ECLI:NL:RBOVE:2020:2014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
ak_19 _ 1253
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Wlz-indicatie en de voorwaarden voor intrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg. De eiser, die sinds 1 december 2013 in een woonvoorziening verblijft en een Wajong-uitkering ontvangt, had in 2011 een indicatie gekregen voor zorg onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), die later is omgezet naar een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verweerder heeft op 11 oktober 2018 vastgesteld dat eiser geen toegang meer heeft tot de Wlz, omdat er geen grondslag meer zou zijn voor de indicatie. Dit besluit is door eiser bestreden, waarna verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 12 november 2019 is uitvoerig gediscussieerd over de vraag of eiser nog steeds recht heeft op de geïndiceerde zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wetgever expliciet heeft gekozen voor de mogelijkheid om een lopende Wlz-indicatie alleen in te trekken of te herzien als er sprake is van een verbetering in de gezondheidssituatie van de betrokkene. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft aangetoond dat er sprake is van een verbetering in de gezondheidssituatie van eiser, en dat de intrekking van de indicatie daarom niet kan standhouden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de eerdere indicatie voor VG 6 herleeft. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.362,50. De uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1253

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en
de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder,
gemachtigde: mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen toegang meer heeft tot de Wet langdurige zorg (Wlz) wegens het ontbreken van een grondslag. In het kader van gewenning is bepaald dat tot drie maanden na 11 oktober 2018 het zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering (VG 6) gehandhaafd blijft. Aansluitend is er VG Wonen met begeleiding (VG 2) geïndiceerd.
Bij besluit van 1 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen T. Hol van Meesterwerk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door P. Pel (medisch adviseur) en M. Schoone.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld aan te geven wat in de zaak van eiser de gevolgen zijn van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3445).
Verweerder heeft vervolgens op 26 november 2019 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiser is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt bij brief van 6 februari 2020.
Nu geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarop is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser (geboren op [geboortedatum] ) woont sinds 1 december 2013 in een woonvoorziening van Meesterwerk. Hij ontvangt een Wajong-uitkering en bezoekt de dagbesteding van Meesterwerk aan de Rieteweg.
Verweerder heeft eiser bij besluit van 3 augustus 2011 onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in aanmerking gebracht voor een indicatie voor een Zorgzwaartepakket (ZZP) VG 06, geldig van 3 augustus 2011 tot 2 augustus 2026. Deze indicatie is met de inwerkingtreding van de Wlz per 1 januari 2015 omgezet in een indicatie op grond van de Wlz.
1.2
Bij brief van 17 mei 2018 heeft verweerder aan eiser meegedeeld een ambtshalve heronderzoek te zullen verrichten. Dit heronderzoek heeft verweerder tot de conclusie geleid dat de grondslag verstandelijke handicap (VG) niet kan worden vastgesteld. De problematiek van eiser komt voort uit psychiatrische problematiek, middelengebruik en gedragsproblematiek.
Hierop is de besluitvorming gevolgd zoals hierboven onder ‘Procesverloop’ weergegeven.
De grondslag van het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz.
De standpunten van partijen
3. Partijen hebben zowel schriftelijk als op de zitting van 12 november 2019 uitvoerig
hun standpunten naar voren gebracht. Ten behoeve van de leesbaarheid beperkt de rechtbank
zich hieronder tot een weergave van de laatste standpunten van partijen, zoals zij die ná de
uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2019 hebben ingenomen.
3.1
Verweerder stelt zich in het aanvullend verweerschrift van 26 november 2019 op het standpunt dat, los van het ontbreken van een grondslag, uit het onderzoek naar voren is gekomen dat eiser niet voldoet aan de criteria om voor Wlz-zorg in aanmerking te komen, nu er geen sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid. Hiermee is volgens verweerder een grondslag gegeven voor intrekking/herziening van de eerdere indicatie.
3.2
Volgens eiser volgt uit de uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2019 dat een indicatie alleen mag worden ingetrokken als de betrokkene niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg. Intrekking kan volgens hem dan ook alleen plaatsvinden als die zorg niet meer nodig of noodzakelijk is, dus als deze in het verleden wel noodzakelijk was en nu, doordat de toestand is verbeterd of anderszins, niet meer nodig is. Echter, verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser van meet af aan niet is aangewezen op de geïndiceerde zorg. Verweerder stelt niet dat sprake is van een verbetering in zijn gezondheidssituatie. Alleen daarom al wordt de indicatie volgens eiser ten onrechte ingetrokken.
Los daarvan blijkt volgens eiser uit het dossier dat hij 24 uur zorg in de nabijheid nodig heeft. Eiser roept niet altijd tijdig en adequaat hulp in, waardoor het fout gaat: hij glijdt af met schade voor zichzelf en anderen tot gevolg. Zonder de juiste begeleiding wordt eiser opstandig, agressief, intimiderend en vertoont hij onhanteerbaar gedrag.
Het wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz heeft een verzekerde recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2
Op grond van artikel 3.2.4 van de Wlz kan verweerder een indicatiebesluit herzien indien:
a. door de verzekerde onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of
b. verweerder vaststelt dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.
De beoordeling door de rechtbank
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt heeft. Zijn indicatiebesluit kan dan ook uitsluitend worden ingetrokken op de grond dat hij niet langer aangewezen is op de geïndiceerde zorg in de zin van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz.
5.2
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het niet langer aanwezig zijn van de grondslag VG. Deze motivering is niet juist, gelet op de uitspraak van de CRvB van
30 oktober 2019. Verweerder is echter van mening ook te hebben aangetoond dat eiser niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg, in de zin van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, in welk kader het volgende wordt overwogen.
5.3
In de Memorie van Toelichting bij artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz staat het volgende:

Ook indien de verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg kan het CIZ het indicatiebesluit intrekken (onderdeel b). Een dergelijke herziening zal naar verwachting niet of nauwelijks voorkomen, omdat de criteria voor de Wlz zo zijn geformuleerd dat in beginsel geen sprake kan zijn van zodanige verbetering van de gezondheidssituatie van de verzekerde, dat hij daardoor niet langer aan de voorwaarden voor Wlz-zorg zou voldoen.”
(TK 2013-2014, 33 891, nr. 3, blz. 125)
Uit deze toelichting volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de wetgever er expliciet voor gekozen heeft verweerder bij een lopende Wlz-indicatie alleen dan de bevoegdheid te geven de indicatie in te trekken of te herzien als sprake is van een verbetering in de gezondheidssituatie van de betrokkene.
Dat van een verbetering in de gezondheidssituatie van eiser sprake was heeft verweerder niet gesteld of aangetoond. De rechtbank acht een dergelijke verbetering ook niet aannemelijk. Verweerder heeft zijn stelling dat eiser niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen niet gemotiveerd aan de hand van eisers gezondheidssituatie, maar onderbouwd op basis van de toelatingscriteria voor de Wlz. Daarbij heeft verweerder het bestaan van een verstandelijke handicap naar nieuwe, striktere inzichten beoordeeld en ook getoetst of de zorgbehoefte van eiser blijvend is. Verweerder heeft daarmee een onjuist beoordelingskader toegepast. Uitsluitend het niet langer aangewezen zijn op de geïndiceerde zorg (zijnde in dit geval de aan eiser geïndiceerde ABWZ-zorg) levert immers grond op voor intrekking of herziening van een lopend indicatiebesluit. Daarvan is in de situatie van eiser – zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen – niet gebleken.
5.4
Het voorgaande betekent dat de intrekking van de lopende Wlz-indicatie geen stand kan houden. De toegekende indicatie VG 2 komt hiermee ook te vervallen, zodat aan een beoordeling daarvan niet wordt toegekomen.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Het primaire besluit zal worden herroepen. Daarmee herleeft de eerdere indicatie van eiser voor VG 6.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.362,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 voor een nadere reactie, met een waarde per punt van € 525,-- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.362,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Ernens griffier. De uitspraak is gedaan op
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.