In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de verlaging van de wachtgelduitkering van eiser op basis van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren Defensie (Wbad). Eiser, die tot 1 januari 2014 als burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie werkzaam was, had een uitkering op grond van het Wbad ontvangen na zijn ontslag wegens overtolligheid. De Minister van Defensie had op 25 april 2017 besloten om de uitkering van eiser met 25% te verlagen vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten. Na bezwaar van eiser werd deze verlaging gematigd tot 15% voor een periode van vier maanden. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.H. Welter.
Tijdens de zitting op 19 februari 2018 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser in de maand december 2016 slechts één sollicitatieactiviteit had verricht, wat niet voldeed aan de verwachtingen die aan hem werden gesteld. De rechtbank oordeelde dat het niet onredelijk was om van een ontvanger van een uitkering op grond van het Wbad te verlangen dat hij gemiddeld één keer per week solliciteert. De rechtbank concludeerde dat de sanctie van 15% gerechtvaardigd was, maar oordeelde ook dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding voor de telefonische hoorzitting in de bezwaarfase, die niet eerder was toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor wat betreft de proceskostenvergoeding en kende in totaal € 996,-- aan eiser toe voor gemaakte proceskosten.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de Minister van Defensie het door eiser betaalde griffierecht van € 46,-- dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.