4.4Het oordeel van de rechtbank
Op basis van OVC-gesprekken en camerabeelden stelt de politie vast dat er in de periode van 12 januari 2016 tot en met 23 februari 2016 zeven ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen [verdachte] en/of [medeverdachte 6] enerzijds en Duitse mannen uit Bremen anderzijds.Deze ontmoetingen vinden plaats in de loods van [verdachte] , gelegen aan [adres 4] in Almelo. Volgens de politie is op de OVC-gesprekken te horen dat er tijdens de ontmoetingen telkens wordt gesproken over soorten en hoeveelheden verdovende middelen en de levering en betaling daarvan.
Tijdens de ontmoeting op 23 februari 2016 wordt in de loods onder meer gesproken over een levering die op vrijdag (de rechtbank begrijpt: vrijdag 26 februari 2016) om acht uur zal plaatsvinden.De Duitse politie voert die vrijdag een observatie uit.Om 05.52 uur wordt een Opel Insignia waargenomen met het kenteken [kenteken] . Er zitten twee personen in het voertuig, naar later blijkt [naam 4] en [naam 5] . Achter dit voertuig rijdt een andere Opel Insignia met het kenteken [kenteken] . In dit voertuig zit één persoon, naar later blijkt [medeverdachte 3] (hierna ‘ [medeverdachte 3] ’). Gezien wordt dat beide voertuigen richting Bremen rijden. Uiteindelijk wordt de achtervolging ingezet op de Opel Insignia met het kenteken [kenteken] . Gezien wordt dat dit voertuig om 08.01 uur op het adres [adres 5] in Bremen het terrein van een garage oprijdt, dat [medeverdachte 3] een tas naar binnen brengt en vervolgens de garage weer afsluit. Nadat de verbalisanten [medeverdachte 3] hebben gearresteerd, zien zij in de bewuste garage een grote zwarte reistas liggen die op slot zit. Voor deze tas ligt een doos van een mobiele BlackBerry telefoon. Voor de rest is de garage leeg. Bij het openen van de tas zien de verbalisanten dat deze gevuld is met doorzichtige zakjes met marihuanabloesem. Op de zakjes staan handgeschreven markeringen: N+, P, K II en SH. Nader onderzoek wijst uit dat het een partij hennep betreft met een brutogewicht van 16,6 kilo.
Bij de rechtbank ligt de vraag voor of [verdachte] betrokken is geweest bij het meermalen opzettelijk buiten het grondgebied brengen van verdovende middelen. De rechtbank overweegt daartoe dat de politie de OVC-gesprekken heeft uitgewerkt van de ontmoeting van 23 februari 2016. De rechtbank overweegt dat de verdediging heeft aangevoerd dat de inhoud van de gesprekken voor meerdere interpretatie vatbaar is, maar dat er door de verdediging geen invulling aan is gegeven hoe de gesprekken dan wél geduid zouden moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn onderstaande gebezigde vetgedrukte termen in de geuite context (hoeveelheid, gewichten en geldbedragen) slechts voor één uitleg vatbaar, te weten de handel in drugs:
‘’NNM: achtHaze, vier normale, ik zweer drie-en-een-half sorry, drie-en-een-half. lk heb nog van de vorige keer drie stuk liggen
[medeverdachte 6] : ja
NNM: en van de donkere nog twee kilo, ik zweer op mijn alles’’
‘’NNM: tweede rekening, totaal honderdachttienduizend zeshonderdvijftig
[medeverdachte 6] : ja
NNM: min depoedertweeduizendtweehonderdvijftig zijn honderdzestienduizendvierhonderd min honderdachtduizend die ik heb gegeven.’’
‘’NNM: en wacht, diePPviernegentig ik zweer het, ...onverstaanbaar
[medeverdachte 6] : vijfduizendnegenhonderdvijftig zeg je, min vijf, vijf die heb je mij gegeven, vierhonderdvijftig’’
‘’ [medeverdachte 6] : als je dat doet, en alles isgedroogden alles is goed en je hebt er zo'n grote knoppen (D: Knospen) in
NNM: onverstaanbaar
[medeverdachte 6] : nee, die zijn gedroogd maar diestengelsdie zijn nat, die krijg je niet gedroogd dan gaan de kleine knoppen kapot. Als je dat...onverstaanbaar...dan is het weg (…)
[medeverdachte 6] : dat krijg je niet droog
NNM: maar bij dieHaze
[medeverdachte 6] : ja maar dan is het andere klein dan is het zo droog, wordt net bijnagruis. (…) [medeverdachte 6] : ik kan ook hier handel uit Spanje kopen
NNM: ja?
[medeverdachte 6] : maar dat is euh, ze maken/doen het daar op de normale manier, maar de handel gaat zo veel, zo veel slechte,bladeren
NNM: ja
[medeverdachte 6] : en de mensen verkopen dat hier voor vier twee, vier vier hier! Ze hebben geen zin om dat naarDuitslandte brengen destraffen zijn hoger.’’
‘’NNM: bij laatste die je gestuurd hebt was veelgesnedenhè?
[medeverdachte 6] : weet je wat we dan doen? Als de handel komt moet je er eigenlijk één a twee door doen.
NNM: ja? Want de laatste die je gedaan hebt was te vroeggeknipt.
[medeverdachte 6] : maar als ie dan komt dan kun je zeggen ja een klein hoekje van de.. onverstaanbaar....dat kan zijn ja, dat is geen mix, dan kun je zeggen deplantenzijn hetzelfde.’’
De rechtbank weegt bij haar oordeel mee dat in het gesprek tevens gesproken wordt over ‘de handel’ in combinatie met vrijdag acht uur, zoals hieronder weergegeven:
‘’NNM: vrijdag acht uur dan hè?
[medeverdachte 6] : wat?
NNM: de handel
[medeverdachte 6] : ja’’
Deze afspraak komt volledig overeen met de daadwerkelijke gang van zaken bij het onderschepte drugstransport van 26 februari 2016, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat er op de handel in drugs werd gedoeld. Bovendien komt de afspraak tussen [medeverdachte 6] en de Duitse afnemer(s) overeen met de verklaring van [medeverdachte 3] , inhoudend dat hij het transport heeft verricht in opdracht van [medeverdachte 6] . Daar komt bij dat [verdachte] bij de ontmoeting van 12 januari 2016 aan de Duitse afnemers aangeeft hoe de levering zal gaan:
‘’ [verdachte] : beter als je eengaragehebt, één maal kun je kijken, ik heb eenchauffeur, en eenvoor chauffeur
NNM: Hollander?
[verdachte] : nee een Duitser, alleen Duitsers. De voor chauffeur geeft je een sleutel van de garage, die zet het in de garage en twintig minuten later kun je het ophalen...niet wanneer de mensen, ze kunnen mijn mensen in de gaten houden maar ook die van jou...dat is beter niet zo.’’
In het licht van deze opmerkingen van [verdachte] is het opvallend dat deze werkwijze overeenkomt met de levering op 26 februari 2016, waarbij immers ook gebruik is gemaakt van twee chauffeurs en een garage waarin de drugs werden neergezet. Ook [medeverdachte 6] spreekt over een ‘voor chauffeur’ en zegt dat ze beiden in een Opel Insignia rijden.
Verder is het noemenswaardig dat tijdens de ontmoeting op 14 januari 2016 in de aanwezigheid van [medeverdachte 6] tussen [verdachte] en de Duitse afnemers wordt besproken dat [verdachte] markeringen aanbrengt, aangezien op de verdovende middelen van de onderschepte levering ook markeringen waren geschreven:
‘’NNM: alstublieft alles goed markeren, niet verkeerd markeren...onverstaanbaar..
[verdachte] : die normale, schrijf iknikserop. Bij haze schrijf ikH, ( beslag in Duitsland )
Ze praten onverstaanbaar door elkaar..
[verdachte] : ofSH, silber haze of wat.’’
