ECLI:NL:RBOVE:2020:3275

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
ak_19_1131
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening Wajong-uitkering en terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de herziening van de Wajong-uitkering van eiser, die sinds 14 april 2014 een uitkering ontving vanwege een psychiatrische aandoening. Eiser was naar Engeland vertrokken om een opleiding te volgen, maar heeft dit niet tijdig gemeld aan het UWV. Het UWV heeft daarop de uitkering herzien en een bedrag van € 19.342,72 teruggevorderd. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft het bezwaar tegen de herziening ongegrond verklaard en de terugvordering verlaagd naar € 17.908,10. Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn informatieverplichting niet tijdig is nagekomen, maar dat hij niet redelijkerwijs kon weten dat hij onverschuldigd uitkering ontving. De rechtbank oordeelt dat de herziening van de uitkering over de periode van 1 september 2016 tot 20 oktober 2016 rechtmatig was, maar dat de herziening over de periode van 20 oktober 2016 tot en met 30 juni 2018 in strijd was met het beleid van het UWV. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij een nieuwe berekening van de terugvordering moet worden gemaakt.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 47,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1131

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. E.P.W.A. Bink,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: J.P. Keizer.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vanaf 1 september 2016 herzien.
Bij besluit van 13 december 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de over de periode 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2018 onverschuldigd betaalde uitkering tot een bedrag van € 19.342,72 bruto van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 13 december 2018 (het primaire besluit III) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 768,65.
Bij besluit van 10 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard. De bezwaren tegen de primaire besluiten II en III heeft verweerder gegrond verklaard. Verweerder heeft de periode van herziening gewijzigd in 1 september 2016 tot en met 30 juni 2018 en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 17.908,10 bruto. In plaats van een financiële boete heeft verweerder een waarschuwing opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn ouders. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 19 mei 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat na sluiting nog een aantal vragen zijn gerezen.
Verweerder heeft vervolgens op 4 juni 2020 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Namens eiser is hierop gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven de behandeling te laten voortzetten door een andere rechter dan de rechter die de zitting heeft voorgezeten.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van hun recht op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De feiten
1.1.
Eiser ontvangt als gevolg van een psychiatrische aandoening vanaf 14 april 2014 een Wajong-uitkering. Het betrof aanvankelijk een uitkering voor studerenden, maar na het stoppen van zijn studie is eiser met ingang van 1 maart 2015 in aanmerking gebracht voor de Wajong-uitkering met werkregeling.
1.2.
Op 18 september 2016 is eiser naar Newcastle in Engeland vertrokken om een opleiding te gaan volgen. Hij heeft dit aan een arbeidsdeskundige van UWV Werkbedrijf doorgegeven. Eiser heeft geen studiefinanciering aangevraagd en zijn Wajong-uitkering is ongewijzigd doorbetaald. Op 13 januari 2017 heeft de arbeidsdeskundige eiser via de mail verzocht om contact op te nemen. Later die dag heeft telefonisch overleg plaatsgevonden.
1.3.
Met een wijzigingsformulier van 13 juli 2018 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij zijn studie heeft voltooid. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2.1.
Met deze besluiten heeft verweerder eisers Wajong-uitkering met ingang van
1 september 2016 onder toepassing van artikel 2:43 van de Wajong vastgesteld op 25% van het geldende minimumloon. Volgens verweerder heeft het er alle schijn van dat eiser met ingang van 1 september 2016 recht op studiefinanciering gehad zou hebben, als hij dat had aangevraagd. Vanwege het ontbreken van een aanvraag is zijn recht niet beoordeeld, maar dit komt voor eisers risico.
Eiser heeft volgens verweerder niet tijdig (uiterlijk 1 september 2016) gemeld dat hij naar Engeland vertrok voor zijn studie. Ergens in de periode 20 oktober 2016/januari 2017 heeft eiser zijn vertrek wel met een arbeidsdeskundige van het Werkbedrijf besproken, maar het is niet duidelijk wanneer dat precies was. Verweerder hanteert de fictie dat eiser op de datum 20 oktober 2016 melding heeft gemaakt van zijn vertrek. Van 1 september 2016 tot 20 oktober 2016 is daarom onverschuldigd uitkering ontvangen op grond van eisers toedoen. Vanaf 20 oktober 2016 kon het eiser volgens verweerder in ieder geval redelijk duidelijk zijn dat hij onverschuldigd uitkering ontving. Hij had immers eerder al inkomensondersteuning tijdens zijn studie ontvangen.
