ECLI:NL:RBOVE:2020:124

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
AK_19_1261
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend op te treden tegen perceel in Rouveen met betrekking tot hobbymatig gebruik en bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Staphorst, dat hun verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel in Rouveen heeft afgewezen. Dit gebruik betreft het hobbymatig verrichten van kleine reparaties aan tractoren, wat volgens eisers in strijd is met zowel het oude als het nieuwe bestemmingsplan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het perceel ten tijde van de aankoop de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' had, met de specifieke aanduiding 'Garagebedrijf'. In het nieuwe bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Bedrijf' gekregen. De rechtbank oordeelt dat het hobbymatige gebruik van het perceel niet kan worden aangemerkt als bedrijfsmatige activiteiten, zoals vereist door de bestemmingsplannen. Dit betekent dat het gebruik van het perceel in strijd is met de bestemmingsplannen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.575,--. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1261

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats 1] ,

[eiser 2]en
[eiser 3]beiden te [woonplaats 2] , eisers,
gemachtigde: mr. G.J. Hingstman,
en

het college van burgemeester en wethouders van Staphorst, verweerder

gemachtigde: mr. M.R. Kruisselbrink.
alsmede

[derde belanghebbende] , wonende te [woonplaats 3] ,

derde-belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen het vermeende strijdige gebruik van het perceel [adres] te Rouveen, afgewezen.
Bij besluit van 21 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020.
Eisers zijn verschenen in de persoon van [eiser 1] , bijgestaan door mr. K.A. Luehof, als vervanger van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door A.J. Pronk. Tevens is derde belanghebbende in persoon verschenen.

Overwegingen

1. Bij brief van 29 november 2018 hebben eisers verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het vermeende strijdige gebruik van het perceel [adres] te Rouveen (hierna: het perceel).
Daarbij is gesteld dat er geen bedrijf wordt gevoerd en dat het hobbymatig gebruik van het perceel voor opslag in strijd is met zowel het ten tijde van de aankoop geldende bestemmingsplan als het nieuwe bestemmingsplan.
2. De rechtbank stelt vast dat het perceel ten tijde van de aankoop door de huidige eigenaar op grond van het destijds geldende bestemmingsplan “Oude Rijksweg/Gemeenteweg” de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” had met de specifieke aanduiding “Garagebedrijf”. De rechtbank stelt voorts vast dat het perceel in het nieuwe bestemmingsplan “De Streek” o.a. de bestemming “Bedrijf” heeft gekregen met de aanduiding “Specifieke vorm van bedrijf – bestaande bedrijvigheid”.
Blijkens artikel 1.16, eerste lid, van het bestemmingsplan “De Streek” wordt, voor zover hier van belang, onder “bestaand(e)” verstaan “het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is ……”
Ingevolge het tweede lid geldt het eerste lid niet “voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan”.
De rechtbank stelt verder vast dat het begrip "bedrijvigheid" niet is gedefinieerd in de planvoorschriften. Volgens vaste jurisprudentie dient in dat geval aansluiting te worden gezocht bij wat onder het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. Volgens Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal, wordt onder "bedrijvigheid" verstaan:
1. werkzaamheid
2 levendigheid.
Niet in geschil is dat het perceel in 2013 ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan werd gebruikt voor het hobbymatig verrichten van kleine reparaties (onderhoud) aan tractoren welke de eigenaar deels voor zichzelf hield en deels zou verkopen. Dit is ook thans nog het geval.
De rechtbank is van oordeel dat nu sprake is van bestaand gebruik de vraag aan de orde is of dat gebruik op grond van het oude bestemmingsplan in strijd was met de destijds geldende bestemming “Garagebedrijf”.
In dat verband is de rechtbank in tegenstelling tot verweerder van oordeel dat daarbij wel degelijk van belang is of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. Uit de door eisers genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2019:788 volgt immers dat onder “bedrijf” wordt verstaan “beroepsbezigheid” en dat gronden bestemd voor bedrijven “bestemd zijn voor een onderneming waar beroepsmatig goederen worden gemaakt en/of verhandeld ….”. Tevens wordt daar aangegeven dat niet van belang is of de werkzaamheden vergelijkbaar zijn met de activiteiten van de in de doeleinden omschreven genoemde bedrijven, maar of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank hier geen sprake.
Omdat het bestaande gebruik strijdig was met het voorheen geldende bestemmingsplan, past het gebruik van het perceel evenmin in het nieuwe bestemmingsplan. Er is dus sprake van een overtreding op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verweerder heeft dat ten onrechte niet onderkend.
3. Voor zover verweerder meent dat het hobbymatige gebruik voor de reparatie van tractoren qua ruimtelijke uitstraling een zelfde uitstraling heeft als een garagebedrijf en om die reden zou kunnen worden toegelaten, zal dit middels de gebruikelijke weg via een omgevingsvergunning moeten worden gelegaliseerd. De vraag of zo een vergunning, mits aangevraagd, in rechte in stand kan blijven, ligt thans niet voor.
4. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 174,-- vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,-- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.575,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.