De rechtbank overweegt dat ondanks het feit dat [verdachte] niet in persoon aanwezig was bij de afspraak van 23 februari 2016, uit de OVC-gesprekken kan worden afgeleid dat [medeverdachte 6] bij de ontmoeting van 23 februari 2016 telefonisch, per sms, contact heeft met ene ‘chef’. De uitluisterende verbalisant merkt namelijk meermalen op dat hij een geluid hoort dat lijkt op het geluid van een bericht dat binnenkomt op een BlackBerry. De rechtbank overweegt dat onderstaande passages deze lezing bevestigen:
‘’ [medeverdachte 6] : dechefschrijft mij, ik zeg de jongen zijn hier en die vragen om de choco(fon)’’
‘’NNM: schrijf je met dechef?
[medeverdachte 6] : mmmmmm’’
De volgende vraag is of [verdachte] deze ‘chef’ is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij baseert dat oordeel onder meer op de volgende passages:
‘’NNM: welke naamchef?....onverstaanbaar Almelo
[verdachte] : [naam 6]
NNM: [naam 6] ? [naam 6] , [naam 6] ja.’’
‘’NNM:...onverstaanbaar...chef?
[verdachte] : dat is allemaal hetzelfde’’
‘’NNM:chefals ik later een goede plek heb, dan doen we meer dat is goed
[verdachte] : dat is goed’’
‘’NNM: waar is dechef. [naam 6] ?
[naam 7] : hij is onderweg, auto ophalen geloof ik, hij is gisterenavond al weggereden (…) [naam 7] zegt dechefheeft veel auto's. (…)
De rechtbank constateert dat als de Duitse afnemer(s) een vraag stellen aan ‘chef’ het telkens [verdachte] is die antwoord geeft op de vraag. Bovendien zegt [naam 7] over ‘chef’ dat hij veel auto’s heeft. Dit past bij [verdachte] die op dat moment een autobedrijf runde. Bovendien staat op basis van camerabeelden vast dat [verdachte] op andere momenten wél bij ontmoetingen met deze Duitse afnemer(s) aanwezig is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het OVC-gesprek niet anders kan worden geïnterpreteerd dan dat [medeverdachte 6] tijdens de onderhandelingen overleg heeft gevoerd met [verdachte] . De rechtbank weegt bij dat oordeel mee dat tijdens een ontmoeting op 9 februari 2016 tussen [medeverdachte 6] en Duitse afnemers, waarin werd gesproken over kilo’s en geldbedragen, eveneens overleg moest worden gevoerd met [verdachte] , zoals volgt uit onderstaande passage:
‘’NNM: moet je met dechefpraten? Sowieso kom ik volgende keer
[medeverdachte 6] : ja ja ja’’
Bovendien leidt de rechtbank uit bijvoorbeeld de ontmoeting van 14 januari 2016 af dat [verdachte] vaker onderhandelingen deed met de Duitse afnemers:
‘’ [verdachte] : ik heb geenHaze...onverstaanbaar....die heb je al voor zes euro
NNM: wat kost dat?
[verdachte] : wat wil je geven, zeg maar wat je geven wilt
NNM: onverstaanbaar
Ze praten onverstaanbaar door elkaar
[verdachte] : ik wil je een plezier doen voor die vijf kilo maar hoeveel wil je geven.
NNM: honderdvijftig is goed?
[verdachte] : hoeveel?
NNM: honderdvijftig!
[verdachte] : nee dat gaat niet
NNM: hoeveel dan?
[verdachte] : doe maar zes euro’’
‘’ [verdachte] : omdat vandaag voor het eerst zaken doet, krijg je één kilo van mij. Ja? Maar dan moet je ook gas geven...onverstaanbaar.’’
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met [medeverdachte 6] het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op de onderschepte levering van 26 februari 2016. De rechtbank spreekt [verdachte] partieel vrij van de overige tenlastegelegde leveringen, omdat zij van oordeel is dat uit het dossier onvoldoende volgt dat deze leveringen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat [verdachte] betrokken is geweest bij diverse hennepkwekerijen. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Op 5 december 2013 wordt een anonieme melding gemaakt inzake internationale drugshandel.De melding houdt in dat de heer [verdachte] (fonetisch) het brein is achter een georganiseerde organisatie die zich bezighoudt met internationale drugshandel (hennep) naar Duitsland. De geoogste hennep wordt geleverd dan wel verzameld in een pand aan [adres 4] in Almelo. Hierna wordt de hennep ten behoeve van het knippen en verpakken overgebracht naar [opslag] in Almelo.
Hier heeft recent een inbraak plaatsgevonden, maar daarbij is de verkeerde box opengebroken. Vervolgens worden de verpakte drugs naar Duitsland getransporteerd, aldus de melder.
De politie trekt de informatie uit de melding na, en komt op basis daarvan tot de conclusie dat in de melding vermoedelijk wordt gedoeld op [verdachte] . Opvallend is dat er tussen 26 oktober 2013 en 27 oktober 2013 een inbraak heeft plaatsgevonden bij de [opslag] .Uit de garagebox met het nummer [nummer 2] , die volgens de eigenaar werd gehuurd door de heer [naam 8] , kwam een sterke wietlucht. In deze garagebox waren naast allerlei kweekbenodigdheden ook hennepresten en –toppen aangetroffen. Ook lagen er in de garagebox twee lege blikjes Red Bull die ten behoeve van sporenonderzoek in beslag zijn genomen. Hierop werd speeksel aangetroffen dat overeenkomsten vertoont met het DNA-profiel van [verdachte] .
In dit verband is het enigszins opmerkelijk dat een paar jaar eerder, op 3 februari 2009, in Vlagtwedde een hennepkwekerij is aangetroffen.In de kweekruimte waren drie personen aanwezig, namelijk [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] . Verder werd een bedrijfsauto aangetroffen waarin hennepgerelateerde goederen waren opgeslagen. Uit de verklaringen van verdachten bleek dat zij met dit voertuig naar de hennepkwekerij waren gereden. Het voertuig bleek op naam te staan van het bedrijf [bedrijf 3] in Almelo, dat op naam staat van [verdachte] en is gevestigd aan [adres 4] in Almelo.Uit informatie die bij Team Criminele Inlichtingen is binnengekomen volgt dat [verdachte] op het gebied van hennepteelt reeds jaren samenwerkt met [naam 8] .
Op 30 oktober 2014 ontvangt de politie wederom een anonieme melding waarin onder meer staat dat de heer [verdachte] exploitant is van hennepkwekerijen die hoofdzakelijk in Twente gesitueerd zijn.De hennep die uit de verschillende hennepkwekerijen wordt geoogst, wordt doorgezet naar een aantal mannen in Vroomshoop. Dit gaat om ongeveer tien mannen, waaronder [medeverdachte 6] en zijn vader. De hennep wordt door deze mannen verpakt en vervoerd/verkocht naar Duitsland.
Op 5 november 2014 wordt de politie opnieuw anoniem getipt over weedhandel.De melder vertelt dat [verdachte] in weed handelt. [verdachte] koopt spullen in bij growshops. Dit spul wordt opgehaald door jongens uit Vroomshoop, waaronder [medeverdachte 6] en zijn vrienden. Zij verpakken het ergens in Vroomshoop en rijden daarna samen naar Duitsland.
In de periode van juni tot juli 2015 is bij Team Criminele Inlichtingen via meerdere informanten informatie binnengekomen, waaronder dat [medeverdachte 6] momenteel op het gebied van de drugshandel voor [verdachte] werkt.[verdachte] is de baas en [medeverdachte 6] voert taken voor hem uit. Op deze manier is [verdachte] niet in de picture.
In de maand januari 2016 meldt een informant dat de groep rondom [medeverdachte 6] bestaat uit onder andere [medeverdachte 7] (hierna ‘ [medeverdachte 7] ’), [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] (hierna ‘ [medeverdachte 9] ’) en [medeverdachte 10] (hierna ‘ [medeverdachte 10] ’).Ze gebruiken verschillende voertuigen, waarmee ze naar hennepkwekerijen rijden om deze te verzorgen en/of verdovende middelen te transporteren naar Duitsland.
Mede gelet op bovenstaande anonieme meldingen, die overigens slechts een fractie van het geheel zijn, is het onderzoek Travee ingesteld.