Omdat eiser zijn opleiding heeft afgerond in juni 2018 heeft verweerder in de bezwaarfase de periode van herziening tot en met 30 juni 2018 beperkt.
2.2
Eiser bestrijdt dat hij zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Hij heeft zijn arbeidsdeskundige over zijn studie in Engeland rond de feitelijke aanvang daarvan op of omstreeks 4 oktober 2016 geïnformeerd. Eiser heeft gewezen op de mail die hij vervolgens van dezelfde medewerker in januari 2017 ontving, waaruit blijkt dat ze eerder al contact hadden gehad. Eiser ging er daarom vanuit dat de gang van zaken door verweerder werd geaccepteerd. Hij heeft geen studiefinanciering aangevraagd, omdat hij dacht dat hij er geen aanspraak op zou kunnen maken. Als er al sprake is van een overtreding, kan deze eiser niet worden verweten.
De beoordeling door de rechtbank
3.1.
Volgens artikel 2:43, eerste lid, onder a, van de Wajong, ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning, inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 2:44, indien hij aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000.
Artikel 2:43, tweede lid, van de Wajong bepaalt dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is, indien de jonggehandicapte door zijn toedoen of nalaten geen studiefinanciering ontvangt.
3.2.
Op grond van artikel 2:58, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong herziet het Uwv besluiten of trekt deze in, indien een inkomensvoorziening ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. Tekst en bedoeling van dit artikel staan toepassing met terugwerkende kracht niet in de weg. Onder omstandigheden kan toepassing met terugwerkende kracht echter in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, dan wel met een (andere) ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel.
Het Uwv hanteert daarbij een beleid, zoals dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230). Dit beleid dient naar vaste rechtspraak te worden aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2333). Dit brengt mee dat de aanwezigheid en toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
3.3.
Artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel luidt als volgt:
‘Intrekking of herziening met terugwerkende kracht
Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.’
3.4.
Eiser is medio september 2016 is naar Engeland vertrokken voor het volgen van de opleiding Msc. Operations and Supply Chain Management aan de University van Newcastle. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser dit in de maand oktober 2016 heeft gemeld aan zijn arbeidsdeskundige van het UWV Werkbedrijf. Omdat deze mededeling intern niet aan de uitkeringsafdeling is doorgegeven, is de hoogte van eisers Wajong-uitkering niet gewijzigd.
Eiser heeft géén tegemoetkoming in zijn studiekosten aangevraagd. Naar aanleiding van eisers melding dat hij de studie had afgerond in juni 2018 is de gang van zaken aan het licht gekomen.
3.5.
Het staat vast dat eiser verweerder niet onverwijld na zijn vertrek in september 2016 daarvan op de hoogte heeft gebracht. Het is bovendien niet uitgesloten dat eiser, als hij een tegemoetkoming in de studiekosten zou hebben aangevraagd, daar met ingang van 1 september 2016 (aanvang van studiejaar 2016) recht op zou hebben gehad. Verweerder heeft de uitkering van eiser dan ook terecht vanaf 1 september 2016 herzien naar de hoogte van de inkomensvoorziening tijdens studie in de zin van artikel 2:43 van de Wajong. Door toedoen van eiser is vanaf 1 september 2016 onverschuldigd uitkering betaald. Hoewel uit de medische informatie duidelijk is dat eiser lijdt aan een ernstige aandoening, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 mei 2019 voor de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat eiser desondanks kan worden aangerekend dat hij tekortgeschoten is in zijn informatieverplichting. Dat eiser in staat is aan die verplichting te voldoen blijkt ook uit het feit dat hij in oktober 2016, hoewel te laat, de wijziging in zijn situatie alsnog bij verweerder heeft gemeld.
Omdat eiser zijn informatieverplichting als bedoeld in artikel 2:7 Wajong geschonden heeft, heeft verweerder eiser terzake een waarschuwing mogen geven.
3.6.
Als datum waarop eiser zijn arbeidsdeskundige heeft geïnformeerd, heeft verweerder fictief de datum 20 oktober 2016 genomen. De rechtbank ziet geen reden dit niet te volgen.
Er zijn immers geen duidelijke aanwijzingen dat deze datum niet juist is. Eiser heeft zelf ook gesteld de arbeidsdeskundige te hebben gesproken op of omstreeks de datum dat zijn opleiding op 4 oktober 2016 van start ging.
