ECLI:NL:RBOVE:2018:4207

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
08-996750-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor pgb-fraude met valsheid in geschrift en gewoontewitwassen door feitelijk leidinggeven aan stichting

Op 5 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige vrouw uit Paterswolde, die als feitelijk leidinggever van een stichting verantwoordelijk was voor pgb-fraude. De vrouw werd veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast kreeg zij een beroepsverbod voor 5 jaar in de zorg. Haar echtgenoot werd vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij de fraude. De vrouw had de leiding over een stichting die persoonsgebonden budgetten ontving voor zorgverlening, maar vervalste verantwoordingsformulieren en ontving onterecht hoge bedragen aan zorgbudget. In plaats van zorg voor cliënten, werd het geld besteed aan persoonlijke zaken zoals wasmachines, fietsen en vakanties. De rechtbank oordeelde dat de vrouw € 854.598,37 aan illegaal verdiend geld moest terugbetalen aan de Staat. De zaak kwam aan het licht door meldingen van klokkenluiders en het onderzoek toonde aan dat de stichting geen verantwoorde zorg verleende, maar enkel de pgb-gelden misbruikte voor andere doeleinden. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde de straf op, waarbij de ernst van de fraude en het schaden van het vertrouwen in de zorgverlening zwaar meegewogen werden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-996750-14 (P)
Datum vonnis: 5 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.C. Vermaseren en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. E.J. Kuiters,
advocaat te Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 15 oktober 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:als feitelijk leidinggever van [stichting 1] al dan niet samen met een ander meerdere verantwoordingsformulieren Persoonsgebonden Budget AWBZ inzake verschillende personen valselijk heeft opgemaakt/heeft vervalst door telkens uren zorg dan wel zorgtaken heeft ingevuld en/of verantwoord terwijl in werkelijkheid geen of minder uren aan zorg en/of zorgtaken zijn verleend;
feit 2:als feitelijk leidinggever van [stichting 1] al dan niet samen met een ander meerdere geldbedragen heeft witgewassen en hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Voluit luidt de - gewijzigde - tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[stichting 1] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de
periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2013, te Paterswolde en/of Beerta
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, één of meer (PGB) verantwoordingsformulier(en) ingediend bij het zorgkantoor
Menzis, te weten:
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 1] over de periode 1
januari 2011 tot en met 30 juni 2011 (DOC-014-04, p. 1748) en/of
- verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 2]
over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 (DOC-014-07, p. 1754)
en/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 3] over de
periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 (DOC-014-11, p. 1762) en/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 4] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 (DOC-014-13, p. 1766) en/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 5] over de periode 1
januari 2011 tot en met 30 juni 2011 (DOC-014-09, p. 1758) en/of
- verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 6]
over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 (DOC-014-17, p. 1774)
en/of
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ [naam 7]
over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 (DOC-014-21,
p. 1782),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen opmaken, immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) valselijk -
in strijd met de waarheid - (telkens) op dat/die verantwoordingsformulier(en) een aantal uren aan zorg en/of een uitbetaald bedrag en/of zorgvormen (PV en/of VP en/of BEG-I, en/of BEG-GR, en/of VV en/of HH en/of RK)
ingevuld en/of doen invullen en/of verantwoord en/of doen verantwoorden,
terwijl in werkelijkheid geen of minder uren aan zorg zijn verleend en/of geen of minder bedragen aan zorg zijn besteed en/of geen of minder aan de genoemde zorgvormen is besteed, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit
verdachte, al dan niet in vereniging met een ander of anderen opdracht heeft
gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) feitelijk leiding
heeft gegeven;
2
[stichting 1] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de
periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012, te Paterswolde en/of
Beerta althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt immers heeft
verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), tot een
totaal bedrag van 36.094,91 euro te weten (onder meer) 1) 844,06 euro (AMB-004-01 p. 786) en/of 2) 949,75 euro (AMB-004-01 p. 786) en/of 3) 659,90 euro (AMB-004-01 p. 787) en/of 4) 5.682,75 euro (AMB-004-01 p. 787 e.v.) en/of 5) 2.679,10 euro (AMB-004-01 788) en/of 6) 2.038,30 euro en/of 2.132,83 (AMB-004-01 p. 789) en/of 7) 1.263,32 euro (AMB-004-01 p. 790) en/of 8) 2.017,88 euro en/of 3.823,90 euro (AMB-004-01 p. 790) en/of 9) 4.116,07 euro en/of 2.341,94 euro (AMB-004-01 p. 791) en/of 10) 1.512,56 euro en/of 886,55 euro (AMB-004-01 p. 792) en/of 11) 2.146,43 euro en/of 2.948,62 euro en/of 50,95 (AMB-004-01 p. 793), voorhanden gehad en/of verworven en/of omgezet en/of overgedragen en/of
daarvan gebruik gemaakt, terwijl, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of
middellijk afkomstig was/waren uit misdrijf; tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit
verdachte, al dan niet in vereniging met een ander of anderen opdracht heeft
gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) feitelijk leiding
heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat een grote geldstroom naar [stichting 1] gaat, voor welke geldstroom zorg is verantwoord op de daartoe ingevulde verantwoordingsformulieren PGB-AWBZ betreffende de in de tenlastelegging genoemde cliënten. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte als feitelijk leidinggever van [stichting 1] opzettelijk in strijd met de waarheid op deze formulieren heeft verantwoord dat geld is betaald voor zorg terwijl in werkelijkheid geen of minder zorg aan die budgethouders is verleend. Daarnaast zijn de administratieve werkzaamheden die door verdachte zijn verricht werkzaamheden die niet worden vergoed uit het PGB. De door verdachte geregelde verblijven op campings en vakanties betreffen geen tijdelijk verblijf in het kader van de PGB-wetgeving.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat [stichting 1] inkomsten heeft gegenereerd voor zorg die in werkelijkheid niet is geleverd, zodat de ontvangen PGB-gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf. Met de ontvangen budgetten zijn de in de tenlastelegging genoemde aankopen en betalingen gedaan voor de budgethouders voor een bedrag van € 36.000,-. Op die wijze is crimineel verdiend geld opnieuw de economie ingebracht, waarmee sprake is van witwassen door middel van omzetten. Dit geldt ook voorde rest van de criminele gelden, nu uit het dossier blijkt dat voor bijna € 400.000,- aan aankopen zijn gedaan. De grootste post van dit bedrag wordt gevormd door vakantie/recreatie, gevolgd door de aanschaf van computers. De officier van justitie heeft gesteld dat die aankopen direct uit de PGB-gelden werden betaald. Dat de aangekochte goederen aan de cliënten in bruikleen zouden zijn gegeven, doet volgens de officier van justitie niet af aan het feit dat met het verkrijgen van de goederen of op geld waardeerbare diensten sprake is van begunstiging van de budgethouders.