Onderzoek naar criminele organisatie
Op 10 september 2014 wordt een telefoontap aangesloten op het bij [verdachte] in gebruik zijnde telefoonnummer van [bedrijf 3] .Nadat [verdachte] op 23 september 2014 telefonisch contact heeft met een medewerker van [growshop] B.V. in Almelo (hierna ‘ [growshop] ’) over hennepgerelateerde goederen, wordt op 13 oktober 2014 een camera geplaatst met zicht op het pand van [verdachte] aan [adres 4] in Almelo. In de periode van 23 september 2014 tot en met 12 maart 2015 wordt waargenomen dat meerdere leveringen door [growshop] aan [verdachte] plaatsvinden.Uit de boekhouding van [bedrijf 3] blijkt dat in de jaren 2013, 2014 en 2015 voor € 142.000,- aan inkopen is gedaan bij [growshop] . Aan verkopen werd ruim € 60.000,- ingeboekt.Uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] hennepgerelateerde goederen bestelt waaronder trafo’s, lampenhouders, geïsoleerde slangen en een temperatuursensor.
Er wordt meermalen kort na de leveringen waargenomen dat er personen naar [adres 4] in Almelo komen. Zo wordt op 14 oktober 2014 gezien dat er ruim twee uur na de levering twee busjes komen aanrijden, waarvan de kentekens mogelijk [kenteken] en [kenteken] zijn.Beide voertuigen staan op naam van [bedrijf 4] , waarvan [medeverdachte 3] (hierna ‘ [medeverdachte 3] ’) de bestuurder is, en worden nadien veelvuldig gesignaleerd bij diverse hennepkwekerijen. De inzittenden van de voertuigen zijn meermalen in beeld en verplaatsen pallets met een palletwagen. Eén van de inzittenden wordt herkend als [medeverdachte 6] .Een verbalisant herkent op een later moment de andere inzittenden als [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] .Er zijn aanwijzingen dat de door [verdachte] bestelde goederen onder meer door [medeverdachte 6] worden verplaatst naar een locatie in Hoogeveen, aangezien zijn telefoon een uur na vertrek aan [adres 4] gedurende bijna twee uren een mast aanstraalt in Hoogeveen.Het verdient in dat verband opmerking dat er in onderzoek Travee twee hennepkwekerijen in Hoogeveen zijn aangetroffen.
Medio 2015 is in het pand aan [adres 4] in Almelo opnameapparatuur geplaatst. Hieruit blijkt dat er in de periode van 12 januari 2016 tot en met 23 februari 2016 meermalen Duitse afnemers van de verdovende middelen in de loods komen.Tijdens de ontmoetingen wordt telkens gesproken over soorten en hoeveelheden verdovende middelen en de levering en betaling daarvan. Op 12 januari 2016 zegt [verdachte] dat hij het wil brengen, maar dat is duurder.De afnemer zegt dat het naar Bremen moet. De afnemer vraagt of [verdachte] ook Haze heeft. [verdachte] antwoordt dat hij dat hier verkoopt, gemakkelijk, en dat ze uit zijn hand eten. Als de afnemer zegt dat ze bijna elke week wat nodig hebben, zegt [verdachte] dat het geen probleem is. [verdachte] vraagt aan de afnemer of hij ook hasj neemt en deelt mee dat hij daarvan nu zes stuks heeft.[verdachte] zegt dat hij ook hasjiesj heeft.[verdachte] zegt daarna dat het beter is als de afnemer een garage heeft en zegt dat hij een chauffeur en een voorchauffeur heeft. De voorchauffeur zet het in de garage en twintig minuten later kan het worden opgehaald.
Tijdens de ontmoeting op 14 januari 2016 wordt tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] en de Duitse afnemers afgesproken dat ze 25 kilo wiet zullen leveren.[medeverdachte 6] noemt een bedrag van honderdzestien en een halve rug (de rechtbank begrijpt € 116.500,-), waarop de afnemer kenbaar maakt dat hij hier € 109.500,- heeft.De afnemer vraagt of [verdachte] alles markeert. [verdachte] zegt dat hij bij die normale niks erop schrijft, bij Haze een H of SH voor Silber Haze.
Op 26 februari 2016 wordt een levering onderschept door de Duitse politie.Bij de levering is volgens de werkwijze gewerkt die [verdachte] heeft omschreven. Er is namelijk gebruikgemaakt van een voorchauffeur en een chauffeur die een tas met verdovende middelen in een garage achterlaat. Verder staan op de zakjes handgeschreven markeringen (N+, P, K II en SH). De bestuurder van één van de voertuigen is [medeverdachte 3] , die bij de rechter-commissaris verklaart dat hij het transport heeft verricht in opdracht van [medeverdachte 6] .
Verder worden in de periode van 11 februari 2015 tot en met 30 mei 2016 op diverse plaatsen hennepkwekerijen opgerold. Het lijkt erop dat het merendeel van de hennepkwekerijen in verband met elkaar staat, omdat dezelfde voertuigen en personen steeds worden waargenomen op diverse kweeklocaties. De rechtbank zal hierna in een tabel per hennepkwekerij tot uitdrukking brengen ten aanzien van welke betrokkene een bewezenverklaring tot stand is gekomen en wat diens taak is geweest.
Betrokkene
Taak
[medeverdachte 6]
Baas, zette lijntjes uit, maakte afspraken, onderhoud, controleur en verkoop
[medeverdachte 11]
Onderhoud, contactpersoon en toezichthouder
[medeverdachte 3]
Contactpersoon en controleur
[medeverdachte 4]
Regelde pand ten behoeve van hennepkwekerij en wierf [medeverdachte 11]
[medeverdachte 12]
Opbouw
[medeverdachte 13]
Opbouw, onderhoud, toezichthouder, adviseur en controleur (technische man)
[adres 6] in Hoogeveen (ZD02)
Betrokkene
Taak
[medeverdachte 6]
(Regel)baas, inrichter en wierf [medeverdachte 14] die hij aanstuurde en betaalde
[medeverdachte 9]
Rechterhand van [medeverdachte 6]
[medeverdachte 7]
Opbouw
[medeverdachte 11]
Uitvoerder van [medeverdachte 6]
[medeverdachte 3]
Huurder pand, inrichter, geheim vervoer naar hennepkwekerij
[medeverdachte 14]
Installatiewerk, oogsten en leegruimen kweekruimte(s)
Betrokkene
Taak
[medeverdachte 6]
(Regel)baas en opbouw
[medeverdachte 11]
Opbouw
[medeverdachte 3]
Contactpersoon en bekeek planten
[medeverdachte 4]
Regelde pand ten behoeve van de hennepkwekerij
[medeverdachte 14]
Opbouw en ventilatie
[medeverdachte 15]
Camera-installatie, montagewerkzaamheden
[medeverdachte 16]
Camera-installatie
Lavalstraat Hoogeveen (ZD04)
Betrokkene
Taak
[medeverdachte 6]
(Regel)baas en inrichter
[medeverdachte 7]
Opbouw
[medeverdachte 14]
Ventilatie, oogst, inrichter
[medeverdachte 5]
Hennepplanten keuren
[medeverdachte 17]
Regelde pand ten behoeve van de hennepkwekerij, onderhoud, opruimen, toezichthouder, geheim vervoer naar hennepkwekerij en auto’s verwisselen
[medeverdachte 18]
Onderhoud
Betrokkene
Taak
[medeverdachte 11]
Onderhoud en had telefonisch contact met huurder pand
[medeverdachte 19]
Stelde het door hem gehuurde pand ter beschikking ten behoeve van hennepkwekerij, had telefonisch contact met [medeverdachte 11] , laten aanleggen waterleiding en geheim vervoer naar hennepkwekerij
Betrokkene
Taak
[medeverdachte 6]
Benaderde pandeigenaar, keurde locatie, opbouw, knippen, maakte afspraken over en verrichtte betalingen
[medeverdachte 9]
Opbouw, onderhoud, knippen en betalingen
[medeverdachte 7]
Opbouw, onderhoud en knippen
[medeverdachte 11]
Onderhoud en had telefonisch contact met pandeigenaar
[medeverdachte 20]
Pand ter beschikking gesteld ten behoeve van hennepkwekerij, onderhoud, deelde mee in opbrengst oogst en had telefonisch contact met [medeverdachte 11]
Betrokkene
Taak
[medeverdachte 6]
Aanwezig bij oriënterend gesprek met pandeigenaar, knippen en betaling, keurde locatie, opbouw, zette lijntjes uit en regelde alles
[medeverdachte 9]
Aanwezig bij oriënterend gesprek met pandeigenaar en betaling en knippen
[medeverdachte 7]
Aanwezig bij oriënterend gesprek met pandeigenaar en betaling, opbouw, onderhoud en knippen
[medeverdachte 11]
Onderhoud, knippen en had telefonisch contact met pandeigenaar
[naam 11]
Pand ter beschikking gesteld ten behoeve van hennepkwekerij, deelde mee in opbrengst oogst, onderhoud en leegruimen kweekruimte
[naam 12]
Pand ter beschikking gesteld ten behoeve van hennepkwekerij, deelde mee in opbrengst oogst, knippen en had telefonisch contact met [medeverdachte 11]
Tot slot is er ook een hennepkwekerij in opbouw in Geesteren (ZD06) en een hennepkwekerij in Almelo (ZD09) aangetroffen. De rechtbank zal deze hennepkwekerijen buiten beschouwing laten voor het oordeel of iemand al dan niet lid is van de criminele organisatie, omdat bij geen van de verdachten een bewezenverklaring is gevolgd ter zake van die kwekerijen.
Overwegingen en conclusies
Vooropgesteld wordt dat volgens vaste jurisprudentie onder een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en 11b van de Opiumwet wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat men moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Bij de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een organisatie, heeft de rechtbank vastgesteld dat de TCI-informatie (zoals weergegeven onder het kopje ‘aanleiding van onderzoek’) voor een groot deel verankering gevonden heeft in het onderzoek Travee, dat heeft geresulteerd in het voorliggende strafdossier. Uit dit dossier kan worden afgeleid dat de hiervoor genoemde personen in wisselende combinaties betrokken zijn geweest bij een groot aantal hennepkwekerijen. De rechtbank is, gelet op voorgaande, van oordeel dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband, zoals hierboven wordt omschreven, en daarmee ook van een organisatie. Deze organisatie bestond naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval uit [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 8] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 13] niet tot deze organisatie behoorden. Hoewel ten aanzien van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 13] is gebleken dat zij, ieder voor zich, betrokken zijn geweest bij een aan de organisatie toebehorende hennepkwekerij, acht de rechtbank dit voor wat betreft de frequentie en taak van de betrokkene onvoldoende om van deelneming aan de organisatie te kunnen spreken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] tot deze organisatie behoorde. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat hij samen met [medeverdachte 6] partijen verdovende middelen, waaronder hennep, heeft verkocht aan (buitenlandse) afnemers. Of deze partijen hennep afkomstig zijn van de hennepkwekerijen van de organisatie, staat echter niet vast. [verdachte] is bijvoorbeeld geen enkele keer waargenomen bij de hennepkwekerijen van de organisatie. Dit zou, zoals een anonieme tipgever omschrijft, een bewuste keuze kunnen zijn om hem uit de ‘picture’ te houden, maar ook dat blijkt onvoldoende uit het dossier. Weliswaar spreekt [verdachte] tegen [medeverdachte 6] over ‘die jongens van ons’, maar daaruit valt niet af te leiden dat hij op deze specifieke organisatie doelt. Het enkele feit dat [verdachte] door enkele afnemers ‘chef’ wordt genoemd (en zichzelf ook zo noemt), beschouwt de rechtbank evenmin als redengevend bewijs, omdat het ook zo kan zijn dat deze aanduiding alleen ziet op zijn hoedanigheid als onderhandelaar en/of verkoper van verdovende middelen. Dat [verdachte] in de jaren 2013, 2014 en 2015 meerdere bestellingen heeft geplaatst bij een growshop, zegt naar het oordeel van de rechtbank ook niets over zijn rol in de criminele organisatie.
Gelet op het hiervoor overwogene, zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Op 16 oktober 2012 vindt een doorzoeking plaats in de woning van [verdachte] aan [adres 2] in Almelo.In de schuur wordt een ruimte aangetroffen die is bestemd voor het drogen van hennep.In de bijkeuken van de woning worden vijf met marihuana gevulde plastic zakken gevonden, namelijk vier zakken met henneptoppen en één zak met hennepgruis.Een verdovende middelen test wijst uit dat de op marihuana gelijkende stof en het gruis positief reageren op de aanwezigheid van THC, zijnde de werkzame stoffen in marihuana.Het totale nettogewicht van de marihuana blijkt na weging 3.547,3 gram te zijn.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gehele doorzoeking plaatsvond op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering en dat de rechter-commissaris niet tot de doorzoeking had kunnen komen, omdat de wettelijk vereiste vordering in het dossier ontbreekt. De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt daartoe dat uit het proces-verbaal met nummer 30193266 blijkt dat de opsporingsambtenaren de hennepdrogerij en de gedroogde hennep hebben aangetroffen in het kader van de betredingsbepaling als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet. Dit optreden was ook rechtmatig, omdat er op dat moment een redelijk vermoeden (gebaseerd op anonieme informatie en een netwerkmeting) was dat er op dat adres een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd. De rechtbank overweegt dat pas naar aanleiding van deze vondst de rechter-commissaris is ingeschakeld voor een doorzoeking in de woning.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] heeft bekend dat de gedroogde hennep van hem is en dat hij de hennepdrogerij heeft aangelegd en ingericht.De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij acht niet bewezen dat [verdachte] dit feit tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd en zal hem van dat onderdeel vrijspreken.
Ten aanzien van feit 5 primair:
Citroën Berlingo en Peugeot 5008
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de kilometerstanden van de Citroën Berlingo en Peugeot 5008 (door [verdachte] ) zijn teruggedraaid, zodat zij [verdachte] daarvan partieel zal vrijspreken.
Rond 10 mei 2016 wordt bij de politie gemeld dat een persoon bij het autobedrijf [bedrijf 5] , gevestigd aan [adres 7] in Almelo is geweest. Volgens de melder stond daar een Mercedes SLK waarbij de kilometerstand op de teller en zoals genoemd in de advertentie niet overeenkwam met de inspectiekaart die in de auto lag.
Naar aanleiding van deze melding is er nader onderzoek ingesteld. Omdat de Mercedes SLK op dat moment in beslag was genomen, werd er contact opgenomen met [bedrijf 6] . Een medewerker heeft vervolgens het betreffende inspectierapport in het dashboardkastje van het voertuig, een Mercedes-Benz SLK met het kenteken [kenteken] , gevonden en dat opgestuurd naar het onderzoeksteam.
Het onderzoeksteam schrijft dat op het inspectierapport van [bedrijf 5] van 12 januari 2016, dat wordt opgemaakt bij een onderhoudsbeurt bij binnenkomst van een nieuwe auto, een kilometerstand van 150.212 staat vermeld.Bij een keuring van het voertuig op
18 januari 2016 werd door de keurmeester van de Rijksdienst voor het Wegverkeer een opmerking gemaakt over een onlogische kilometerstand, die op dat moment 89.831 kilometer bedroeg.Dat deze kilometerstand van 89.831 inderdaad onjuist is, vindt steun in het feit dat de Duitse eigenaar ditzelfde voertuig heeft laten keuren op 4 mei 2015 en de kilometerstand toen op 147.914 stond.Ook bleek bij het uitlezen van de data dat bij de laatste olieverversing automatisch de afgelegde afstand van 148.200 kilometer was geregistreerd.
De raadsman stelt dat uit het inspectierapport niet blijkt dat dat betrekking heeft op de in de tenlastelegging genoemde Mercedes SLK, omdat er bijvoorbeeld geen kenteken of chassisnummer op staat. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het inspectierapport wel degelijk blijkt dat het gaat om de specifieke, in de tenlastelegging vermelde, Mercedes SLK met het kenteken [kenteken] . In de tabel van het inspectierapport staat achter meldcode namelijk ‘ [code] ’, zijnde de laatste vier cijfers van het voertuig identiteit nummer (VIN) van het voertuig ( [nummer 3] ).In de bevestigingsbrief van inschrijving van de RDW gericht aan [bedrijf 1] , gedateerd 21 januari 2016, staat dezelfde meldcode vermeld bij een Mercedes-Benz SLK 200, met het kenteken [kenteken] .
