10.3.Verweerder stelt vervolgens dat het gebruiken van de loods ten behoeve van catering/cafetaria onder de categorie zoals opgenomen in artikel 4, onder 9, van bijlage II van het Bor kan worden geschaard. Verweerder is daarom bevoegd om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo.
Verweerder is evenwel niet bereid deze bevoegdheid aan te wenden omdat niet wordt voldaan aan artikel 15, onder 1, van de Beleidsregels. De reden hiervoor is de navolgende:
- de loods is geen bijbehorend bouwwerk in de zin van de Beleidsregels.
Voor de volledigheid (en ten overvloede) wordt hier het navolgende aan toegevoegd:
- er wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van horeca;
- er zijn sterke aanwijzingen dat er geen directe relatie bestaat tussen de (hoofd)bewoner(s) van de woning en het aan huis verbonden beroep.
De hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 18 van de Beleidsregels, biedt de mogelijkheid om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van het beleid. Het schenden van het vertrouwensbeginsel kan een dergelijke bijzondere omstandigheid zijn. In deze zaak is (op grond van de brieven van 30 mei 2017 en 11 augustus 2017) bij eiseres het vertrouwen gewekt dat een cateringbedrijf voor vergunningverlening in aanmerking komt. Het vertrouwensbeginsel strekt evenwel niet zo ver dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Het algemene belang bij handhaven van het bestemmingsplan, het handhaven van een goed woon-, leef- en werkklimaat en het voorkomen van ongewenste precedentwerking, prevaleert boven het (financiële) belang van eiseres. In dat kader heeft verweerder verwezen naar het conserverende karakter van het bestemmingsplan, hetgeen blijkt uit de toelichting bij het bestemmingsplan.
De door eiseres geleden aantoonbare schade vanwege het verstrekken van onjuiste informatie zal door verweerder worden vergoed. Omdat eiseres weigert de bevindingen van een door haar ingehuurde adviseur over de door haar geleden schade aan hem te verstrekken, kan deze schade (nog) niet worden vastgesteld.
11. Eiseres heeft op 22 januari 2019 nadere stukken bij de rechtbank ingediend, waar onder een advies van MPV management. Hierin wordt aangegeven dat de totale schade (zowel materiële als immateriële schade) € 54.379,73 bedraagt.
Bij brief van 31 januari 2019 heeft verweerder op de gestelde schade gereageerd.
Beoordeling van het beroep
Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit A van 20 juni 2018
12. De rechtbank constateert dat in bestreden besluit B het dictum van bestreden besluit A (weigeren de omgevingsvergunning voor ‘afwijken van het bestemmingsplan’ te verlenen) is gehandhaafd maar dat de onderbouwing daartoe nagenoeg geheel is gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van vervanging (in de zin van artikel 6:19 van de Awb) van bestreden besluit A door bestreden besluit B en niet van een wijziging in de zin van genoemd artikel. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb kan de rechtbank het vervangen besluit vernietigen indien de indiener van het beroep daarbij belang heeft.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat bestreden besluit A onrechtmatig is en dat eiseres belang heeft bij een vernietiging van dit besluit vanwege de door haar gewenste vergoeding van geleden schade.
De rechtbank zal daarom het besluit van 20 juni 2018 (bestreden besluit A) vernietigen. De rechtbank zal hierbij bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank zal verweerder niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Verweerder heeft immers als een dergelijke nieuwe beslissing genomen, te weten bestreden besluit B. De rechtbank zal de rechtmatigheid van bestreden besluit B hierna beoordelen.
13. De rechtbank heeft afgezien van het horen van de door gemachtigde van eiseres meegebrachte getuigen. De reden hiervoor is dat deze getuigen geen (ruimtelijk relevante) verklaringen, die zien op bestreden besluit B, kunnen afleggen. De beoogde af te leggen verklaringen zien daarentegen op (het ontbreken van) hinder voor de omgeving en de houding/toezeggingen van verweerder. Deze aspecten zien op bestreden besluit A, waarvan de onrechtmatigheid tussen partijen niet langer in geschil is. Het horen van de getuigen is dan ook niet relevant voor de oordeelsvorming over bestreden besluit B.