De officier van justitie heeft vervolgens aangevoerd dat de stelling van de verdediging dat veel zorg is verleend door stagiaires en vrijwilligers niet klopt, nu hieromtrent in de administratie van [stichting 1] geen gegevens, zoals zorgroosters, mails, contracten of adreslijsten, zijn aangetroffen. [stichting 1] had geen zorg verlenende medewerkers in dienst. Volgens de officier van justitie kan verdachte de verantwoorde zorg ook niet geheel zelf hebben verleend, nu zij zich gedurende 24 uur per week voor de stichting met administratieve werkzaamheden rondom PGB’s en bemiddeling bezig hield, daarnaast PGB-zorg leverde aan haar eigen zoons, coachingsactiviteiten voor de VOF [verdachte 2] en [verdachte 1] uitvoerde, bewindvoerder was en bovendien ook op eigen naam zorg heeft verleend aan onder meer de familie [naam 2] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] , [naam 16] , [naam 17] en [naam 7] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat sprake was van drie klokkenluiders. Het gaat dan ten eerste om mw. [klokkenluider 1] en mw. [klokkenluider 2] . Zij hadden het idee dat er binnen [stichting 1] sprake was van fraude. In dat idee vonden zij steun bij [klokkenluider 3] van Zorgkantoor Menzis. Het zorgkantoor had een signaal van misstanden bij [stichting 1] ontvangen en heeft nadien tijdens de huisbezoeken, net als [klokkenluider 2] en [klokkenluider 1] , de budgethouders die een overeenkomst hadden gesloten met [stichting 1] beïnvloed. De verdediging betwist de afgelegde verklaringen van [klokkenluider 2] en [klokkenluider 1] en stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van [klokkenluider 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat zij vanwege de omvang van haar dienstbetrekking onvoldoende zicht had op de zorg die werd verleend. Voorts stelt de verdediging dat de verklaringen van [klokkenluider 2] niet betrouwbaar zijn en dus ook niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde nu op de verantwoordingsformulieren geen uren zorg behoefden te worden ingevuld doch enkel de uitbetaalde bedragen. Bovendien is voor die uitbetaalde bedragen wel degelijk de overeengekomen zorg verleend. Voorts heeft de raadsman gesteld dat verdachte geen opzet dan wel oogmerk heeft gehad om de verantwoordingsformulieren valselijk op te maken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de voor de aankopen en betalingen gebruikte PGB-gelden rechtmatig zijn verkregen nu deze gelden op basis van een indicatiebesluit op de rekening van [stichting 1] werden gestort.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Algemeen kader
Ten tijde in geding was de voorziening Persoonsgebonden Budget (PGB) opgenomen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Per 1 januari 2015 is de AWBZ gewijzigd. De AWBZ-taken zijn ondergebracht bij nieuwe en bestaande wetten, namelijk de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de nieuwe Jeugdwet.
De AWBZ kende in het kader van het PGB zogenoemde functiegerichte aanspraken namelijk;
• Huishoudelijke verzorging;
• Persoonlijke verzorging;
• Verpleging;
• Ondersteunende begeleiding;
• Activerende begeleiding;
• Behandeling en
• (kortdurend) verblijf.
De cliënt, in het kader van het PGB budgethouder genoemd, dient een aanvraag in bij het Centrum voor Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ beoordeelt of de cliënt de aangevraagde zorg nodig heeft en in welke omvang. De cliënt ontvangt de indicatiestelling in de vorm van een schriftelijk besluit, waarin het CIZ neerlegt welke zorg, welke klasse en het aantal uren zorg dat nodig is. Aan de hand van de indicatiestelling wordt door het Zorgkantoor vastgesteld wat het bruto PGB is waar de cliënt recht op heeft. Hierop wordt de verschuldigde eigen bijdrage in mindering gebracht. Het zo berekende netto PGB wordt door het Zorgkantoor uitbetaald aan de cliënt. De cliënt/budgethouder sluit vervolgens overeenkomsten af met zorgverleners en betaalt hen vanuit het PGB. Periodiek moet de cliënt verantwoording afleggen over de besteding van het PGB.
Het toegekende PGB kan, in plaats van de soort zorg waarvoor dat budget is toegekend, ook voor andere vormen van zorg worden ingezet. Dit betekent dat iemand die bijvoorbeeld een indicatie voor ondersteunende begeleiding heeft, zijn budget desgewenst ook kan inzetten voor persoonlijke verzorging. Door de budgethouder dient echter steeds de daadwerkelijk genoten zorg te worden verantwoord.
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting voorts het volgende vast.
