ECLI:NL:RBOVE:2019:697

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
ak_19 _ 326
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van hennep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 februari 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens woning door de burgemeester van Almelo was gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was opgelegd na de vondst van 950 gram hennep in de schuur van de woning, wat volgens de burgemeester een ernstige overtreding van de Opiumwet vormde. De verzoeker, die zorg draagt voor zijn drie minderjarige zoons, voerde aan dat de sluiting van de woning onterecht was en dat dit ernstige gevolgen zou hebben voor zijn kinderen, die lijden aan hemofilie en gedragsproblemen. Hij stelde dat hij geen vervangende woonruimte had en dat de situatie van zijn kinderen zou verslechteren als zij elders moesten verblijven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter vond de argumenten van de verzoeker niet overtuigend genoeg om af te wijken van het beleid. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester beleidsruimte heeft en dat de belangenafweging die door de burgemeester was gemaakt niet onredelijk was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden in stand kon blijven, omdat het algemeen belang van handhaving en het terugbrengen van rust in de buurt zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van de verzoeker. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/326
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem,
en

de burgemeester van Almelo, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Ichoh, advocaat te Enschede.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] te Almelo (hierna: de woning), voor een periode van zes maanden vanaf 19 februari 2019 om 12.00 uur
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en C.E.J.M. Vaars.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat uit een bestuurlijke rapportage is gebleken dat er in Almelo een groepering actief is, die zich al jarenlang bezig houdt met grootschalige hennepteelt en handel in drugs. Daarop is medio 2017 een strafrechtelijk onderzoek gestart dat zich richt op overtredingen van de Opiumwet. In dit kader heeft de politie op 4 september 2018 in verschillende panden diverse verdachten aangehouden en zijn er doorzoekingen geweest in diverse panden. Zo heeft de politie op 4 september 2018 ook de woning van verzoeker betreden. Verzoeker is daarbij aangehouden als verdachte in het grootschalig onderzoek naar georganiseerde hennepteelt- en drugshandel. Met toestemming van de rechter-commissaris heeft een doorzoeking in de woning plaatsgevonden, waarbij 950 gram hennep is aangetroffen in de schuur. Ook is een knipmes aangetroffen.
Verweerder heeft overwogen dat volgens de Aanwijzing Opiumwet sprake is van een handelshoeveelheid softdrugs als sprake is van meer dan 5 gram hennep. Nu 950 gram hennep is aangetroffen, is verweerder van mening dat sprake is van een ernstig geval en een forse overschrijding van de grens van 5 gram.
Op grond hiervan heeft verweerder met toepassing van artikel 13, eerste lid, van de Opiumwet en artikel 3, derde lid, van het Damoclesbeleid besloten tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden.
3. Namens verzoeker is aangevoerd dat hij belast is met de zorg over twee van zijn drie minderjarige zoons. Alle drie zoons lijden aan hemofilie en hebben gedragsproblemen. Zij zijn gebaat bij rust en stabiliteit. Mede doordat verzoeker thans in een scheiding ligt, is onlangs een ondertoezichtstelling uitgesproken. Dit houdt onder meer in dat de zoons van verzoeker bij hem mogen blijven wonen, zolang hij hun een dak boven hun hoofd kan bieden. Op dit moment heeft verzoeker nog geen vervangende woonruimte en vanwege zijn penibele financiële situatie wordt het heel lastig voor hem om die te vinden. Als de woning gesloten wordt en verzoeker geen woonruimte heeft waar hij zelf met zijn zoons kan verblijven, moeten de kinderen noodgedwongen elders (bij familie) verblijven. Gedurende het voorarrest van verzoeker hebben zijn zoons ook bij de familie verbleven maar het bleek dat de toestand van de zoons hierdoor aanzienlijk verslechterde, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dit is voor de rechtbank aanleiding geweest om de voorlopige hechtenis van verzoeker te schorsen. Verzoeker acht het besluit van verweerder niet conform het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet en het Damoclesbeleid 2017 van de gemeente Almelo. Voorts is het besluit van verweerder volgens verzoeker in strijd met het proportionaliteitsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
4. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) is dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram bij harddrugs, 5 gram bij softdrugs of 5 wiet- of hennepplanten, wordt overschreden (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2365, en van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388).
5. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat, gelet op de vondst van 950 gram hennep, moet worden aangenomen dat een handelshoeveelheid softdrugs in de woning aanwezig was. Dat de hennep er alleen maar lag en van abominabele kwaliteit was, zoals verzoeker heeft gesteld, acht de voorzieningenrechter weinig geloofwaardig. Indien slechts sprake zou zijn geweest van afval had het voor de hand gelegen dat verzoeker de zak niet mee naar huis had genomen en anders bij thuiskomst direct had gedeponeerd in een groene container. Ook de aanwezigheid van een knipmes wijst naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op het enkel meenemen van afval met de bedoeling om dit terstond na thuiskomst te verwijderen.
De voorzieningenrechter voegt daar aan toe dat uit de bestuurlijke rapportage niet blijkt dat slechts van afval sprake is geweest. Gelet op de hiervoor onder rechtsoverweging 4 genoemde jurisprudentie kan de stelling van verzoeker dat in het geheel geen sprake is geweest van handel evenmin slagen.
6. Ook de stelling van verzoeker dat geen sprake is geweest van overlast rond de woning kan niet baten nu voor het ontstaan van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid niet noodzakelijk is dat de woning bekend heeft gestaan als verkooppunt. Dit geldt ook voor de stelling dat er geen aan drugshandel gerelateerde overlast heeft plaatsgevonden en dat betrokkene hiervoor al dan niet strafrechtelijk is vervolgd of dat betrokkene al dan niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, aldus de Afdeling in haar uitspraak van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:950) of 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1125).
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog aangevoerd dat de sluiting van de woning een signaal geeft dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen. De voorzieningenrechter volgt de gemachtigde van verweerder hierin.
Verweerder was daarom bevoegd tot sluiting van de woning over te gaan op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
8. Vervolgens dient de voorzieningenrechter te beoordelen of de burgemeester in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hierbij is van belang dat de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over beleidsruimte beschikt. Dit betekent dat de rechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, volgt dat de burgemeester alle omstandigheden van het geval dient te betrekken in zijn beoordeling en moet bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door verzoeker geschetste omstandigheden niet dermate bijzonder dat verweerder had moeten afwijken van zijn beleid. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de door verweerder gemaakte belangenafweging onredelijk is. Buiten twijfel staat dat het besluit ingrijpende gevolgen heeft voor verzoeker en zijn kinderen. Daar staat tegenover dat het toch in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid van verzoeker was om het gewraakte handelen achterwege te laten. Nu dat niet is gebeurd komen de negatieve gevolgen daarvan voor zijn rekening. Verder is onvoldoende gebleken dat verzoeker in geval van sluiting van de woning in een noodsituatie zal geraken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met het opgestelde “Plan van aanpak signalering Coördinatie Zorg Armoede en Veiligheid d.d. 19 januari 2019” op een passende wijze vervangende woonruimte voor alle betrokkenen is gewaarborgd, waarbij de mogelijkheid open blijft dat verzoeker zijn beide zoons kan bezoeken en zo nodig injecteren in verband met de bestaande hemofilie van de kinderen.
Verweerder heeft alles overziende in redelijkheid meer gewicht mogen toekennen aan het algemeen belang dat is gediend bij handhaving en het terugbrengen van rust in het Nieuwstraatkwartier/de Riet dan aan de belangen van verzoeker.
Verweerder heeft hierbij naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter alle relevante feiten en omstandigheden betrokken.
11. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.