In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de herziening van een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser, geboren op 16 juli 1992, had een indicatie voor zorgzwaartepakket VG 06, die omgezet is naar een Wlz-indicatie. Verweerder, de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, heeft op 21 augustus 2018 besloten dat eiser geen toegang meer heeft tot de Wlz, omdat er geen grondslag meer zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 12 november 2019 is het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven te reageren op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 oktober 2019. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de intrekking van de Wlz-indicatie niet kan standhouden, omdat verweerder niet heeft aangetoond dat er sprake is van een verbetering in de gezondheidssituatie van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wetgever expliciet heeft gekozen voor de mogelijkheid om een indicatie alleen in te trekken bij een verbetering van de gezondheidssituatie. Aangezien verweerder dit niet heeft kunnen onderbouwen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Eiser krijgt zijn eerdere indicatie voor VG 6 terug.
De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.362,50. De uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, en mr. F. Ernens, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.