[stichting 1] (hierna: de Stichting), opgericht op 22 oktober 2003, betrof een rechtspersoon met twee bestuurders, te weten verdachte als secretaris en medeverdachte
[verdachte 2] als voorzitter. De Stichting is 23 september 2014 in staat van faillissement verklaard. Verdachte had de leiding en regelde alle voorkomende zaken en nam alle beslissingen in de dagelijkse praktijk. [verdachte 2] is betrokken geweest bij de organisatorische aspecten van het opzetten van [stichting 1] en adviseerde over de financiële en personele aangelegenheden. [verdachte 2] had na de start van de Stichting een formele rol. [verdachte 2] had geen inspraak in de dagelijkse gang van zaken. De Stichting heeft in de ten laste gelegde periode gehandeld als zorgbemiddelingsbureau dat PGB-gelden beheerde voor haar cliënten/budgethouders. Door de Stichting werd gebruik gemaakt van coaches die onder hun eigen naam zorg verleenden (externe zorgverlening) en daarnaast kocht de Stichting zorg in bij derden die in naam van de Stichting zorg verleenden. Het ging dan om individuele begeleiding, groepsbegeleiding en kortdurend verblijf. Overige door [stichting 1] verrichte werkzaamheden betroffen administratieve werkzaamheden rondom PGB beheer, zoals hulp bij de aanvraag van PGB’s, bemiddeling tussen zorgvrager en zorgverlener, het vergezellen van cliënten bij bezoek aan instanties, zoals de rechtbank, een school of stageplek of een ziekenhuis. De Stichting is als beheerder verplicht de zorg achteraf te verantwoorden bij het zorgkantoor van Menzis. Het verantwoorden van de zorg gebeurde door het invullen van zogenoemde verantwoordingsformulieren. Deze verantwoordingsformulieren werden veelal door cliënten voorzien van een handtekening en blanco aan verdachte teruggegeven. Op deze formulieren vulde verdachte of een van haar medewerksters, een geldbedrag voor die cliënt in. Het geldbedrag per cliënt werd bepaald aan de hand van een met de cliënt aangegaan vast contract inhoudende dat voor een bepaald vast geldbedrag de PGB-zorg zou worden verleend.
De bedrijfsadministratie van de Stichting bevat geen urenlijsten, verslagen of andere vormen van registraties van zorg die door [stichting 1] zou zijn verleend. Door [stichting 1] werd geen administratie dan wel registratie van de daadwerkelijke aan de cliënten van de Stichting geleverde zorg of gewerkte uren bijgehouden. Verder heeft verdachte voor diverse cliënten, veelal op hun verzoek, goederen aangeschaft en vakantieverblijven geregeld. [2]
In de onderzochte bedrijfsadministratie zijn bescheiden aangetroffen met (varianten op) het opschrift "betaalde rekeningen [stichting 1] " over de jaren 2011 en 2012. Dit betreffen facturen van aankopen van goederen en diensten, zoals onder meer elektronica, witgoed, fietsaccessoires en -reparaties, autoreparaties, vakanties, veelal voorzien van handgeschreven cliëntnamen. [3] In de bedrijfsadministratie is verder een drietal ordners aangetroffen met (varianten van) het opschrift "Betaald voor cliënten" met vermelding van respectievelijk de jaartallen, 2011, 2012 en 2013. [4]
Met op de bankrekening van [stichting 1] ingekomen PGB-gelden zijn door [stichting 1] aankopen en ook betalingen gedaan voor budgethouders, waaronder telefoonkosten, een wasautomaat, het waterbedrijf, vakanties Center Parcs, software herstel, wegenbelasting, griffierecht, fietsen en -reparaties, computers, kampeervakanties, abonnementen op een dierentuin, caravanstalling, autoreparaties en een bril. [5]
Door cliënten dan wel vertegenwoordigers van cliënten is verklaard dat aan de in de tenlastelegging genoemde cliënten geen zorg is verleend door [stichting 1] . [6] , [7] , [8] , [9] , [10] , [11] , [12]
De verklaringen van [klokkenluider 1] en [klokkenluider 2]
en [klokkenluider 1] zijn voormalig medewerkster van de Stichting. [klokkenluider 1] is gedurende de periode maart 2010 tot september 2012 werkzaam geweest voor de Stichting en daarna tot juni 2013 overgegaan naar [stichting 2] . Zij werkte gemiddeld anderhalve dag per week. De werkzaamheden van [klokkenluider 1] waren administratief van aard en bestonden eerst uit het archiveren van papieren in de PGB-mappen van cliënten en later is zij ook betalingen gaan verrichten via internetbankieren. [13]
heeft in de periode eind november 2011 tot 21 juli 2013 doorgaans voor vier tot acht uren per week werkzaamheden verricht voor de Stichting. De werkzaamheden van [klokkenluider 2] bestonden uit het opstellen van protocollen met betrekking tot het PGB-beheer, hetwelk in de praktijk vooral neerkwam op het schrijven van bezwaarschriften tegen eindafrekeningen. [14]
[klokkenluider 1] heeft over haar werkzaamheden verklaard dat de wijze waarop zij betalingen verrichte via internetbankieren was dat verdachte op inkomende facturen schreef vanaf welke bankrekening de factuur moest worden betaald. Dat betrof de rekening van [stichting 1] , van [stichting 2] of van de PGB-bankrekening van cliënten van de Stichting. Later is [klokkenluider 1] ook betalingen gaan verrichten vanaf de privé-bankrekening van cliënten van wie verdachte de bewindvoerder was.
Volgens [klokkenluider 1] kregen cliënten van de Stichting die zorg nodig hadden, deze zorg verleend door externen. De Stichting verleende zelf geen zorg. Op papier werd er door [stichting 1] begeleiding gegeven aan cliënten maar in de praktijk gebeurde dat niet. Volgens [klokkenluider 1] heeft geen enkele cliënt van de Stichting zorg gehad, [stichting 1] beheerde alleen de PGB's. [klokkenluider 1] verklaarde dat er een map bestond genaamd "Betaald voor" met daarin lijsten met de kopregel " [stichting 1] betaald voor" met daarachter de cliëntnaam. [klokkenluider 1] moest deze lijst in opdracht van verdachte bijhouden. Verantwoordingsformulieren werden op basis van de bankafschriften van de PGB- rekeningen van cliënten ingevuld. Verdachte was volgens [klokkenluider 1] maar voor een aantal cliënten gemachtigd maar beheerde voor veel cliënten de PGB-rekeningen. [klokkenluider 1] denkt dat verdachte 70 tot 80 rekeningen beheerde. De cliënten moesten de verantwoordingsformulieren blanco ondertekenen van verdachte. Deze formulieren bracht verdachte zelf bij de cliënten of zij stuurde deze aan cliënten toe of [klokkenluider 1] deed dat in opdracht van verdachte. Op teruggekomen formulieren moest het opgetelde totaalbedrag van de in die periode te verantwoorden bedragen van de bankafschriften worden ingevuld als verleende zorg. Het invullen van de bedragen op de verantwoordingsformulieren gebeurde door verdachte zelf of in opdracht van verdachte door onder meer [klokkenluider 1] en [klokkenluider 2] . [15]
Over een aantal van de in de tenlastelegging genoemde cliënten heeft [klokkenluider 1] nadrukkelijk verklaard. Er is volgens [klokkenluider 1] zorg verleend aan [naam 6] door externe zorgverleners maar niet door of in naam van [stichting 1] , verdachte of [verdachte 2] . Ook aan [naam 2] is door [stichting 1] , verdachte of [verdachte 2] geen zorg verleend. Volgens [klokkenluider 1] is door de Stichting niet de zorg verleend voor de op de haar getoonde verantwoordingsformulieren van [naam 6] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] , [naam 5] , [naam 7] en [naam 4] ingevulde bedragen. [16]
[klokkenluider 2] heeft verklaard dat zij alle werkzaamheden voor de Stichting deed die verdachte zelf niet kon, zoals het opmaken van bezwaarschriften en het onderhouden van contacten met het zorgkantoor. [klokkenluider 2] kreeg in 2012 zicht op de administratie van de PGB’s bij de Stichtingen en zag in dat er bepaalde dingen niet klopten in die administratie. De grote bedragen die werden verantwoord op de verantwoordingsformulieren van cliënten op naam van mevrouw [verdachte 1] , de heer [verdachte 2] en [stichting 1] maar ook op de VOF [verdachte 2] en [verdachte 1] vielen haar op. [klokkenluider 2] heeft dat vergeleken met de uren die zij verdachte en [verdachte 2] zag werken voor de Stichting. [klokkenluider 2] dacht dat er daarom veel medewerkers in dienst van [stichting 1] zouden moeten zijn. In mei 2012 bleek [klokkenluider 2] dat zijzelf en [klokkenluider 1] de enige twee medewerkers waren van [stichting 1] . Volgens [klokkenluider 2] verleenden zijzelf en [klokkenluider 1] geen zorg aan de cliënten in naam van de Stichting. De andere zorgverleners waren verdachte en [verdachte 2] , maar [klokkenluider 2] heeft beiden nooit feitelijke zorg zien verlenen, behalve telefoongesprekken over spullen die verdachte regelde voor de betreffende cliënten. Bovendien had [verdachte 2] daarnaast een fulltime baan elders. [klokkenluider 2] heeft in de administratie van de Stichting gezocht naar loonstroken, maar niets aangetroffen behalve de loonstroken van [klokkenluider 1] en verdachte zelf. Verder heeft zij facturen aangetroffen van goederen, zoals wasmachines, fietsen. Volgens [klokkenluider 2] was de Stichting gemachtigd voor een groot aantal, naar zij dacht tachtig, bankrekeningen van cliënten. De administratie bestond volgens [klokkenluider 2] voornamelijk uit inkomende facturen, facturen die betaald moesten worden door de stichtingen, er was een map met officiële stukken zoals verzekeringspapieren en er was nog een bijzondere map genaamd "betaald voor cliënten". Volgens [klokkenluider 2] had verdachte de leiding binnen de Stichting en nam zij alle beslissingen. [17]
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [klokkenluider 1] en [klokkenluider 2] ieder consistent, komen zij op essentiële punten met elkaar overeen en vinden zij voorts onderbouwing in de aangetroffen stukken en getuigenverklaringen.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden beide getuigen vanuit hun functie voldoende zicht op de administratie en de door [stichting 1] verleende zorg.
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank de verklaringen van getuigen [klokkenluider 1] en [klokkenluider 2] geloofwaardig en betrouwbaar en bezigt zij deze verklaringen tot het bewijs.
Dat geldt ook voor de verklaringen van andere getuigen. Voor het standpunt dat zij door [klokkenluider 1] en [klokkenluider 2] zouden zijn beïnvloed, ziet de rechtbank in het dossier geen enkele onderbouwing. Dat [klokkenluider 2] , in haar hoedanigheid van zorgverlener bij het politieverhoor van getuige [naam 2] aanwezig was, doet aan het vorenstaande niet af, temeer nu [naam 2] reeds bij de rechter-commissaris op de door de verdediging hierover specifiek gestelde vragen heeft geantwoord dat [klokkenluider 2] op verzoek van [naam 2] aanwezig was, dat hij het plezierig vond dat zij er was en dat hij zich niet met [klokkenluider 2] of met [klokkenluider 1] op het verhoor had voorbereid en evenmin tijdens het verhoor overleg met [klokkenluider 2] heeft gehad.
Valsheid in geschrift (feit 1)
Voor bewezenverklaring van valsheid in geschrift ingevolge artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet sprake zijn van een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, waarbij het oogmerk van de dader moet zijn gericht op het als echt en onvervalst gebruiken of door anderen doen gebruiken van dit geschrift. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het als echt en onvervalst gebruiken of het doen gebruiken van het valse of vervalste geschrift.