De rechtbank stelt op basis van de data van het inspectierapport (150.212 km) en keuringsrapport (89.831 km) vast dat de kilometerstand van de Mercedes SLK met het kenteken [kenteken] tussen 12 januari 2016 en 18 januari 2016 is teruggedraaid.
Vast staat dat de auto zich op dat moment in de macht van [verdachte] bevond.
Kort voor die periode, op 8 januari 2016, spreekt [verdachte] in een telefoongesprek met [medeverdachte 21] over een auto uit 2012 die 140.000 gelopen heeft. [medeverdachte 21] zegt daarop dat het even een ‘
tikje terug’ moet hebben; 110 is nog acceptabel, maar 140 of 150 wordt wel veel. [verdachte] zegt vervolgens dat hij die zo kan ‘
slingeren’.
De rechtbank gaat er, gelet op de context van het gesprek, vanuit dat met ‘tikje terug’ en ‘slingeren’ wordt gedoeld op het terugdraaien van kilometerstanden.
De rechtbank overweegt dat dit betreffende gesprek van [verdachte] met [medeverdachte 21] niet concreet over de Mercedes SLK met het kenteken [kenteken] lijkt te gaan, maar dat de situatie rondom de teruggedraaide kilometerstand van de Mercedes SLK wel nader wordt ingekleurd door de inhoud van dit gesprek. Het duidt erop dat [verdachte] en [medeverdachte 21] elkaar ten aanzien van deze handelwijze onmiddellijk verstaan en blijkbaar vrij moeiteloos dergelijke handelingen plegen.
Op 14 januari 2016 belt [verdachte] naar [medeverdachte 24] (hierna ‘ [medeverdachte 24] ’) met de vraag of hij morgenvroeg tijd heeft.[medeverdachte 24] zegt dat hij wel kan en vraagt om welke auto het gaat. [verdachte] zegt een Citroën Berlingo en vraagt of een Mercedes SLK ook kan. [medeverdachte 24] zegt daarop dat hij morgen wel even langskomt. Op 15 januari 2016 wordt waargenomen dat [medeverdachte 24] om 10.00 uur bij het pand aan [adres 7] komt. Om 11.13 uur wordt gezien dat hij in zijn auto wegrijdt. Uit de verklaring van [medeverdachte 24] volgt dat hij op dat moment onder meer monteurswerkzaamheden heeft verricht aan de bewuste Mercedes SLK.
Nu [medeverdachte 24] over deze betreffende werkzaamheden zelf heeft verklaard dat hij in opdracht van [verdachte] auto’s uitgelezen heeft op storingen en voor het overige uit het dossier niet blijkt dat de kilometerstand exact op 15 januari 2016, tijdens de werkzaamheden van [medeverdachte 24] , is teruggedraaid, gaat de rechtbank niet uit van een nauwe en bewuste samenwerking. Wel staat vast dat de kilometerstand van de betreffende Mercedes SLK tussen 12 januari 2016 en 18 januari 2016 is teruggedraaid en dat de auto zich op dat moment in de macht van [verdachte] bevond, zodat het niet anders kan dan dat [verdachte] de tellerstand zelf heeft gewijzigd, dan wel heeft doen wijzigen door een derde in die betreffende periode.
De volgende vraag is hoe dit handelen gekwalificeerd moet worden.
De rechtbank overweegt daartoe dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad voor een veroordeling wegens oplichting onder meer is vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in die bepaling specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Een gemeenschappelijk kenmerk van de oplichtingshandelingen is dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] zich heeft voorgedaan als bonafide autoverkoper en valselijk, listiglijk en in strijd met de waarheid een auto heeft willen verkopen met een lagere dan de werkelijke kilometerstand.Door dit bedrieglijk handelen heeft hij bij (een) potentiële koper(s) van de auto een onjuiste voorstelling van zaken in het leven willen roepen, met als doel daar misbruik van te maken door de auto tegen een hogere prijs te verkopen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de waarde van een auto in belangrijk mate wordt bepaald door de kilometerstand. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit handelen op meer dan een enkele listige kunstgreep of verdichtsel. Omdat de auto niet verkocht is, is sprake van een poging tot oplichting. De rechtbank komt dan ook tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring van het onder 5 primair ten laste gelegde. Zij zal de pleegperiode beperken tot de periode van 12 januari 2016, het moment waarop de auto in het bezit van [verdachte] kwam, tot en met 18 januari 2016, het moment dat de auto is gekeurd door de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
Op 10 mei 2016 vindt een doorzoeking plaats in de woning van [verdachte] aan [adres 1] in Almelo.In een achter de woning gelegen tuinhuis, ingericht als een bar/café, wordt tussen een verlaagd plafond en een normaal plafond een klein model revolver aangetroffen. Nader onderzoek aan het wapen wijst uit dat het een vuurwapen (revolver), type Velodoc, kaliber 7.65 mm betreft.Verder wordt gerelateerd dat de revolver een vuurwapen is in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat het voorwerp zich in de beschikkingsmacht van [verdachte] bevond. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [verdachte] zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn tuinhuis.
De raadsman heeft in zijn pleidooi aangevoerd dat er ‘nog veel meer mensen’ toegang hadden tot het tuinhuis. De rechtbank overweegt dat door de verdediging echter niet concreet is aangevoerd welke personen daar dan allemaal kwamen. De rechtbank stelt vast dat [naam 13] , de partner van [verdachte] , bij de politie heeft verklaard dat het wapen niet van haar is en dat zij het ook nooit heeft gezien. [verdachte] heeft zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen en heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat de revolver daar lag. De rechtbank overweegt daartoe dat, anders dan bij zijn partner, belastend steunbewijs is voor het feit dat [verdachte] in het bezit is geweest van een vuurwapen. In een OVC-gesprek van 14 januari 2016 zegt [verdachte] namelijk tegen een Duitse afnemer dat hij altijd een pistool bij zich heeft, omdat hij zoveel geld heeft.Dit onderdeel van het gesprek is naar het oordeel van de rechtbank niet multi-interpretabel. Het enkele, door de verdediging aangehaalde, feit dat [verdachte] tijdens de aanhouding geen pistool op zak had, doet niet aan de waarheidsgetrouwheid van die verklaring af. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [verdachte] zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de woning aan [adres 2] in Almelo staat vast dat deze sinds 2 september 2014 juridisch eigendom is van [medeverdachte 22] en dat hij de woning heeft gekocht van zijn ouders, die de woning op 1 april 1996 hadden gekocht. Er staat ook niet ter discussie dat er een aantal verbouwingen in en aanpassingen aan de woning is gedaan. Volgens deskundigen heeft dit in totaal minimaal € 80.000,- gekost.
De woning aan [adres 1] in Almelo is sinds 2 mei 1997 juridisch eigendom van [medeverdachte 23] . Het staat vast dat [verdachte] de woning vanaf 1 juni 2013 gemeubileerd heeft gehuurd samen met zijn partner [naam 13] , tegen een maandelijkse huurprijs van € 1.400,-. Er staat ook niet ter discussie dat er een aantal verbouwingen in en aanpassingen aan de woning is gedaan. Volgens deskundigen heeft dit in totaal minimaal
€ 135.000,- gekost. Op basis van onderzoek is vastgesteld dat deze investeringen tussen maart 2013 en maart 2015 hebben plaatsgevonden.
De rechtbank constateert dat er tussen de officier van justitie en de raadsman onder meer verdeeldheid bestaat over de vraag wie feitelijk gezien eigenaar van de woning is, wie in de woning heeft geïnvesteerd en wat dat heeft gekost.
De rechtbank laat het antwoord op deze vragen in het midden, omdat zij – zelfs als zij zou meegaan in de redenering van de officier van justitie dat [verdachte] geld in de woningen heeft geïnvesteerd – hoe dan ook niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de voorwerpen en gelden (on)middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank overweegt dat nu in dit geval onderzoek is gedaan naar de gronddelicten waaruit [verdachte] de gestelde criminele gelden verkregen zou hebben, het zogenaamde ‘zes stappenplan’ van het Gerechtshof Amsterdam niet kan worden toegepast. Volgens de politie en het Openbaar Ministerie zouden die criminele gelden verkregen moeten zijn uit de exploitatie van hennepkwekerijen en de export van hennep. Aangezien [verdachte] in het voorgaande is vrijgesproken van zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerijen en geen voordeel heeft behaald uit de bewezenverklaarde export van de hennep omdat het betreffende transport door de politie is onderschept, acht de rechtbank niet bewezen dat de gelden van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het onder 7 tenlastegelegde feit.
Uit een aanrijdingsformulier volgt dat op 19 juli 2015 om 21.30 uur op [adres 3] in Almelo een ongeval heeft plaatsgevonden.De bestuurder van voertuig A, een Mercedes
A-klasse (op het formulier is geen kenteken ingevuld, maar uit nadere stukken blijkt dat het kenteken van dat voertuig [kenteken] is), was [verdachte] en de bestuurder van voertuig B, een Ford Focus met het kenteken [kenteken] , was [naam 2] ’.
Er zijn echter aanwijzingen dat het ongeval in scène is gezet. In de periode van 14 juli 2015 tot en met 20 juli 2015 heeft [verdachte] namelijk meermalen gebeld met een man, die gebruikmaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] .Dit telefoonnummer blijkt toe te behoren aan [naam 2] (hierna ‘ [naam 2] ’).
Op 14 juli 2015 vraagt [naam 2] aan [verdachte] of hij ‘het’ vanavond of dit weekend wil doen. Als [verdachte] zegt dat het hem niet uitmaakt, zegt [naam 2] dat ze ‘het’ dan vrijdag doen.
Op 17 juli 2015 belt [naam 2] [verdachte] om te vragen om hij nu nog even langs moet komen. [verdachte] zegt dat het morgen mag. [naam 2] zegt daarop dat hij morgen aan het eind van de dag wel langs komt. Dan kunnen ze ‘het’ zo even regelen.
Op 20 juli 2015 rond 10.24 uur belt [naam 2] wederom uit met [verdachte] om te vragen of hij in de buurt is. [naam 2] zegt dat hij bij de zaak was en vraagt of ze ‘dat’ kunnen regelen. [verdachte] zegt dat hij er met een uurtje is. Op de camerabeelden die zijn gericht op de loods van [verdachte] aan [adres 4] is op die dag om 11.40 uur te zien dat een Ford Focus met het kenteken [kenteken] , zijnde het voertuig dat volgens het aanrijdingsformulier bij het ongeval is betrokken, voor de loods parkeert.Het voertuig blijft bijna tien minuten bij het pand staan en vertrekt vervolgens omstreeks 11.50 uur. Later op de middag, rond 16.13 uur, komt wederom een Ford Focus met dezelfde uiterlijke kenmerken als de Ford Focus die ’s ochtends bij het pand was, aanrijden samen met een lichtblauwe Mercedes.Beide auto’s worden even later, om 16.26 uur en 16.27 uur de loods ingereden.Kort daarna, om 16.41 uur, wordt de lichtblauwe Mercedes uit de loods gereden en in het bijzin van [verdachte] op de autotransporter geparkeerd.Vervolgens vertrekt de autotransporter. Op de beelden is te zien dat de Mercedes schade heeft aan de rechterflank, zowel aan de voor- als achterdeur.De Ford Focus blijft die dag in de loods staan.
Op 21 juli 2015 is op de camerabeelden te zien dat dezelfde autotransporter het pand uitrijdt. Hier bovenop staat een witte Ford Focus, die qua uiterlijke kenmerken overeenkomt met de Ford Focus die op 20 juli 2015 bij het pand is waargenomen.Op de beelden is zichtbaar dat de motorkap van het voertuig verbogen is.
Verder is er op 2 oktober 2015 in een OVC-gesprek tussen [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] gesproken over schade aan voertuigen.De rechtbank overweegt dat de verdediging heeft aangevoerd dat de inhoud van dat gesprek voor meerdere interpretatie vatbaar is, maar dat er door de verdediging geen invulling aan is gegeven hoe het gesprek dan wél geduid zou moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gesprek bezwaarlijk anders worden opgevat dan er wordt gesproken over het veinzen van schade aan een auto. Zo zegt [verdachte] dat hij ook nog loopt met dat
A klassetjewat hij toen in mekaar heeft laten rijden. [medeverdachte 6] vraagt of het die
blauweis. [verdachte] zegt van
wel, maar het loopt nog in onderzoek. Hij heeft er nog
geen guldenvan gehad. De rechtbank merkt op dat dit past bij het feit dat de eerste schade-uitkering in het kader van het ‘ongeval’ op 14 oktober 2015 aan [verdachte] is gedaan.
Na ingelicht te zijn door het onderzoeksteam, is er op 15 november 2016 namens [verzekeringsmaatschappij] Amsterdam aangifte gedaan van verzekeringsfraude.Op het moment van aangifte had [verzekeringsmaatschappij] een schadebedrag van € 21.823,90,- uitbetaald, onder meer (en voornamelijk) aan [verdachte] / [bedrijf 1] .
De rechtbank stelt vast dat zij de stelling van de verdediging dat er wel degelijk een ongeval heeft plaatsgevonden onaannemelijk acht. Uit een interne mailwisseling binnen [verzekeringsmaatschappij] blijkt namelijk dat de schade aan de Mercedes niet past bij de opgegeven schadelocatie. Dit omdat als beide voertuigen dertig kilometer per uur zouden rijden het niet kan dat de Mercedes dermate voorwaarts en zijdelings naar links verplaatst dat deze in het bereik van de paal op de vluchtheuvel komt.De schade lijkt in statische toestand te zijn toegebracht, zo valt te lezen in de mailwisseling. Dat gegeven past bij de door de politie geschetste scenario, dat in de loods doelbewust gericht schade aan de voertuigen is toegebracht. Bovendien rijmt deze gang van zaken met het OVC-gesprek, waarin immers gesproken wordt over een blauwe A-klasse die [verdachte] in mekaar heeft laten rijden, en de camerabeelden, waarop naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk schade aan het voertuig is te zien nadat deze uit de loods komt. De rechtbank weegt ook mee dat [naam 2] een inconsistente verklaring heeft afgelegd over het ongeval. Hij spreekt bijvoorbeeld in zijn verklaring over een aanrijding aan de bestuurderskant van [verdachte] , terwijl deze volgens het aanrijdingsformulier aan de bijrijderskant plaatsvond. Later zegt hij dat hij de schade helemaal niet heeft gezien. Het aanrijdingsformulier komt hem onbekend voor. Zijn achternaam is verkeerd gespeld en het is niet zijn handschrift. Hij heeft tegen [verdachte] gezegd dat hij het maar moest regelen.
De volgende vraag is hoe dit handelen gekwalificeerd moet worden.
De rechtbank overweegt daartoe dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad voor een veroordeling wegens oplichting onder meer is vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in die bepaling specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Een gemeenschappelijk kenmerk van de oplichtingshandelingen is dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] niet alleen een ongeval heeft geveinsd, maar ook een aanrijdingsformulier in strijd met de waarheid heeft opgemaakt en heeft ingediend bij de verzekeraar. Door dit bedrieglijk handelen heeft hij bij [verzekeringsmaatschappij] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen, met als doel daar misbruik van te maken door onterecht aanspraak te maken op een schade-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit handelen op meer dan een enkele listige kunstgreep of verdichtsel.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 8 ten laste gelegde.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, eerst dient te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank zal in het hiernavolgende daarom eerst ingaan op de vraag of [bedrijf 1] zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde witwassen.
Voor een veroordeling voor witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat de geldbedragen waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft afkomstig zijn van enig misdrijf. Als echter op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf (het gronddelict), kan niettemin worden bewezen verklaard dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn, dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
In het onderhavige politieonderzoek is ten aanzien van [bedrijf 1] geen direct bewijs voorhanden voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Derhalve moet de vraag worden beantwoord of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het politieonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij concreet en min of meer verifieerbaar verklaart over een legale herkomst van het geld, welke verklaring niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk moet zijn aan te merken. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Wanneer het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van verdachte blijkende alternatieve herkomst van de geldbedragen. Voor een bewezenverklaring van witwassen zal uit dat onderzoek moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben.
Naar aanleiding van anonieme informatie die bij Team Criminele Inlichtingen binnen is gekomen, inhoudende dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) veel auto’s koopt met geld uit drugshandel waarvan hij het bezit verhult door die auto’s bij een ander bedrijf onder te brengen, wordt een strafrechtelijk financieel onderzoek opgestart.
Bij dit onderzoek is gekeken naar de kaspositie van [bedrijf 1] .
[bedrijf 1] is opgericht op 6 maart 2014. De onderneming is gevestigd op het adres [adres 7] in Almelo. Alle aandelen van deze vennootschap zijn in handen van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres 1] in Almelo.
Op 6 maart 2014, bij de start van [bedrijf 1] , is kapitaal in de vorm van auto’s vanuit [bedrijf 3] ingebracht, met een waarde van € 107.076,-. Het gaat hier om daadwerkelijke voorraad, beschikbaar voor de verkoop, ter waarde van € 94.580,- en om bedrijfsauto’s ter waarde van € 12.496,-.
[bedrijf 3] is opgericht op 25 januari 2005. De onderneming is gevestigd op het adres [adres 4] in Almelo. De beherend vennoot van de [bedrijf 3] was [verdachte] , geboren op
[geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres 1] in Almelo.
Onderzoek naar de financiële positie van [bedrijf 3] , bemoeilijkt door het feit dat de administratie met betrekking tot dit bedrijf verre van compleet was, laat zien dat daar onverklaarbare geldstromen hebben plaatsgevonden.
Over het jaar 2013 blijkt in totaal € 51.416,33 op een niet nader geduide wijze in de kas te zijn gevloeid.
De kasopstelling betreffende [bedrijf 3] laat in 2014 bovendien meerdere keren een negatief saldo zien. Het maximale negatieve kassaldo in 2014 bedraagt € 8.912,04
(15 januari 2014). Er is dus contant meer uitgegeven dan er aan kasgeld aanwezig kon zijn; feitelijk "rood-staan" in de kas is echter onmogelijk.
Over het jaar 2014 komen bovendien meerdere onverklaarbare stortingen voor. Zo wordt er twee keer een kasontvangst van € 10.000,- geboekt met omschrijving "Privé inbreng"; daarnaast is er drie keer een kasontvangst (van respectievelijk € 15.000,-, € 16.000,- en
€ 18.000,-) geboekt met omschrijving "Gewone privé uitgaven". Het totaal van de onverklaarbare stortingen in 2014 is € 69.000,-.
Als deze onverklaarbare stortingen niet in de kasopstelling worden meegenomen ontstaat er bijna doorlopend een negatief kassaldo. De grootste negatieve kas komt dan op € 63.481,56 (18 december 2014).
De administratie van [bedrijf 1] is in beslag genomen op 10 mei 2016 en nader onderzocht door de politie. De door de politie opgestelde kasopstelling, naar aanleiding van de in beslag genomen administratieve bescheiden en gegevens afkomstig van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, laat van de start van de onderneming een negatief saldo zien. Gedurende het jaar 2014 loopt dit negatieve saldo op tot € 309.192,- op 28 december 2014.Er is dus contant meer uitgegeven door [bedrijf 1] dan er aan kasgeld aanwezig kon zijn; feitelijk "rood-staan" in de kas is echter onmogelijk.
Door de politie is onderzocht of er mogelijk privégelden ingebracht zouden kunnen zijn in [bedrijf 1] door [verdachte] en zijn partner [naam 13] . Er is een eenvoudige kasopstelling opgesteld over de periode januari 2013 tot en met maart 2014 ten aanzien van de financiële privé-situatie van [verdachte] en [naam 13] .
Uit de doorlopende kasopstelling blijkt dat de kas van [verdachte] en [naam 13] , nagenoeg voortdurend negatief is. De grootste negatieve kas ontstaat op 17 januari 2014 namelijk € 53.540,- negatief.
Uit het voorgaande concluderen de onderzoekers dat [verdachte] geen legaal contant vermogen vanuit de privésituatie in [bedrijf 1] kan hebben ingebracht.
Uit de boekhouding van [bedrijf 1] blijkt evenmin van een legale inbreng van contant geld door een andere partij.
De rechtbank stelt vast dat aldus een aanzienlijke hoeveelheid contant geld, minimaal
€ 309.192,-, en diverse voertuigen, zoals blijkt uit de beslaglijst,zijn ingebracht in [bedrijf 1] , die afkomstig zijn uit een onbekende bron.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, het vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Gelet op dit vermoeden mag van [verdachte] worden verwacht dat hij een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen en voertuigen.
De verdediging heeft ter terechtzitting van 17 juni 2020 onder verwijzing naar jurisprudentie aangevoerd dat het enkele feit dat inkomsten niet aan de Belastingdienst zijn opgegeven, geen reden is om aan te nemen dat de legale herkomst van die inkomsten kan worden uitgesloten. De ‘zogenaamde gelden uit onbekende bron’ laten zich eenvoudig verklaren door de lening van € 600.000,-, die is verstrekt door de heer [naam 14] (hierna ‘ [naam 14] ’). De reden dat er inkoop op de administratie ontbreekt, is gelegen in het feit dat [bedrijf 3] en daarna ook korte tijd [bedrijf 1] niet over een RDW-erkenning beschikten. De kentekens werden daarom in de bedrijfsvoorraad van [bedrijf 7] opgenomen. Getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat op het moment dat [bedrijf 1] een RDW-erkenning kreeg de complete voorraad op naam van [bedrijf 1] is gezet. Laatstgenoemde getuige verklaarde ook dat in de autohandel heel veel met contant geld wordt betaald en dat [verdachte] in Duitsland relatief goedkope (schade)auto’s inkocht, die hij vervolgens liet opknappen en met veel winst doorverkocht. Dit laatste is bij de rechter-commissaris ook bevestigd door getuige [getuige 2] .
Bewijsoverwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verklaring die vanuit de verdediging gegeven is voor het negatieve kasverschil en de diverse ingebrachte voertuigen gefinancierd uit onbekende bron niet.
De rechtbank stelt vast dat in het onderzoek Travee tevens onderzoek is gedaan naar de lening van [naam 14] aan [bedrijf 1] / [verdachte] .
De overeenkomst van lening tussen [naam 14] en [bedrijf 1] / [verdachte] dateert van 13 mei 2015.In die overeenkomst is onder meer opgenomen dat een bedrag van € 300.000,- reeds vóór het aangaan van de overeenkomst ter leen is verstrekt.
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat na 13 mei 2015 een bedrag van in totaal
€ 345.000,- door [naam 14] op de bankrekening van [bedrijf 1] is gestort.
Door de politie is onderzoek gedaan in de administratie van [bedrijf 1] . Voorts zijn de bij [naam 14] gevorderde en verstrekte gegevens omtrent de lening onderzocht. In de administratie is geen enkel bewijs gevonden ter onderbouwing van de geleende € 300.000,- die vóór 13 mei 2015 door [naam 14] verstrekt zou zijn.
Dat er vóór 13 mei 2015 door [naam 14] aan [bedrijf 1] / [verdachte] geen gelden ter leen zijn verstrekt, blijkt temeer uit het getapte telefoongesprek wat [verdachte] op 2 april 2015 met [naam 15] voert. [verdachte] benoemt in het gesprek dat hij denkt dat hij de lening van ‘hem’ niet doet. Dat zou 3 ton zijn met 10% rente en dan moet [verdachte] 4200 terugbetalen in zes jaar.Dit telefoongesprek is op zijn minst genomen opvallend te noemen nu in de overeenkomst van lening met [naam 14] ook een rentetarief van 10% is opgenomen.
