ECLI:NL:RBOVE:2018:574

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
6105161 \ CV EXPL 17-4206
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenovereenkomst en buitengerechtelijke kosten in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is de eisende partij Sercon Special Products B.V. tegen de gedaagde partij, h.o.d.n. [bedrijf], opgekomen voor een vordering tot betaling van een bedrag van € 45,60, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De zaak betreft een consumentenovereenkomst, waarbij de gedaagde, [gedaagde], betwist dat hij als ondernemer handelde bij de aankoop van onderdelen voor zijn beerput. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde de overeenkomst als consument is aangegaan, waardoor de bepalingen voor consumentenovereenkomsten van toepassing zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn, omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De rechtbank heeft de vordering van Sercon tot betaling van de hoofdsom van € 0,88 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2015. Sercon is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot op heden zijn begroot op nihil. Het vonnis is uitgesproken op 13 februari 2018 door kantonrechter S.J.S. Groeneveld-Koekkoek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 6105161 \ CV EXPL 17-4206
Vonnis van 13 februari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sercon Special Products B.V.,
gevestigd te Dronten,
eisende partij, hierna te noemen Sercon,
gemachtigde: H. Meinema,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [bedrijf] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sercon heeft op 8 juli 2015 en 21 augustus 2015 facturen verzonden ten name van [bedrijf] ten bedrage van € 117,37 respectievelijk € 163,35 inclusief btw, in totaal derhalve € 280,72. Het betrof onderdelen die [gedaagde] nodig had voor de beerput bij zijn woning.
2.2.
Op 28 oktober 2015 heeft [gedaagde] een betaling verricht van € 280,72.

3.Het geschil

3.1.
Sercon vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 45,60, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 oktober 2015 en de proces- en nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt Sercon dat de betaling van [gedaagde] eerst in mindering strekt op de rente en kosten en dan pas op de hoofdsom, zodat een bedrag van € 45,60 (oorspronkelijk € 42,11 wegens buitengerechtelijke incassokosten en € 3,49 wegens wettelijke handelsrente per 1 maart 2017) resteert. Volgens Sercon was sprake van handelsovereenkomsten en zijn er buitengerechtelijke werkzaamheden verricht.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en betwist buitengerechtelijke kosten en rente verschuldigd te zijn. Hij concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] stelt de overeenkomst met Sercon te hebben gesloten als consument. Hij voert voorts aan dat hij de tweede aanmaning en de brief van het incassobureau niet heeft ontvangen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst is van belang of [gedaagde] de overeenkomsten met Sercon in privé als consument is aangegaan - zodat sprake is van consumentenovereenkomsten - of dat [gedaagde] handelde in uitoefening van zijn bedrijf (eenmanszaak [bedrijf] ). Aangezien Sercon zich beroept op de betaling van de facturen en zich daarbij op het standpunt stelt dat sprake is van een handelsovereenkomst (mede in verband met de toepasselijkheid van de bepalingen voor buitengerechtelijke kosten en wettelijke handelsrente), rust op Sercon de stelplicht en de bewijslast.
4.2.
Van belang is wat partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat kader is van ondergeschikt belang welke naam uiteindelijk op de factuur is komen te staan. Sercon heeft niet betwist dat [gedaagde] de producten heeft besteld voor zijn beerput en dat hij met de heer [A] (destijds bedrijfsleider) heeft besproken dat het een privé aankoop betrof. De algemene termen van Sercon dat [gedaagde] aan Sercon zou hebben gevraagd om de factuur op naam van zijn eenmanszaak te zetten, zonder nader toe te lichten met welke medewerker dit besproken zou zijn en waarom dit enkele feit zou betekenen dat sprake is geweest van het handelen in de uitoefening van beroep of bedrijf, levert een onvoldoende weerlegging op van het verweer van [gedaagde] . Aan het verstrekken van een bewijsopdracht komt de kantonrechter dan ook niet toe. De kantonrechter gaat er om die reden vanuit dat [gedaagde] voor wat betreft de onderhavige facturen niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zodat sprake is van consumentenovereenkomsten.
4.3.
Nog daargelaten de vraag of [gedaagde] de brief van de incassogemachtigde van 27 oktober 2015 heeft ontvangen, komen de buitengerechtelijke kosten in deze zaak niet voor toewijzing in aanmerking. In de aanmaningen (van zowel Sercon als haar incassogemachtigde) aan [gedaagde] is geen betalingstermijn van 14 dagen gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. Bovendien heeft [gedaagde] betaald binnen de door de incassogemachtigde in de brief van 27 oktober 2015 gestelde termijn. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.4.
De vraag die resteert is of [gedaagde] vergoeding van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd. Aangezien uit de facturen volgt dat sprake is van een betalingstermijn (betaling binnen dertig dagen na factuurdatum) en die datum op de dag van betaling (28 oktober 2015) was verstreken, is [gedaagde] voor beide facturen in verzuim geraakt en daarmee wettelijke rente verschuldigd. Voor de factuur van 8 juli 2015, uitgaande van verzuim per 7 augustus 2015, betekent dit dat hij op 28 oktober 2015 een bedrag van € 0,53 aan wettelijke rente verschuldigd was. En voor de factuur van 21 augustus 2015 geldt, uitgaande van verzuim per 20 september 2015, dat [gedaagde] op de dag van betaling een bedrag van € 0,35 verschuldigd was. De betaling strekt eerst in mindering op de rente, zodat [gedaagde] nog een bedrag van € 0,88 verschuldigd is wegens de hoofdsom. De wettelijke rente zal over dat bedrag worden toegewezen vanaf 28 oktober 2015.
4.5.
Sercon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan Sercon te betalen een bedrag van € 0,88, te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2015 tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Sercon in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2018.