De rechtbank stelt vast dat de bedrijfsadministratie – voor wat betreft het invullen van de verantwoordingsformulieren – in de ten laste gelegde periode werd uitgevoerd door verdachte zelf, door [klokkenluider 1] en [klokkenluider 2] en een enkele stagiaire. De laatstgenoemden deden dit evenwel op aanwijzing van en in opdracht van verdachte. Soms werden de verantwoordingsformulieren echter ook door de budgethouder zelf - [naam 3] - ingevuld, echter ook met betrokkenheid van en na overleg met verdachte. Door het aan verdachte retourneren van door hen ondertekende blanco verantwoordingsformulieren - cliënten [naam 1] en [naam 5] - droegen cliënten het beheer en de beschikking over het PGB over aan [stichting 1] . Vanuit de Stichting werd volgens verdachte geen urenregistratie en of zorgvormregistratie per cliënt bijgehouden. De cliënten hadden daardoor geen goed inzicht in de verantwoording van het aan hen verleende PGB-budget.
- zorg in het kader van PGB
Op de verantwoordingsformulieren kunnen verschillende binnen de PGB vallende zorgvormen worden ingevuld. Zo werden de door verdachte geregelde vakanties voor cliënten en hun gezin op de verantwoordingsformulieren verantwoord als kortdurend verblijf. Aan een zogenoemd kortdurend verblijf zijn binnen de PGB-regeling voorwaarden verbonden. Om een verblijf als kortdurend verblijf in het kader van de PGB te kunnen aanmerken moet sprake zijn van verblijf in een instelling waarbij de budgethouder persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding ontvangt. Bovendien kan deze zorg worden ingezet ter ontlasting van de persoon die de gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de budgethouder levert. [18] Hiervan is in het geval van een gezinsvakantie bij Center Parcs of een camping geen sprake. Het standpunt van de verdediging dat dergelijke door verdachte geregelde vakantieverblijven vanuit het PGB kunnen worden vergoed, vindt aldus geen grondslag in de wet. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Overige door [stichting 1] verrichte werkzaamheden betroffen administratieve werkzaamheden rondom het PGB beheer, zoals hulp bij de aanvraag van PGB’s, bemiddeling tussen zorgvrager en zorgverlener, het vergezellen van cliënten bij bezoek aan instanties zoals de rechtbank, scholen of een ziekenhuis. Dergelijke zorg kwalificeert niet als PGB-zorg. Administratieve werkzaamheden rondom PGB-beheer kunnen niet worden vergoed uit het PGB. Het inhuren van externe zorgverleners valt binnen de PGB vergoedbare zorg, echter de door de Stichting uitgevoerde bemiddeling tussen zorgvrager en -verlener kan niet worden vergoed uit het PGB wegens het ontbreken van een keurmerk daartoe. Ook het vergezellen van cliënten bij een ziekenhuisbezoek zou onder omstandigheden kunnen vallen binnen de uit PGB vergoedbare ondersteunende begeleiding. De duur en intensiteit van deze werkzaamheden staat echter niet vast.
De rechtbank stelt voorts op basis van de verklaringen van de in de tenlastelegging genoemde cliënten, de verklaringen van [klokkenluider 2] en [klokkenluider 1] , alsook de verklaring van verdachte, vast dat op de in de tenlastelegging onder feit 1 opgenomen verantwoordingsformulieren bedragen voor verantwoorde PGB-zorg zijn ingevuld zonder dat hieraan een registratie van de verleende zorguren en -vormen ten grondslag heeft gelegen. Op die verantwoordingsformulieren werd telkens het bedrag aan zorg verantwoord dat was overeengekomen tussen de desbetreffende cliënt en de Stichting , al dan niet in een zogenoemde zorgovereenkomst en welk bedrag door het Zorgkantoor als voorschot voor de betreffende cliënt was overgemaakt. De rechtbank stelt verder vast dat in werkelijkheid niet voor dat bedrag door [stichting 1] aan zorg is verleend.
Daar komt bij dat de in de verantwoordingsformulieren verantwoorde bedragen dermate hoog zijn dat dit niet in verhouding staat tot het beperkt aantal zorgverleners dat namens de Stichting zorg kon leveren.
De rechtbank overweegt dat de te verantwoorden zorg de zorg dient te betreffen die feitelijk is geleverd. De cliënten van verdachte hebben die verantwoordingsformulieren niet zelf ingevuld; dat heeft verdachte voor hen gedaan. Op de verantwoordingsformulieren heeft verdachte steeds hetzelfde afgesproken bedrag aan PGB ingevuld en ingevuld dat het hele bedrag is besteed aan de zorg waarvoor het is toegekend. Verdachte heeft dus niet ingevuld dat zij een deel van het PGB voor andere zaken heeft gebruikt, zoals de aanschaf van diverse materiële zaken voor cliënten en verdachte heeft evenmin ingevuld dat er in de betreffende periode minder zorg was verleend dan ingevolge het vastgestelde bedrag zou moeten zijn verleend.
De basis voor de te verantwoorden zorg ligt naar het oordeel van de rechtbank in door cliënten ondertekende facturen van de aan hen verleende zorg. Daarin moeten onder meer zijn opgenomen het aantal gewerkte- en betaalde uren, de tijden waarop is gewerkt, het uurtarief, de naam en het adres van de zorgverlener. De basis voor deze facturen wordt weer gevormd door de zorgovereenkomst waarin is overeengekomen welke zorg op welke dagen voor hoeveel uur tegen welk tarief wordt verricht. In de administratie van [stichting 1] zijn vrijwel geen zorgovereenkomsten aangetroffen. Een deugdelijke urenregistratie, werkroosters of facturen met een overzicht van de in een bepaalde periode voor de betreffende cliënt gewerkte uren en verleende zorgvormen ontbraken in de administratie van de Stichting in het geheel.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de door [stichting 1]
verleende zorg grotendeels niet kan worden gekwalificeerd als PGB-zorg en dat de zorg die daaronder wel valt, niet correspondeert met de opgegeven bedragen aan verantwoorde zorg op de verantwoordingsformulieren, waarmee de valsheid van de ingevulde geldbedragen op de verantwoordingsformulieren is gegeven. Door zo te handelen is valsheid in geschrift gepleegd.
- oogmerk/opzet
De verdediging heeft gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het indienen van valse verantwoordingsformulieren PGB-AWBZ.
Het oogmerk in het kader van artikel 225 Sr is het oogmerk tot misleiding en behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst.
De rechtbank stelt voorop dat het - doen - opmaken van verantwoordingsformulieren voor de verschillende cliënten actieve handelingen vereist. Voorts over weegt de rechtbank dat verdachte, gezien haar kennis en ervaring binnen de PGB-zorg, als professioneel (PGB-) zorgverlener en adviseur kan worden gekwalificeerd. In die hoedanigheid heeft zij, in de wetenschap van de verplichting tot het indienen van conform de daadwerkelijk verleende zorg ingevulde verantwoordingsformulieren, gedurende een periode van bijna twee jaren per cliënt halfjaarlijks een verantwoordingsformulier met vermelding van een bedrag aan PGB-gelden en bepaalde zorgvormen opgemaakt dan wel doen opmaken, terwijl de betreffende persoon in deze verantwoordingsperiode niet voor dit bedrag zorg dan wel de binnen het kader van de PGB vallende zorg heeft verkregen. Deze handelwijze kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gezien dan als een opzettelijke handeling gedaan met het oogmerk om de betreffende documenten als echt en onvervalst te gebruiken.
Gewoontewitwassen (feit 2)
Voor bewezenverklaring van witwassen moet ingevolge artikel 420bis, eerste lid, sub b Sr sprake zijn van het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten of gebruik maken van een voorwerp, terwijl de verdachte weet dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Artikel 420ter Sr behelst een strafverzwarende factor indien van witwassen een gewoonte wordt gemaakt. Onder gewoonte in de zin van artikel 420ter Sr moet worden verstaan een herhaling van feiten waaruit de subjectieve neiging van de dader blijkt het feit steeds weer te begaan. Er moet verband bestaan tussen de verschillende feiten.
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het geld dat in de tenlastelegging
wordt bedoeld, van misdrijf afkomstig is. De rechtbank stelt vast dat nu de besteding van de bij [stichting 1] ingekomen PGB-gelden valselijk is verantwoord, deze gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Uit het dossier blijkt voorts dat met de uit PGB’s gegenereerde inkomsten door [stichting 1] voor de in de tenlastelegging genoemde bedragen (ten voordele van de cliënten genoemd onder feit 1, te weten [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] , maar ook de cliënten [naam 18] , [naam 19] , [naam 20] en [naam 12] [19] ) aankopen zijn gedaan. Verdachte regelde - al dan niet op verzoek van de cliënten - de aankopen van voornoemde goederen terwijl verdachte wist dat de ingekomen PGB-gelden niet (geheel) in zorgverlening te verantwoorden waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het vorenstaande bewezen dat [stichting 1] voorwerpen, te weten de PGB-geldbedragen, heeft omgezet, terwijl zij wist dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
Op basis van hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet is de rechtbank gebleken dat verdachte gedurende een aanzienlijke periode ten aanzien van verschillende cliënten van [stichting 1] telkens opnieuw dezelfde werkwijze met betrekking tot de ontvangst van PGB-gelden en vervolgens de aankoop van goederen voor deze cliënten heeft gehanteerd. Voorts is de neiging van verdachte het feit steeds weer te willen begaan gebleken. Daarnaast is het verband tussen de verschillende feiten een gegeven. Aldus acht de rechtbank het maken van een gewoonte van witwassen door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
Feitelijk leidinggeven
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
- daderschap rechtspersoon
Voor strafbaarheid van een rechtspersoon, waartoe een stichting ingevolge artikel 2:285 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tevens behoort, is vereist dat deze rechtspersoon ingevolge artikel 51 Sr kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit. Hiervan is sprake indien de ten laste gelegde gedragingen redelijkerwijs aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een relevant oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De hiervoor vastgestelde gedragingen van [klokkenluider 1] en [klokkenluider 2] , die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam waren ten behoeve van [stichting 1] , zijn verricht binnen de sfeer van deze stichting. De door hen en verdachte uitgevoerde administratieve werkzaamheden rondom verantwoordingsformulieren passen binnen de normale bedrijfsvoering. Tevens beschikte verdachte als één der bestuurders over beslissingsbevoegdheid binnen de Stichting en was zij in de gelegenheid tot het nemen van beslissingen ten aanzien van de besteding van PGB-gelden. Het strafbare gedrag of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door [stichting 1] aanvaard door haar bestuurders. Daarmee kunnen naar het oordeel van de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen worden toegerekend aan [stichting 1] .
