ECLI:NL:RBOVE:2020:2900

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
C/08/245481 / HA ZA 20-120
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en forumkeuze in een Nederlands-Duitse handelsrelatie met betrekking tot een vordering tot betaling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een geschil tussen een Nederlandse besloten vennootschap (eiseres) en een Duitse personenvennootschap (gedaagden). De eiseres vordert betaling van een bedrag van € 51.997,34 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, voor geleverde goederen (veevoeders) aan de gedaagden. De gedaagden hebben in het incident aangevoerd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft en dat de zaak aan de Duitse rechter moet worden voorgelegd. De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of er sprake is van een geldige forumkeuze op basis van de algemene voorwaarden van de eiseres, waarin een forumkeuzebeding is opgenomen. De rechtbank overweegt dat de eiseres voldoende heeft aangetoond dat de gedaagden bekend waren met de algemene voorwaarden en het forumkeuzebeding, gezien de jarenlange handelsrelatie en de wijze waarop de facturen zijn verzonden. De rechtbank concludeert dat zij rechtsmacht heeft op basis van artikel 25 EEX-Vo II, en wijst de vordering van de gedaagden tot onbevoegdverklaring af. De gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/245481 / HA ZA 20-120
Vonnis in incident van 8 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen
1. de personenvennootschap naar Duits recht
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] (Duitsland),
2.
[Z],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. J.C. Wery te Enschede.
Partijen zullen hierna
[X]en
[Z] c.s.genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 december 2019 en het herstelexploot van 12 februari 2020;
  • de akten overlegging producties van 12 februari 2020, 25 maart 2020 en 6 mei 2020;
  • de incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, tevens eisvermeerdering in de hoofdzaak.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

