10.3.Voor zover hierna in deze uitspraak de term ‘eiser’ wordt gebruikt, wordt daarmee [eiser] (als natuurlijke persoon) bedoeld.
11. Het handhavingsverzoek is ingediend door [naam 1] . Hij is daarom belanghebbende in deze procedure en de voorzieningenrechter heeft hem als zodanig aangemerkt. In de beroepsfase heeft Van Berkum de rechtbank verzocht om de families [naam 2] wonende op [adres 3] Beuningen, eveneens als belanghebbende aan te merken. De griffie heeft vervolgens [naam 2] als belanghebbende aangemerkt. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of dit juist is. Ten aanzien hiervan wordt het volgende overwogen.
De families [naam 2] wonen in de omgeving van Erve Beverborg en ervaren geluidsoverlast, veroorzaakt door de activiteiten (met elektronisch versterkte muziek) die vanuit deze locatie worden ontplooid. Dit is ter zitting ook erkend door [naam 5] , waarbij hij de kanttekening heeft gemaakt dat deze overlast is weggenomen door het gebruiken van een geluidsbegrenzer. Verder zijn [naam 2] eigenaar van nabij gelegen zomerhuisjes die zij verhuren aan toeristen. Ook verweerder merkt de families [naam 2] ondertussen als belanghebbenden aan, zo is ter zitting meegedeeld. Uit de gedingstukken blijkt verder dat de families [naam 2] , alhoewel zij niet zelfstandig een handhavings-verzoek bij verweerder hebben ingediend, zij zich in de procedure bij [naam 1] hebben gevoegd bij het indienen van klachten over geluidsoverlast vanwege de activiteiten vanuit Eve Beverborg. In dit kader verwijst de voorzieningenrechter naar de e-mail van 27 juni 2019, die als gedingstuk 10 in het dossier is gevoegd. Deze klacht dateert van voor het opleggen van de primaire last.
Gelet op vorenstaande merkt de voorzieningenrechter [naam 2] aan als belanghebbenden in deze procedure.
Beoordeling van het verzoek en het beroep door de voorzieningenrechter
12. Verweerder heeft zijn bevoegdheid om eiser een last onder dwangsom op te leggen gebaseerd op het overtreden van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Op het perceel is ondergeschikte horeca ten dienste van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit volgt uit artikel 16.1 in samenhang met artikel 1.70 van de planregels. Horeca-activiteiten die niet aan dit criterium voldoen, zoals het houden van bruiloften, feesten, reünies en diners, zijn in strijd met het bestemmingsplan en resulteren in een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Dit is tussen partijen ook niet
in geschil.
Verweerder heeft zich dan ook terecht bevoegd geacht om handhavend op te treden tegen het (laten) gebruiken van het perceel voor horeca-activiteiten die niet voldoen aan het criterium zoals neergelegd in artikel 1.70 van de planregels, door het opleggen van een last onder dwangsom aan eiser.
De aanwending van de bevoegdheid
13. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
14. Eiser stelt dat een concreet zicht op legalisatie bestaat. In dat kader heeft hij verwezen naar het door hem aangeleverde concept-ontwerpbestemmingsplan waarin de bewuste horeca-activiteiten waar de last op ziet, alsnog zullen worden gelegaliseerd. Het traject om te komen tot een bestemmingsplan dat zowel voor eiser als voor verweerder (ruimtelijk) aanvaardbaar is, loopt al ruim twee en een half jaar. Ten tijde van de uitspraak van de voorzieningenrechter op 14 januari 2020 lag er een ambtelijk advies om het concept-ontwerpbestemmingsplan als ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Daarom heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak ook geoordeeld dat er zicht op legalisatie is, aldus eiser.
15. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.