ECLI:NL:RBOVE:2018:4442

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
ak_zwo_18_464-V
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring handhavingsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 november 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had eerder een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn, dat op 21 juli 2017 was afgewezen. Het bezwaar van de opposant tegen deze afwijzing werd op 24 januari 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft de opposant beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 28 juni 2018 kennelijk ongegrond werd verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet aangetekend, dat op 16 november 2018 ter zitting werd behandeld.

De rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat de opposant niet had aangetoond dat hij belanghebbende was bij het handhavingsverzoek, aangezien de afstand tussen zijn woning en het perceel waar het om ging ongeveer 2 kilometer bedroeg. Bovendien was de onderneming op het perceel, Gebr. Bosch Daarlereen BV, een stamrecht BV waar al jaren geen activiteiten meer plaatsvonden. De opposant had in zijn beroepschrift niet voldoende onderbouwd waarom hij wel belanghebbende zou zijn, en de rechtbank kon en mocht niet ambtshalve de voorgedragen beroepsgronden van de opposant voorzien van een motivering.

De rechtbank concludeerde dat de beslissing van het college terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het verzet ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, en mr. A.E.M. Lever als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 18/464

uitspraak van de enkelvoudige kamer

Opposant:
[opposant]wonende te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn (hierna: het college) een beslissing genomen op het handhavingsverzoek van opposant, betreffende activiteiten op het perceel [adres] te [plaats] (hierna: het perceel). Het hiertegen gerichte bezwaar van opposant is bij besluit van 24 januari 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen heeft opposant beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 28 juni 2018 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het beroep (kennelijk) ongegrond verklaard. Daartegen is verzet gedaan.
Het verzet is ter zitting van 16 november 2018 behandeld. Opposant is verschenen, bijgestaan door J [naam] Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.J. ten Hove.

Overwegingen

1. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens - in dit geval - de kennelijke ongegrondheid van het beroep. ‘Kennelijk’ betekent dat over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In het besluit van 24 januari 2018 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat opposant geen belanghebbende is bij zijn handhavingsverzoek, zodat de beslissing op dit verzoek geen besluit in de zin van de Awb is en tegen een dergelijk niet-besluit geen bezwaar openstaat. Ter onderbouwing heeft het college ten eerste aangegeven dat de afstand tussen de woning van opposant en het perceel ongeveer 2 kilometer bedraagt, zodat hij geen feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteiten op die locatie. Ten tweede heeft het college aangegeven dat de op het perceel gevestigde onderneming, Gebr. Bosch Daarlereen BV, een stamrecht BV is waarbinnen al jaren geen activiteiten meer worden ondernomen. In de hoedanigheid van medeaandeelhouder van deze BV heeft opposant eveneens geen rechtstreeks belang bij zijn handhavingsverzoek, aldus het college.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser in zijn beroep enkel heeft gesteld dat hij in deze zaak wel degelijk belangen heeft maar dat opposant deze stelling verder niet heeft onderbouwd. Opposant heeft het standpunt van het college betreffende de afstand tussen zijn woning en het perceel alsmede het daarmee samenhangende niet ondervinden van feitelijke gevolgen, niet bestreden. Verder heeft opposant het standpunt van het college betreffende het ontbreken van activiteiten op het perceel door de stamrecht BV, ook niet bestreden.
De rechtbank heeft daarop geoordeeld dat opposant niet heeft aangetoond dat hij bij zijn verzoek om handhaving een hem persoonlijk aangaand belang heeft dat hem onderscheidt van anderen, zodat het college terecht heeft geconcludeerd dat de beslissing van 21 juli 2017 geen besluit in de zin van de Awb is en het bezwaar van opposant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Ter zitting heeft opposant beaamd dat hij zijn stelling dat hij wel belanghebbende is inderdaad niet heeft onderbouwd in zijn beroepschrift. Opposant is evenwel van mening dat deze onderbouwing wel was te achterhalen na bestudering van de gedingstukken. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet gedaan.
Verder heeft opposant ter zitting betoogd dat hij in zijn verzetschrift alsnog heeft onderbouwd waarom hij van mening is dat hij wel belanghebbende is. In dat kader heeft hij aangevoerd dat de stamrecht BV van alles heeft gedaan, doet en in de toekomst zal gaan doen en dat hij hiervan geen kennis heeft en hier ook geen grip op heeft. In zijn hoedanigheid als medeaandeelhouder kan hij wel aansprakelijk worden gesteld bij bijvoorbeeld brand of milieuschade. Opposant is van mening dat met het alsnog geven van de ontbrekende motivering, het door de rechtbank geconstateerde manco is hersteld zodat het verzet gegrond dient te worden verklaard.
5. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
5.1.
Van degene die in beroep gaat wordt verlangd dat hij aangeeft met welke onderdelen van het bestreden besluit hij het niet eens is en waarom hij deze mening is toegedaan. De rechtbank beoordeelt vervolgens deze motivering. De rechtbank kan en mag niet ambtshalve de voorgedragen beroepsgronden voorzien van een motivering. Dat zou immers betekenen dat de rechtbank ‘mee procedeert’, hetgeen zich niet verdraagt met de onpartijdige rol die de rechter vervult. Dat opposant er ten onrechte van uit is gegaan dat de rechtbank de motivering van zijn beroep zou aanleveren, komt voor rekening van opposant.
5.2.
In een verzetsprocedure ligt de vraag voor of de rechtbank op basis van het toenmalige dossier al dan niet terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan. Het herstellen van het door de rechtbank geconstateerde manco in het toenmalige dossier is in een verzetsprocedure niet mogelijk.
6. De rechtbank heeft het ingestelde beroep met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kunnen afdoen. Daaruit volgt dat het verzet ongegrond is.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, en door hem en
mr. A.E.M. Lever als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
de griffier, de rechter,
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.