3.7.
Vanaf het moment dat eiser de juiste inlichtingen aan de arbeidsdeskundige heeft verstrekt is, gelet op het door verweerder gevoerde beleid, van belang of het eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag Wajong-uitkering werd verstrekt.
De rechtbank acht in dit verband het volgende van belang. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan het betoog van eiser dat hij bij aanvang van zijn opleiding in oktober 2016 met zijn arbeidsdeskundige heeft gesproken en de situatie heeft uiteengezet. Afgesproken is toen dat een half jaar later weer contact zou worden gelegd, wat feitelijk ook is gebeurd. Eiser heeft gewezen op de mail die hij in januari 2017 van zijn arbeidsdeskundige ontving, waaruit de rechtbank het volgende citeert:
“Hallo [naam] Ik heb inmiddels ook jouw voicemail ingesproken. Zou jij contact met mij willen opnemen? Ik wil graag weten hoe het met jou gaat, hoe het met de studie gaat en of er al mogelijkheden zijn om je actief te gaan bemiddelen naar werk (…)”.
De rechtbank begrijpt hieruit dat eisers arbeidsdeskundige, die op de hoogte was van zijn uitkeringssituatie, in oktober 2016 met hem gesproken heeft over eisers vertrek en het volgen van een opleiding in Engeland. Kennelijk is daarbij niet aan de orde gekomen of eiser studiefinanciering had aangevraagd en dat het ontvangen daarvan, maar ook het achterwege laten van een aanvraag, consequenties zou kunnen hebben voor eisers recht op Wajong-uitkering. Onverklaarbaar is anders immers dat eiser na dat contact met de arbeidsdeskundige niet alsnog heeft onderzocht of hij wellicht toch aanspraak op studiefinanciering had. De arbeidsdeskundige heeft de informatie van eiser ook niet doorgegeven aan de uitkeringsafdeling. Het gesprek tussen eiser en de arbeidsdeskundige op 13 januari 2017 ging vervolgens alleen over de voortgang van de studie en de vraag of eiser inmiddels bemiddelbaar was. Eisers uitkering is tot medio 2018 ongewijzigd doorbetaald.
Gelet op deze gang van zaken ging eiser er begrijpelijkerwijs vanuit dat hij met zijn melding in oktober 2016 aan de arbeidsdeskundige aan zijn verplichtingen voldaan had en dat alles akkoord was bevonden. Het standpunt van verweerder dat het voor eiser vanaf oktober 2016 redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat hij teveel uitkering ontving, is tegen die achtergrond niet te begrijpen. Dit geldt te meer, omdat eiser feitelijk geen studiefinanciering ontving en zijn totale inkomen al die tijd gelijk is gebleven. Van een stijging in inkomen die eiser reden gaf te veronderstellen dat zijn uitkering hem niet langer toekwam was geen sprake. Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat eiser vanaf 20 oktober 2016 niet kon beseffen dat hij als gevolg van zijn studie teveel uitkering ontving. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat eiser eerder tijdens een studie ook inkomensondersteuning heeft ontvangen, zoals verweerder heeft aangevoerd. Eiser ging er overigens blijkens het rapport van 4 februari 2014, door de arbeidsdeskundige opgesteld nadat eiser de betreffende studie had gestaakt, overigens zelf vanuit dat hij in de toekomst geen recht meer op studiefinanciering zou hebben.
3.8.
De rechtbank komt tot de volgende conclusie. De herziening van de uitkering over de periode van 1 september 2016 tot 20 oktober 2016 kan de rechterlijke toets doorstaan.
De toepassing van de kortingsbepaling van artikel 2:58 van de Wajong met terugwerkende kracht is vanaf 20 oktober 2016 echter in strijd met het beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006. Verweerder heeft de uitkering over de periode 20 oktober 2016 tot en met 30 juni 2018 ten onrechte herzien. Dit heeft ook tot gevolg dat aan de terugvordering over de periode 20 oktober 2016 tot en met 30 juni 2018 de grondslag komt te ontvallen. Verweerder dient daarom een nieuwe berekening te maken van de terugvordering over de periode 1 september 2016 tot 20 oktober 2016.
4. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu voor de verdere besluitvorming eerst een nadere berekening door verweerder is vereist. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan de zogenoemde bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb. De rechtbank draagt verweerder daarom op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 voor een nadere reactie, met een waarde per punt van € 525,-- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50, te betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Ernens griffier, op
De uitspraak wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.