- feitelijk leidinggeven door verdachte
Verdachte is formeel bestuurder van de Stichting en heeft in die hoedanigheid zeggenschap over het binnen de Stichting gevoerde beleid, alsook over de wijze waarop de administratie werd gevoerd. Als bestuurder is verdachte bevoegd en ook redelijkerwijs gehouden maatregelen te treffen ter voorkoming van of beëindiging van verboden gedragingen. Echter heeft verdachte op generlei wijze maatregelen getroffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen, waarmee de verboden gedraging is bevorderd. Integendeel, blijkens het dossier was verdachte niet alleen van voornoemde handelwijze omtrent verantwoordingsformulieren, alsook omtrent het inzetten van PGB-gelden voor het aanschaffen van goederen voor cliënten, op de hoogte, maar gaf zij hieraan zelf uitvoering en gaf zij ook haar medewerksters opdracht deze handelwijze te hanteren. Reeds is uiteengezet dat het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan worden gezien dan als een opzettelijke handeling gedaan met het oogmerk om de betreffende documenten als echt en onvervalst te gebruiken en zij vervolgens de valselijk verantwoorde bedragen heeft omgezet.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het onder 1 en 2 ten laste gelegde feitelijk leidinggeven door verdachte bewezen.
Medeplegen van feitelijk leidinggeven
Om te kunnen spreken van medeplegen in de zin van artikel 47 Sr is vereist dat tussen de plegers sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking.
Verdachte en medeverdachte [verdachte 2] waren beiden formeel betrokken bij de [stichting 1] ; verdachte als secretaris van de stichting en [verdachte 2] als voorzitter. Beiden droegen formeel de verantwoordelijkheid voor het beleid en de verrichte werkzaamheden binnen de stichting. De rol van [verdachte 2] binnen de stichting heeft zich beperkt tot een adviserende ten tijde van de oprichting van de stichting. Daarna heeft [verdachte 2] sporadisch louter een ceremoniële rol vervuld. Hoewel verdachte en [verdachte 2] , zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, in de privésfeer wel eens spraken over hetgeen verdachte in de dagelijkse praktijk zoal tegen kwam, was het verdachte die binnen de stichting de verantwoordelijkheid droeg, op de hoogte was van het reilen en zeilen en de zakelijke beslissingen nam. [verdachte 2] had hiermee bemoeienis noch wetenschap.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank zal verdachte van dit onder 1 en 2 ten laste gelegde bestanddeel dan ook vrijspreken.
Conclusie
Op basis van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hierboven is uiteengezet wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
[stichting 1] op tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2013 in Nederland meermalen één of meer PGB verantwoordingsformulieren ingediend bij het zorgkantoor Menzis, te weten:
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 1] over de periode 1
januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en
- verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 2]
over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 en
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 3] over de
periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 4] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 5] over de periode 1
januari 2011 tot en met 30 juni 2011 (DOC-014-09, p. 1758) en
- verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 6]
over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 en
- verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ [naam 7]
over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en heeft doen opmaken, immers heeft genoemde rechtspersoon valselijk - in strijd met de waarheid - telkens op die verantwoordingsformulieren een uitbetaald bedrag en zorgvormen (PV en/of VP en/of BEG-I, en/of BEG-GR, en/of VV en/of HH en/of RK) ingevuld of doen invullen en verantwoord of doen verantwoorden,
terwijl in werkelijkheid geen of minder bedragen aan zorg zijn besteed en geen of minder aan de genoemde zorgvormen is besteed, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
2
[stichting 1] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 in Nederland, telkens van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt immers heeft verdachte telkens een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen, tot een totaal bedrag van 36.094,91 euro te weten (onder meer)
1) 844,06 euro en
2) 949,75 euro en
3) 659,90 euro en
4) 5.682,75 euro en
5) 2.679,10 euro en
6) 2.038,30 euro en 2.132,83 euro en
7) 1.263,32 euro en
8) 2.017,88 euro en 3.823,90 euro en
9) 4.116,07 euro en 2.341,94 euro en
10) 1.512,56 euro en 886,55 euro en
11) 2.146,43 euro en 2.948,62 euro en 50,95 euro,
heeft omgezet, terwijl verdachte telkens wist dat die voorwerpen/geldbedragen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit misdrijf;
aan het plegen van welk bovenomschreven strafbare feiten verdachte feitelijk leiding
heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225 en 420bis en 420ter Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: feitelijk leidinggeven aan gewoontewitwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest en tot een beroepsverbod inhoudende een verbod op het uitoefenen van enig beroep in de zorgverlening, de financiële verantwoording van zorg daaronder begrepen, voor de duur van vijf jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Verdachte heeft in haar hoedanigheid van bestuurder van [stichting 1] gedurende een periode aanzienlijke geldbedragen aan PGB-gelden ontvangen voor zorgverlening. De gelden kwamen binnen op de rekening van [stichting 1] doordat verdachte verantwoordingsformulieren van verschillende cliënten valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen opmaken door hierop bedragen aan PGB-geld in te vullen, terwijl de hiervoor te verlenen PGB-zorg niet werd verleend. Verdachte heeft door haar handelwijze ten onrechte een hoog bedrag aan PGB geïncasseerd. Dit geld was bestemd voor de cliënten van [stichting 1] , zodat deze cliënten met dat geld specifieke PGB-zorg in konden kopen. Verdachte heeft de PGB-gelden daarentegen deels aangewend voor de aanschaf van materiële zaken, zoals wasmachines, fietsen, abonnementen op een dierentuin en vakanties. Dat cliënten de ontvanger waren van deze materiële zaken, neemt niet weg dat deze gelden op een dergelijke wijze niet behoren te worden besteed.
Fraude in het algemeen, maar zeker in deze omvang, tast het fundament van het systeem van het PGB aan. Dit is verdachte te meer te verwijten, omdat zij zelf onderdeel is van dit systeem. De fraude is mogelijk gebleken door misbruik te maken van het vertrouwen dat haar cliënten, een kwetsbare en hulpbehoevende groep in de samenleving, hadden en ook hadden moeten kunnen hebben in de zorgverlening door verdachte. Verdachte heeft dit vertrouwen geschaad.
Door het valselijk opmaken van de verantwoordingsformulieren voor het zorgkantoor Menzis heeft verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften, zoals de voornoemde verantwoordingsformulieren, moet kunnen worden gesteld, geschaad. Bovendien heeft verdachte hiermee verhinderd dat het zorgkantoor op adequate wijze haar controlefunctie kon uitoefenen. De rechtbank neemt het verdachte bovenal kwalijk dat zij op oneigenlijke wijze heeft beschikt over gemeenschapsgelden. Het witwassen van de crimineel verkregen geldbedragen door deze om te zetten in aangeschafte goederen en vakanties vormt een aantasting van de legale economie. De rechtbank acht dit soort feiten zeer laakbaar.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 25 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor valsheid in geschrift. Doch nu dit een feit betreft van langer dan vijf jaren geleden, weegt de rechtbank dit niet mee bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport dat E.F. Veenstra van Reclassering Nederland over verdachte heeft opgemaakt, gedateerd 14 maart 2017.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Een voorwaardelijk strafdeel daarbij zal verdachte er van moeten weerhouden in de toekomst opnieuw dit soort strafbare feiten te plegen, terwijl ook naar de maatschappij duidelijk zal zijn, dat dit soort gedrag niet wordt getolereerd. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de omvang van de ten gevolge van de valsheid in geschrift ingekomen PGB-gelden en de duur van de strafbare feiten. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank uit van een periode van twee jaren waarbinnen de bewezen verklaarde feiten zich hebben afgespeeld. Het nadeelsbedrag dat aan deze ten laste gelegde periode kan worden gerelateerd, waarbij de rechtbank zich er van bewust is dat aan enige schatting ter zake niet kan worden ontkomen, komt ten voordele van verdachte uit op circa € 500.000,--. De door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) opgestelde oriëntatiepunten zien onder meer op fraude in algemene zin. Hieronder zijn ook onderhavige feiten, te weten valsheid in geschrift en (gewoonte)witwassen, begrepen. Ten aanzien van een benadelingsbedrag van € 500.000,- geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden.
Voorts heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van de broze gezondheidstoestand van verdachte. Ook het tijdsverloop neemt de rechtbank mee, mede bezien in het licht van de media-impact waaraan verdachten gedurende die relatief lange periode zijn blootgesteld.
Volgens vaste rechtspraak [20] geldt als uitgangspunt in deze dat het geding in eerste aanleg – behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen – met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. Op 19 februari 2014 vonden in onderhavig onderzoek de doorzoekingen plaats. Op 5 november 2018 volgt de eindbeslissing van de rechtbank in eerste aanleg. De duur van onderhavige zaak betreft op het moment van de eindbeslissing ruim vier jaren en acht maanden. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en zal het tijdsverloop aldus in een voor verdachte matigende zin, conform voornoemde rechtspraak met 10%, verdisconteren in de strafmaat.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is komen vast te staan dat de cliënten van de Stichting door het handelen of nalaten van verdachte financiële-of gezondheidsschade hebben ondervonden.
Alles overwegende is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op zijn plaats. Om verdachte er van te weerhouden zich opnieuw aan dergelijke feiten schuldig te maken, legt de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel op van negen maanden met een proeftijd van twee jaren.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte als bijkomende straf een beroepsverbod opleggen tot het uitoefenen van enig beroep in de zorgverlening, financiële verantwoording van zorg daaronder begrepen, nu beide bewezenverklaarde feiten tijdens de uitoefening van haar beroep als zorgverlener zijn begaan. Deze bijkomende straf wordt, uit een oogpunt van preventie, opgelegd voor een termijn van vijf jaren, waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat de zorg gerelateerde bedrijven van verdachte feitelijk al geruime tijd stilliggen. De rechtbank merkt voorts op dat voornoemd verbod geen betrekking heeft op de zorg die verdachte aan haar eigen kinderen verleent. Verdachte kan haar eigen kinderen op basis van een PGB (blijven) verzorgen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 47, 51, 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf: feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 2 het misdrijf: feitelijk leidinggeven aan gewoontewitwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
9 (negen) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bijkomende straf
- ontzet verdachte uit het recht tot het uitoefenen van enig beroep in de zorgverlening, financiële verantwoording van zorg daaronder begrepen, voor de duur van 5 jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.
Mr. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Inspectie SZW onderzoek Maienfeld, met nummer 6640-2013-801. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 oktober 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van bevindingen aankoop goederen en diensten cliënten, pagina 783 (AMB-004-01)
4.Lijsten " [stichting 1] betaald voor:", ordner 4, pagina’s 1681 – 1683, 1885 – 1887, 1889 - 1892 (DOC-011-02 t/m DOC-011-04 en DOC-011-06 en DO-C011-07 en DOC-011-09 t/m DOC-011-12)
5.Het proces-verbaal van deelonderzoek bankrekening [stichting 1] , pagina’s 783, 787, 789 – 790, 792 – 793.
6.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 21] , pagina 634
7.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 2] , pagina 578.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 3] , pagina 619, 621.
9.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 22] v [naam 3] , pagina 628.
10.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 23] e/v [naam 5] , pagina 654.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 24] e/v [naam 4] , pagina’s. 661 – 662.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [naam 25] e/v [naam 26] , pagina’s 668, 670.
13.Het proces-verbaal van verhoor van [klokkenluider 1] , pagina. 700
14.Het proces-verbaal van verhoor van [klokkenluider 2] , pagina 680.
15.Het proces-verbaal van verhoor van [klokkenluider 1] , pagina’s 700, 703 - 706.
16.Het proces-verbaal van verhoor van [klokkenluider 1] , pagina’s 711 – 714, 717 – 722.
17.Het proces-verbaal van verhoor van [klokkenluider 2] , pagina’s 680 – 682.
18.Artikel 9a Besluit zorgaanspraken AWBZ.
19.DOC-007-08-01 t/m DOC-007-08-11.
20.Hoge Raad 17 juni 2008 - ECLI:NL:HR:2008:BD2578