Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het verloop van de procedure
3.De bevoegdheid van de rechtbank
5.De beoordeling
6.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 2 september 2020 uitspraak gedaan over een klaagschrift dat betrekking heeft op een beslag gelegd op een geldbedrag van tenminste € 42.200,=. Klager, bijgestaan door mr. A. Sahin, stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen geld en verzoekt om teruggave. Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar verdachte [naam 1]. De raadkamer heeft de zaak behandeld en de officier van justitie, klager en zijn raadsvrouw, evenals de belanghebbende en diens raadsman, gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift ontvankelijk is en heeft vervolgens de rechtmatigheid van het beslag beoordeeld. De raadkamer concludeert dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het geld mogelijk van criminele activiteiten afkomstig is, gezien de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de verklaringen van de betrokkenen. De rechtbank oordeelt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal besluiten tot verbeurdverklaring van het geldbedrag. Daarom wordt het klaagschrift in alle onderdelen ongegrond verklaard.
De beslissing is genomen door mr. B.W.M. Hendriks, rechter, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de beoordeling is gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen.