ECLI:NL:RBOVE:2019:4815

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
ak_19 _ 478
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aan eiser met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen P. Mulder, eiser, en de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), maar werd door verweerder niet in aanmerking gebracht voor deze zorg. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 12 november 2019 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een derde persoon. Verweerder werd vertegenwoordigd door meerdere gemachtigden en een medisch adviseur.

De rechtbank overwoog dat eiser, die een Wajonguitkering ontvangt en een problematische achtergrond heeft, niet voldeed aan de criteria voor een indicatie op grond van de Wlz. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verstandelijke handicap, zoals vereist voor de Wlz, en dat de zorgbehoefte van eiser niet leidde tot een recht op zorg vanuit de Wlz. De rechtbank oordeelde dat de medisch adviseur voldoende onderbouwd had aangetoond dat de beperkingen van eiser niet voortkwamen uit een verstandelijke beperking, maar eerder uit psychische problematiek en verslavingsgedrag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/478

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

P. Mulder, te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en
de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder,
gemachtigde: I.C.J.G. van Maris-Kindt.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser niet in aanmerking gebracht voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz).
Bij besluit van 19 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, [naam] en M. Khubsing.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigden M.G.S. Schoone en I.C.J.G. van Maris-Kindt en P. Pel, medisch adviseur.