14. Eiseres heeft een advies van MPV management, gedateerd 17 oktober 2018, ingediend. In dit advies wordt een groot aantal, nagenoeg niet onderbouwde, schadeposten opgevoerd die niet in causaal verband staan met bestreden besluit A. De onrechtmatigheid van dit besluit vindt immers zijn grondslag in het verstrekken van onjuiste informatie waardoor eiseres een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend, de hiervoor noodzakelijke onderzoeken heeft laten uitvoeren en de door verweerder geëiste aanpassingen aan de keuken/loods heeft laten uitvoeren. De hoogte van deze kosten is eenvoudig vast te stellen omdat hiervoor facturen zijn opgesteld. Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres desgevraagd meegedeeld te beschikken over deze facturen maar dat hij deze documenten niet heeft meegenomen naar de zitting.
De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een niet onderbouwd verzoek om schadevergoeding. Daarom kan de rechtbank dit verzoek niet hangende deze procedure (op grond van het bepaalde in artikel 8:91 van de Awb) meenemen. Eiseres zal daarom gebruik moeten maken van de mogelijkheid tot het indienen van een zelfstandig schadeverzoek als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb. Ter informatie van eiseres merkt de rechtbank op dat hiertoe allereerst een (onderbouwd) verzoek om schadevergoeding bij verweerder moet worden ingediend en dat pas daarna het verzoek bij de rechtbank kan worden ingediend. De rechtbank verwijst naar artikel 8:90, tweede lid, van de Awb.
Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit B van 22 januari 2019
15. Eiseres stelt dat uit de uitspraak van de voorzieningenrechter volgt dat verweerder geen nieuwe weigeringsgronden mag aanvoeren maar dat hij dient te volstaan met het nader motiveren van de reeds opgevoerde weigeringsgronden. Deze weigeringsgronden waren voornamelijk gebaseerd op klachten uit de omgeving. Eiseres heeft getuigen opgeroepen om deze klachten te weerspreken. Door in het bestreden besluit van 22 januari 2019 de weigering te baseren op andere gronden, is er in strijd met de goede procesorde gehandeld.
16. De rechtbank overweegt hierover allereerst dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en dat de rechtbank in het bodemgeding niet aan dit oordeel is gebonden. Dit staat expliciet verwoord in overweging 1 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 augustus 2018.
In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het besluit van 20 juni 2018 onvoldoende is gemotiveerd. Dat de voorzieningenrechter (wellicht) ter zitting aan verweerder heeft meegedeeld dat hij de motivering van bestreden besluit A niet ter zitting mag wijzigen, mede omdat de verzoekende partij hier niet adequaat op kan reageren, betekent niet dat verweerder nadien bestreden besluit A niet zou mogen wijzigen. Dat laatste heeft verweerder gedaan door het (vervangende) bestreden besluit B te nemen.
Van een schending van de goede procesorde is geen sprake, nu de eerder aangekondigde zitting van 7 februari 2019 is verschoven naar 21 maart 2019. Hierdoor heeft eiseres afdoende gelegenheid gehad om nadere beroepsgronden in te dienen, hetgeen zij ook heeft gedaan.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiseres stelt dat zij betwijfelt of voor het ontplooien van cateringactiviteiten vanuit de loods op het perceel wel een omgevingsvergunning nodig is, omdat een ambtenaar haar heeft meegedeeld dat een cateringservice vanuit huis binnen het bestemmingsplan past.
18. De rechtbank oordeelt dat bedrijfsmatige cateringactiviteiten (dan wel het exploiteren van een cafetaria) vanuit de loods op het perceel niet in overeenstemming is met de woonbestemming van het perceel en eveneens niet in overeenstemming is met de nadere aanduiding “biljart/dartvereniging toegestaan”. Voor het toestaan van dit gebruik is dan ook een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist.
Eiseres heeft deze aanvraag gedaan. Verweerder heeft zich terecht bevoegd geacht om een inhoudelijke beslissing te nemen op deze aanvraag.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
19. Ten aanzien van verweerders standpunt met betrekking tot de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid overweegt de rechtbank het volgende.