswerkzaamheden wordt bestreken door het burgerlijk recht.
13.4.
Wat betreft het betoog van eiseres dat er op [aanduiding perceel] geschiktere plaatsen voor het botenhuis zijn, overweegt de rechtbank dat verweerder moet beslissen op grond van de aanvraag zoals die is ingediend. Het bestaan van mogelijke alternatieven komt pas in beeld indien er moet worden afgeweken van het bestemmingsplan. Nu het oprichten van het botenhuis niet in strijd is met het bestemmingsplan (waardoor er niet van het bestemmingsplan hoeft te worden afgeweken) stond het verweerder niet vrij om te bezien of er mogelijke alternatieven zijn.
13.5.
Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
14. Eiseres stelt dat het welstandsadvies van 27 juni 2016 gebrekkig is zodat verweerder dit advies niet aan zijn oordeel omtrent welstand (als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo) ten grondslag mocht leggen. Ter onderbouwing voert eiseres aan dat de welstandscommissie zijn positieve advies heeft gebaseerd op de aanname dat het botenhuis op het achtererf van de woning met huisnummer 30 wordt opgericht. Dit is niet juist nu het bewuste perceelsgedeelte behoort tot [perceel eiseres] en het botenhuis naast en voor deze woning wordt opgericht. De welstandscommissie heeft verzuimd te toetsen aan de navolgende criteria, zoals neergelegd op pagina 207 van de welstandsnota: ‘bijgebouwen dienen zodanig gesitueerd te zijn dat zij ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en goed zijn afgestemd op de plaatselijke situatie’ en ‘langs de openbare ruimte dient rekening te worden gehouden met de zichtbaarheid van de zijgevels’. Volgens eiseres wordt er niet aan deze twee criteria voldaan.
15. De rechtbank overweegt als volgt.
15.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder andere de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1345) mag verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het algemeen bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
15.2.
In deze zaak heeft de welstandscommissie op 27 juli 2017 een advies uitgebracht.
Op 19 september 2017 heeft de welstandscommissie een nader advies uitgebracht.
In deze adviezen heeft de welstandscommissie aangegeven dat zij het project heeft getoetst aan het gebied ‘Kraggenlandschap Dwarsgracht en Jonen’ in de welstandsnota van de gemeente Steenwijkerland. Tevens is getoetst aan de Erfgoednota van de gemeente Steenwijkerland, in het bijzonder bijlage 4 van deze nota, getiteld: Richtlijnen/ aandachtspunten welstands- en monumentencommissie m.b.t. de beoordeling van verbouwplannen aan monumenten.
De rechtbank oordeelt allereerst dat de welstandscommissie in haar advisering er terecht van is uitgegaan dat het botenhuis wordt opgericht bij de woning op [aanduiding perceel] , waardoor er wordt voldaan aan het criterium ‘bijgebouwen staan achter op de erven’. Verder is de welstandscommissie ingegaan op de kleurstelling, de gebruikte materialen, de situering, de vormgeving, de maat en de schaal, alle in relatie tot de omgeving. De welstandscommissie heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de toepasselijke criteria. Dat deze commissie haar overwegingen niet expliciet heeft uitgesplitst per criterium, betekent niet
dat niet aan alle criteria zou zijn getoetst, zoals eiseres veronderstelt.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zijn besluitvorming omtrent welstand heeft kunnen baseren op de positieve adviezen van de welstandscommissie.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiseres stelt dat de aangebrachte (nieuwe) beschoeiing is verankerd door middel van palen die in haar tuin in de grond zijn geslagen. Zij heeft het onderhoud aan deze beschoeiing (en dus ook aan deze palen) te gedogen, zodat zij in haar gebruiksmogelijkheden wordt beperkt.
17. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De bewuste beschoeiing is vergund door middel van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen’. Tussen partijen is niet in geschil dat deze werkzaamheden in overeenstemming met het bestemmingsplan zijn, zodat niet van het bestemmingsplan behoeft te worden afgeweken zoals bedoeld in artikel 2.12 van de Wabo. Nu er sprake is van een gebonden beschikking, komt de vraag of een privaatrechtelijke belemmering aan vergunningverlening in de weg staat niet aan de orde.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
18. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen gronden zijn om de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, en ‘aanleggen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo, te weigeren. Verweerder heeft dan ook terecht de omgevingsvergunning verleend en in bezwaar gehandhaafd.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.