ECLI:NL:RBOVE:2019:1349

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
ak_ 18 _ 1814
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek handhaving tegen overlast door houtkachel op basis van Bouwbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland. De eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen overlast van een houtkachel op het perceel van een derde partij in Denekamp. Het primaire besluit van 7 mei 2018, waarin het verzoek werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 3 september 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouder op meerdere data controles heeft uitgevoerd en heeft geconcludeerd dat de houtkachel voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het onderzoek van verweerder onvoldoende was en dat er meer regelgeving in acht genomen had moeten worden. De rechtbank oordeelt dat de reikwijdte van het handhavingsverzoek niet kan worden uitgebreid na het primaire besluit en dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat er geen overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser, indien hij hinder ervaart, een vordering kan instellen bij de burgerlijke rechter. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter W.J.B. Cornelissen, met C. Kuiper als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1814

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] eiser,

gemachtigde: M.H. van Raay,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te Denekamp.

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om handhavend op te treden tegen de overlast die eiser ervaart van de houtkachel op het perceel aan de [adres] te Denekamp, afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2019.
Eiser is in persoon verschenen, vergezeld van zijn partner [naam 1] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
C.I. Migchielsen en N.A.H. Hesselink-Zonnebeld. Derde-partij is in persoon verschenen, vergezeld van zijn zoon [naam 2]

Overwegingen

1.Op 15 oktober 2017 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 (hierna: Bouwbesluit), omdat hij overlast ervaart van de houtkachel op het perceel [adres] te Denekamp. Op dit perceel is derde partij woonachtig. Eiser heeft vermeld dat de overlast eruit bestaat dat hij op de slaapkamer niet fatsoenlijk kan slapen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen en daarbij overwogen dat een van de toezichthouders op 21 februari 2018, 27 februari 2018 en 3 maart 2018 controle heeft uitgevoerd. Tijdens de controles is gebleken dat [derde belanghebbende] droog en schoon brandhout stookt. De toezichthouder heeft verder geconstateerd dat de houtkachel voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Verweerder heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit op grond waarvan hij handhavend zou moeten optreden.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
3. In beroep heeft eiser – samengevat – aangevoerd dat het onderzoek dat verweerder heeft uitgevoerd te beperkt van aanpak, diepte, breedte, duur, deskundigheid en zorgvuldigheid is geweest om het bestreden besluit te kunnen dragen. Verweerder heeft bovendien enkel gecontroleerd op het Bouwbesluit, terwijl naar de overige van toepassing zijnde regelgeving geen onderzoek is verricht. In het aanvullend beroepschrift van 7 november 2018, verder aangevuld bij nader stuk van 28 februari 2019, heeft de gemachtigde van eiser deze beroepsgronden nader uitgebreid en toegelicht.
4. Artikel 7.22 van het Bouwbesluit luidt als volgt:
"Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;
b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of
d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt."
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4517, kan de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. Het handhavingsverzoek van eiser had, ook in zijn zienswijze tegen het voornemen om het verzoek af te wijzen, betrekking op overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Eerst in bezwaar (met de pleitnota van zijn gemachtigde) en verder in beroep heeft eiser zijn handhavingsverzoek op welhaast ongebreidelde wijze uitgebreid naar andere vormen van gestelde overlast – dan niet kunnen slapen in de slaapkamer – en overtreding van andere (inter)nationaal rechtelijke bepalingen. Die uitbreiding hangende de procedure is juridisch niet mogelijk. De toetsing van de rechtbank is dus beperkt tot de vraag of verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat geen sprake is van overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit.
6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4032, is artikel 7.22 van het Bouwbesluit, gelet op de nota van toelichting bij dit artikel (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een restbepaling die door het bevoegd gezag kan worden toegepast, indien naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. De rechtbank verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3295, waarbij nogmaals is overwogen dat geen algemeen aanvaarde inzichten bestaan over de beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke frequentie rook afkomstig van het gebruik van een houtkachel schade aan de mens toebrengt. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om daar in dit geval anders over te oordelen dan de Afdeling reeds meer dan eens heeft gedaan.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat geen sprake is van een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit. Redengevend daarvoor is dat verweerder mocht uitgaan van de uitkomsten van de controles door zijn toezichthouder. Dat eiser daar anders over denkt, zonder daartoe enig deskundigenbericht over te leggen, leidt niet tot een ander oordeel. Niet gezegd kan voorts worden dat verweerder behoorde te twijfelen aan zijn toezichthouder om de enkele reden dat die in het bezit is van een houtkachel.
8. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder handhavend had moeten optreden. Het bestreden besluit kan de toets van de bestuursrechter doorstaan. Mocht eiser menen dat sprake is van (onduldbare) hinder als bedoeld is artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek dan staat het hem vrij een vordering in te stellen bij de burgerlijke rechter. De bestuursrechter heeft wat dat betreft geen bevoegdheid.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.