Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[naam], [naam] en [naam], wonende te [woonplaats], verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder.
[naam], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: belanghebbende.
Rechtbank Overijssel
Op 9 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, wonende te [woonplaats], hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen bouwwerkzaamheden op het perceel [adres] te [woonplaats]. De gemeente Enschede had eerder, op 25 januari en 27 februari 2019, deze verzoeken afgewezen, met de stelling dat er geen nieuwe argumenten waren aangevoerd. Verzoekers trokken hun eerdere verzoek om voorlopige voorziening in, maar dienden op 23 april 2019 een nieuw verzoek in, dat geregistreerd werd onder procedurenummer AWB 19/753.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, omdat de bouwactiviteiten al waren gestart. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat verzoekers belanghebbenden waren in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechter beoordeelde of de uitbreiding van de woning vergunningvrij was, en of deze in het achtererfgebied gerealiseerd kon worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitbreiding op een ander perceel was geprojecteerd dan het hoofdgebouw, maar dat beide percelen eigendom waren van de belanghebbende en de bestemming 'Wonen' hadden.
Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat de uitbreiding in het achtererfgebied was geprojecteerd en dat aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen was voldaan. Daarom was de gemeente niet bevoegd om handhavend op te treden tegen de uitbreiding. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.W.M. Bunt, in aanwezigheid van griffier mr. A. Landstra.