De rechtbank stelt aldus, ook bij gebrek aan enige bewijslevering vanuit de verdediging hieromtrent, vast dat de lening van [naam 14] aan [bedrijf 1] / [verdachte] pas op veel latere datum is verstrekt dan de inbreng van de diverse voertuigen van [bedrijf 3] in [bedrijf 1] (op 6 maart 2014) en het negatieve kassaldo van [bedrijf 1] ter hoogte van € 309.192,- ( op 28 december 2014). De lening kan aldus geen bron zijn ter verklaring van het negatieve kassaldo en de financiering van de voertuigen vanuit [bedrijf 3] .
Bovendien lijkt het erop dat het negatieve kassaldo in werkelijkheid nóg groter is dan het bedrag van € 309.192,-, omdat niet ter discussie staat dat de inkoopgegevens van diverse voertuigen in de administratie van [bedrijf 1] ontbreken. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat met de inkoop van goederen kosten zijn gemoeid, heeft het er alle schijn van dat er nóg meer geld is uitgegeven dan dat er legaal gezien beschikbaar was.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat een legale bron ten aanzien van het onverklaarbare negatieve kasverschil en de uit onbekende bron gefinancierde voertuigen kan worden uitgesloten en dat een criminele herkomst als enige verklaring kan gelden.
Strafbaarheid van [bedrijf 1]
Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit, indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend.Voor wat betreft de toerekening is een belangrijk oriëntatiepunt of de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die, hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank acht [bedrijf 1] strafbaar aan het witwassen van voornoemde geldbedragen en de diverse voertuigen. De rechtbank leidt de redelijke toerekenbaarheid en het opzet van [bedrijf 1] ten aanzien van de strafbare gedragingen af uit de feitelijke gang van zaken binnen [bedrijf 1] , daarin bestaande dat [verdachte] zich als enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] persoonlijk bezighield met en verantwoordelijk was voor de financiële bedrijfsvoering. Uit het hiervoor overwogene volgt dat een aanzienlijk deel via het vermogen van [bedrijf 1] is witgewassen. Uit de kasopstelling volgt dat het een substantieel deel van de bedrijfsvoering betreft. Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer is gebleken dat 467 auto’s door [bedrijf 1] ter keuring ten behoeve van de import zijn aangeboden.Uit de bankrekening blijkt dat [bedrijf 1] slechts 27 van deze auto’s giraal heeft betaald. Gezien de negatieve kassen van [bedrijf 1] , kan het niet anders dan dat een grote hoeveelheid auto’s is verworven met geld uit een criminele bron. [bedrijf 1] heeft derhalve over aanzienlijk meer vermogen beschikt dan waar op legale wijze over kon beschikken.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de door [verdachte] als leidinggevende van [bedrijf 1] verrichte strafbare gedragingen, die ten grondslag liggen aan het witwassen, zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon, aangezien de rechtspersoon de contante geldbedragen heeft geaccepteerd, voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt.
Opdracht geven / feitelijk leidinggeven
Volgens vaste rechtspraak moet voor een veroordeling ter zake van ‘opdracht geven’ of ‘feitelijk leidinggeven’ als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht aan een aantal vereisten zijn voldaan.
In de eerste plaats komt dit pas aan de orde nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft begaan. In het voorgaande is vastgesteld dat [bedrijf 1] strafbaar wordt geacht aan het witwassen.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat ‘feitelijk leidinggeven’ vaak zal bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt.
Van feitelijk leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen.
[verdachte] was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] . Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en wat tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] feitelijk als enige verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken binnen [bedrijf 1] en dat hij feitelijk als enige de financiële zaken binnen [bedrijf 1] regelde.
De rechtbank acht voor het bewijs daartoe redengevend dat [getuige 2] , die als verkoper in dienst was bij [bedrijf 1] , verklaart dat alle inkopen ten behoeve van de onderneming door [verdachte] werden gedaan en dat [verdachte] de betalingen bepaalde.[verdachte] heeft daarmee welbewust een actieve en wezenlijke rol vervuld bij de stafbare gedragingen. [verdachte] heeft immers dat geld binnengebracht in de vennootschap en gebruikt, zonder de herkomst van die gelden te verantwoorden en op de voorgeschreven wijze in de bedrijfsadministratie op te nemen, terwijl hij als bestuurder van de vennootschap bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen ter voorkoming van dergelijke gedragingen te nemen, maar die achterwege heeft gelaten.
Gelet op de bewijsmiddelen in hun onderlinge verband bezien is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] willens en wetens de verboden gedragingen, zijnde het witwassen begaan door [bedrijf 1] , heeft laten plaatsvinden en daar bovendien een zeer actieve rol in heeft gehad.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen waarbij [bedrijf 1] zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Gelet op de frequentie, duur en omvang van het witwassen en het daaruit voortvloeiende structurele karakter van de contante geldstromen en de aankoop van diverse voertuigen acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van gewoontewitwassen.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 9 ten laste gelegde feit. Zij overweegt dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat een Renault Twingo, een Camper Buerstner en een Maserati Q-4 onderdeel uitmaakten van de eindvoorraad. Ten aanzien van de Renault Twingo geldt dat deze onvoldoende is gespecificeerd, nu er in de tenlastelegging geen kenteken is vermeld. Voor de Camper Buerstner en de Maserati Q-4 geldt dat deze niet op de beslaglijst staan vermeld. De rechtbank zal die voertuigen wegstrepen in de bewezenverklaring. De rechtbank acht evenmin bewezen dat [verdachte] dit feit tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd en zal hem ook van dat onderdeel vrijspreken.
Op 7 mei 2018 vindt een doorzoeking plaats bij de [opslag] , gevestigd aan [adres 8] in Almelo. In box [nummer 1] wordt in een diepvrieskist een 58,62 kilogram hasjiesj en 5,15 kilogram henneptoppen aangetroffen.De eigenaar van deze box, de heer [getuige 3] , verklaart dat hij deze bewuste box alsook die met nummer [nummer 4] vanaf 8 maart 2018 verhuurt aan [verdachte], die hij herkent van een foto.De politie stelt op basis van de loggegevens en de camerabeelden van de [opslag] vast dat box [nummer 1] tussen
8 maart 2018 en 7 mei 2018 door vier personen frequent werd bezocht, namelijk door [verdachte] , [medeverdachte 6] , [naam 16] en [naam 17] .Verder heeft de politie op de camerabeelden waargenomen dat [verdachte] op 7 mei 2018 twee rode tassen meeneemt, waarin bruinkleurige pakketten zitten.Bij de doorzoeking zijn in de vrieskist twee exact dezelfde tassen aangetroffen met op het oog dezelfde inhoud.De zich daarin bevindende bruine pakketten bleken hasj te bevatten.
De vraag is of [verdachte] opzettelijk de voornoemde hoeveelheid hasjiesj en henneptoppen aanwezig heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe dat zij er, gelet op de verklaring van [getuige 3] , vanuit gaat dat [verdachte] de huurder is geweest van de box met het nummer [nummer 1] . Hoewel [getuige 3] bij aanvang geen legitimatiebewijs heeft gevraagd, weet hij [verdachte] immers wel te herkennen van een foto. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de verdovende middelen zich in de beschikkingsmacht van [verdachte] bevonden. Hij was immers de huurder van de betreffende box en kwam er regelmatig. De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de drugs in de door hem gehuurde unit. Op camerabeelden van 7 mei 2018 is immers te zien dat [verdachte] tassen bij zich had met bruinkleurige pakketten en bij de doorzoeking is geconstateerd dat deze qua uiterlijke kenmerken overeenkwam met de aldaar aangetroffen tassen met hasjiesj. De rechtbank acht het door [verdachte] geschetste alternatieve scenario, dat er onderbroeken in die tas zaten, onvoldoende onderbouwd. Zij zal dit scenario daarom als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 10 ten laste gelegde feit, met dien verstande dat zij de pleegdatum op 7 mei 2018 bepaalt. Zij acht niet bewezen dat [verdachte] dit feit tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd en zal hem van dat onderdeel vrijspreken.