Overwegingen

1. Eiser ( [geboortedatum] ) ontvangt een Wajonguitkering. Hij heeft een problematische jeugd gehad en een crimineel verleden. Er loopt een schuldsaneringstraject en eiser staat onder bewind.
1.2.
Eiser woont zelfstandig in Zwolle met ambulante begeleiding en dagbesteding van Meesterwerk. Hij had een indicatie op grond van de AWBZ (ZZP GGZ 3C). Met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is die indicatie omgezet in de indicatie GGZ 3C op grond van de Wmo 2015 (beschermd wonen met intensieve begeleiding).
1.3.
Op 20 juni 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wlz met als bijlage een verslag van een psychologisch onderzoek dat op 2 februari 2018 is afgenomen. Volgens dit onderzoek is eisers IQ-score op perceptueel redeneren 85, op verbaal begrip 74 en op werkgeheugen 74. Een totaalscore is niet berekend.
1.4.
In het kader van deze aanvraag heeft een onderzoeker van verweerder een huisbezoek afgelegd op 27 juli 2018 en advies gevraagd aan de medisch adviseur, die dit op 1 augustus 2018 heeft uitgebracht. Verweerder is daarna overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
2.1.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag, dat volgens verweerder uit het medisch onderzoek van 1 augustus 2018 volgt dat geen sprake is van een grondslag verstandelijke handicap. Volgens verweerder is het onderzoek voldoende zorgvuldig geweest en was er voldoende informatie in het dossier aanwezig om tot een afgewogen oordeel te komen.
Omdat er geen sprake is van een relevante grondslag, heeft verweerder niet beoordeeld of 24-uurstoezicht, dan wel 24 uur zorg in de nabijheid aan de orde was. Verweerder heeft er wel op gewezen dat eiser verkeersveilig is, zelfstandig zijn persoonlijke verzorging uitvoert en zelf voldoende en verantwoord eet en drinkt. Hij heeft wel begeleiding nodig bij de huishoudelijke verzorging. Er is weliswaar een zorgbehoefte, maar niet een die aanspraak op Wlz geeft.
2.2.
Namens eiser is naar voren gebracht dat sprake geweest is van onzorgvuldig onderzoek, omdat niet alle informatie is meegewogen of juist beoordeeld. Voor eiser is onbegrijpelijk dat verweerder zelf heeft vastgesteld dat eiser functioneert op zwakbegaafd niveau, maar ondanks dat concludeert dat geen sprake is van een verstandelijke handicap. Ook is er volgens eiser wel een noodzaak tot 24-uurszorg en nabijheid en toezicht om ernstig nadeel te voorkomen. Hij heeft geen vaste dagstructuur en moet in de ochtend worden gewekt. Hij wordt geholpen en gestimuleerd met eten koken, boodschappen doen en zelfverzorging, anders verwaarloost hij zichzelf volledig. Er is sprake van antisociaal gedrag. Er is risicovolle gedragsproblematiek wegens onvoorspelbare fysieke agressie. Omdat eiser een gevaar voor zichzelf en anderen kan zijn, moet er permanent toezicht en begeleiding zijn. De situatie is blijvend, gezien eisers verstandelijke beperking en geschiedenis van agressie en gebrekkige impulsregulatie.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Tussen partijen is in geschil of eiser in aanmerking komt voor een indicatie op grond van de Wlz, en in het bijzonder of verweerder de grondslag verstandelijke handicap had moeten vaststellen.
3.2.
Op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz heeft een verzekerde recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
3.3.
Verweerder maakt bij de uitvoering van zijn taak gebruik van beleidsregels. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit waren de Beleidsregels indicatiestelling 2019 van toepassing. In die Beleidsregels is onder andere het volgende bepaald:
“(…)
Er is daarom sprake van een grondslag verstandelijke handicap als:
- Een verzekerde een normscore van 75 of lager behaalt op een algemene en voor hem valide intelligentietest, en
- Er dusdanige beperkingen in het adaptief functioneren zijn vastgesteld dat verzekerde aangewezen is op blijvende ondersteuning om de deficiënties in het adaptief vermogen te beperken ten einde ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen, en
- De beperkingen op bovengenoemde terreinen gedurende de vroege ontwikkelingsleeftijd ontstaan zijn. Als de beperkingen in het cognitief en adaptief functioneren pas na het 18e levensjaar ontstaan zijn en er in de voorgeschiedenis hiervoor geen aanwijzingen waren, dan past dat niet bij een beeld van een persoon met een verstandelijke beperking
3.4.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op het medisch advies van
1 augustus 2018 waaruit - kort gezegd - volgt dat er geen sprake is van een grondslag verstandelijke handicap. De zorgvraag komt volgens de medisch adviseur in hoofdzaak voort uit psychische of psychiatrische problematiek die geen toegang geeft tot de Wlz. De medisch adviseur heeft beschreven dat twee maal een intelligentietest is afgenomen, één maal in 2011 en één maal in 2018, toen eiser respectievelijk 23 en 29 jaar oud was. Op beide momenten was sprake van drugsgebruik (cocaïne/blowen). Ondanks zijn verslavingsproblematiek heeft eiser scores behaald waarbij hij verbaal uitkwam op 74-76 en op perceptueel redeneren boven de 85. Volgens de medisch adviseur zullen de scores negatief beïnvloed zijn door drugsgebruik en feitelijk nog hoger liggen, zodat niet te stellen is dat op de ontwikkelingsleeftijd sprake was van een verstandelijke beperking. Ook is de huidige situatie niet blijvend omdat sprake is van onbehandelde verslavingsproblematiek.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de medisch adviseur in het rapport deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd dat voor eisers 18e levensjaar geen zodanige beperkingen aanwezig waren dat sprake is van de grondslag verstandelijke handicap. De scores die eiser bij de IQ-testen heeft behaald zijn op zichzelf genomen al niet zodanig laag, dat op basis van het beleid een verstandelijke beperking moet worden aangenomen. Ook zijn de testen niet afgenomen toen eiser nog in de ontwikkelingsleeftijd zat, en heeft verweerder er naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op gewezen, dat de scores negatief zullen zijn beïnvloed door zijn middelengebruik. Eiser heeft op de zitting betoogd dat de conclusies van verweerder niet kloppen omdat hij niet meer verslaafd is en slechts zo nu en dan blowt. Toen is ook besproken dat de verslavingsproblematiek in ieder geval nog actueel was op het moment dat eiser in februari 2018 de laatste test maakte, waarvan hij de resultaten bij zijn aanvraag heeft gevoegd. De rechtbank gaat hier dan ook van uit. Verweerder heeft er op de zitting nog op gewezen, dat eiser onder de AWBZ ook een indicatie had gebaseerd op een andere grondslag dan een verstandelijke handicap (ZZP GGZ was een zorgzwaartepakket voor Geestelijke Gezondheidszorg) en dat ook zijn onderwijsverleden (ZMOK, Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen) er op wijst dat de problematiek van eiser niet voortkomt uit een verstandelijke beperking.
3.6.
Voor de rechtbank is wel duidelijk dat eiser zorg nodig heeft. Het gaat echter niet om zorg die vanuit de Wlz moet worden verleend. Van een situatie als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz is geen sprake. Dit betekent dat het besluit van verweerder juist is.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.