In de hoofdzaak

2.1.
[X] vordert in deze procedure – na eiswijziging – dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [Z] c.s. hoofdelijk veroordeelt:
I. om aan [X] te betalen een bedrag van € 51.997,34 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over
€ 48.533,21 vanaf 1 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. om aan [X] te betalen een bedrag van € 1.266,88 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
III. in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen;
IV. in de proces- en nakosten.
2.2.
Aan haar vorderingen legt [X] onder meer ten grondslag dat zij goederen (met name veevoeders) aan [Z] c.s. heeft verkocht en geleverd, en daar geen (volledige) betaling voor heeft ontvangen.
In het incident
2.3.
[Z] c.s. vorderen in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om te oordelen over het geschil tussen partijen, en [X], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt in de kosten van het geding.
2.4.
[Z] c.s. leggen aan hun vordering onder meer ten grondslag dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. Volgens [Z] c.s. leidt toepassing van de hoofdregel van art. 4 van de Verordening (EU) 1215/2012 van het Europese Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikking), PbEU 2012 L 351/1 (hierna:
EEX-Vo II), tot de internationale bevoegdheid van de Duitse rechter. Volgens [Z] c.s. kan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet worden gebaseerd op een forumkeuze als bedoeld in art. 25 EEX-Vo II. Weliswaar bevat art. 8 van de algemene voorwaarden van [X] een forumkeuze, maar deze is tussen partijen niet rechtsgeldig overeengekomen en er is evenmin sprake van de situatie dat [Z] c.s. het forumbeding kenden of konden kennen. Ten slotte leidt ook art. 7 EEX-Vo II niet tot de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, aldus nog steeds [Z] c.s., omdat het veevoer in Duitsland werd geleverd.
2.5.
[X] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in dit incident om de vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is – of in andere woorden: rechtsmacht heeft – om kennis te nemen van de vorderingen van [X]. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat het haar in het kader van het onderzoek naar haar internationale bevoegdheid vrij staat te toetsen aan alle ter beschikking staande gegevens, daaronder begrepen de betwistingen van de gedaagde. Deze toets gaat echter niet zover dat de rechtsverhouding op basis waarvan de rechtbank al dan niet haar internationale bevoegdheid aanneemt in dit stadium ook daadwerkelijk moet komen vast te staan of dat in dat kader nadere bewijslevering moet worden toegestaan (vgl. HvJ EU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37, NJ 2015/332).
Forumkeuze
3.2.
[X] stelt zich primair op het standpunt dat deze rechtbank haar bevoegdheid kan ontlenen aan een forumkeuzebeding dat vervat is in art. 8 van haar algemene voorwaarden. Dit beding heeft volgens haar gelding tussen partijen, omdat tussen partijen een jarenlange handelsrelatie heeft bestaan. Tijdens die lange handelsrelatie zijn de algemene voorwaarden van [X] vele malen aan [Z] c.s. toegezonden. [X] stelt in dit verband dat op de voorkant van haar facturen wordt vermeld dat haar algemene voorwaarden op al haar transacties van toepassing zijn. Op de achterkant van de facturen staan deze algemene voorwaarden – waaronder het forumbeding van art. 8 – integraal afgedrukt. Volgens [X] waren [Z] c.s. dan ook bekend met de forumkeuze of konden ze daar mee bekend zijn.
3.3.
[Z] c.s. betwisten niet dat art. 8 van de algemene voorwaarden van [X] een forumkeuzebeding bevat waaraan deze rechtbank rechtsmacht zou kunnen ontlenen, maar zij betwisten dat zij op enig moment met dit beding hebben ingestemd. De algemene voorwaarden zouden niet steeds bij het plaatsen van nieuwe opdrachten voor het leveren van veevoeder aan hen zijn verstrekt, maar steeds pas achteraf, bij het verzenden van de factuur. Dat zou volgens hen te laat zijn om gelding te verkrijgen in hun rechtsverhouding met [X] en ook onvoldoende zijn om aan te nemen dat zij het forumkeuzebeding kenden of konden kennen.
3.4.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in beginsel wordt bepaald aan de hand van de EEX-Vo II. Art. 25 lid 1 EEX-Vo II betreft gevallen waarin sprake is van een forumkeuze. Uit deze bepaling volgt dat een forumkeuze waaraan de rechter rechtsmacht kan ontlenen – onder meer – kan worden gedaan in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijze die tussen partijen gebruikelijk is geworden.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Daartoe dient het volgende.
3.6.
[X] heeft gemotiveerd gesteld en [Z] c.s. hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat partijen een jarenlange handelsrelatie hebben en dat [Z] c.s. regelmatig veevoeder bij [X] afnam. Binnen de handelsrelatie tussen partijen was het gebruikelijk (geworden) dat na een bestelling door [Z] c.s. steeds een factuur werd verzonden, waarbij op de voorzijde werd verwezen naar algemene voorwaarden die [X] hanteerde, en dat op de achterkant van die facturen steeds de integrale tekst, waaronder het forumkeuzebeding, stond opgenomen. Gesteld, noch gebleken, is verder dat [Z] c.s. op enig moment tijdens de handelsrelatie van partijen bezwaar hebben gemaakt tegen het forumkeuzebeding. [Z] c.s. hebben dus gedurende meerdere jaren – door vermelding en integrale opname op de facturen – van [X] meegedeeld gekregen
dat[X] algemene voorwaarden (waaronder het forumkeuzebeding) hanteerde, en
watde inhoud van die voorwaarden was. [Z] c.s. hebben zich in dit verband beroepen op rechtspraak waaruit volgens hen blijkt dat het in dit verband onvoldoende is dat op facturen wordt verwezen naar algemene voorwaarden, maar een cruciaal verschil tussen die rechtspraak en deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank dat de facturen van [X] niet enkel verwezen naar (het bestaan van) algemene voorwaarden, maar dat de algemene voorwaarden die [X] hanteert – door integrale opname op de achterzijde van de facturen – op zodanige wijze zijn meegedeeld dat [Z] c.s. deze ook daadwerkelijk kenden of konden kennen (vgl. Hoge Raad 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2356 en HR 25 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8689). Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat partijen in het kader van hun lopende handelsbetrekking hun relaties steeds hebben geregeld op grond van [X] algemene verkoopvoorwaarden, dat [Z] c.s. die voorwaarden met daarin het forumkeuzebeding ook kenden of konden kennen, en dat [Z] c.s. daar niet op enig moment duidelijk afstand van hebben genomen, zodat sprake is van een forumkeuze die is gedaan in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijze die tussen partijen gebruikelijk is geworden, als bedoeld in art. 25 lid 1 aanhef en onder b) EEX-Vo II.
3.7.
De rechtbank heeft dus rechtsmacht op grond van art. 25 lid 1 aanhef en onder b) EEX-Vo II. Dat geldt voor beide gedaagden, nu [Z] c.s. in het kader van het bevoegdheidsincident niet hebben bepleit dat verschil moet worden gemaakt tussen beide gedaagden waar het de vraag naar rechtsmacht betreft, en de rechtbank daartoe ook ambtshalve geen aanleiding ziet. Tussen partijen is verder niet in geschil dat het forumkeuzebeding meebrengt dat deze rechtbank ook relatief bevoegd is.
Exclusieve bevoegdheid: geen toets aan andere bevoegdheidsgronden
3.8.
De bevoegdheidsgrond van art. 25 EEX-Vo II brengt mee dat deze rechtbank
exclusiefbevoegd is, dus met uitsluiting van enige andere rechter. Dit betekent dat niet nader moet worden getoetst aan de andere bevoegdheidsgronden waar partijen een beroep op hebben gedaan.
Slotsom
3.9.
De slotsom is dat deze rechtbank bevoegd is om het geschil tussen partijen te beoordelen en dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
3.10.
De rechtbank zal [Z] c.s., als de in het ongelijk gestelde partijen in het incident, in de proceskosten daarvan veroordelen, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 1.074,00 (1 punt x liquidatietarief IV van € 1.074,00).
3.11.
De aard van dit bevoegdheidsoordeel van de rechtbank brengt mee dat – met uitzondering van hetgeen over de bevoegdheid is beslist – de overwegingen en vaststellingen van de rechtbank in dit vonnis voorlopig van aard zijn.
In de hoofdzaak
3.12.
De zaak zal naar de rol worden verwezen zodat [Z] c.s. een conclusie van antwoord kunnen indienen.
3.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

In het incident

4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [Z] c.s. in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 1.074,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [Z] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [Z] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
4.4.
verklaart het vonnis voor wat betreft de proces- en nakostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de hoofdzaak
4.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 augustus 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: