ECLI:NL:RBOVE:2020:3327

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
08-223463-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

De rechtbank Overijssel heeft op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een toen 13-jarig meisje. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een melding van de moeder van het slachtoffer, die aangaf dat haar dochter ontuchtige handelingen had ondergaan. Tijdens de zitting op 25 september 2020 heeft de rechtbank de verklaringen van de betrokkenen, waaronder die van het slachtoffer en getuigen, zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in andere bewijsmaterialen, maar dat er wel bewijs was voor andere ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte ontkende de beschuldigingen van penetratie, maar erkende wel andere seksuele handelingen te hebben verricht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van penetratie, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het betasten van de vagina en het duwen van vingers in de vagina van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-223463-19 (P)
Datum vonnis: 9 oktober 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht. Tevens is namens (de moeder van) het slachtoffer
mr. J. Keupink, advocaat te Borne, aanwezig.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de nacht van 12 op 13 april 2018 te Hengelo, in de gemeente
Hengelo (O), met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of anus van die
[slachtoffer] en/of
- het betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/drukken van één of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het laten vastpakken en/of (vervolgens) laten aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 11 april 2018 liep de minderjarige [slachtoffer] samen met haar vrienden [vriend 1] en [vriend 2] weg bij de zorginstelling [zorginstelling] . Op straat kwamen ze verdachte tegen, met wie zij mee naar huis gingen. [slachtoffer] , [vriend 1] en [vriend 2] hebben twee nachten bij verdachte doorgebracht. Die nachten waren verdachte, [slachtoffer] , [vriend 1] en [vriend 2] in dezelfde ruimte. Aan verdachte wordt het verwijt gemaakt dat hij in de nacht van 12 op 13 april 2018 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] . Deze ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden in de woning van verdachte.
Verdachte ontkent bij [slachtoffer] seksueel te zijn binnengedrongen met zijn penis, maar bekent wel dat er seksuele handelingen tussen de twee hebben plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. De verklaring van aangeefster is betrouwbaar en past in een concrete context die wordt ondersteund door de aangifte van de moeder van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [vriend 2] .
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor wat aan verdachte onder het eerste gedachtestreepje is ten laste gelegd (anale en/of vaginale penetratie met de penis) en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. Verdachte ontkent [slachtoffer] met zijn penis anaal en/of vaginaal te hebben gepenetreerd en de verklaringen van de getuigen hieromtrent in het procesdossier zijn inconsistent en vinden verder geen steun in een ander bewijsmateriaal. Verdachte bekent de overige in de tenlastelegging genoemde ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met [slachtoffer] .
4.4.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van het slachtoffer (in casu [slachtoffer] ) onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een getuigenverklaring als steunbewijs dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een getuigenverklaring betrouwbaar is.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard.
Ik heb [slachtoffer] in de nacht van 12 op 13 april 2018 bij haar vagina/ schaamstreek betast. Daarnaast heb ik haar gevingerd en heeft zij mij afgetrokken. [2]
Verdachte heeft ten overstaan van de verbalisant –zakelijk weergegeven- verklaard: Onder “vingeren” versta ik “vinger in de vagina stoppen”. [3]
Getuige [vriend 1] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard.
Toen ik wakker werd de volgende ochtend, sliepen [slachtoffer] ) en verdachte op de bank. Ik heb niets meegekregen van wat [slachtoffer] zou hebben gezegd over dat zij [vriend 2] in de nacht zou hebben aangetikt toen verdachte wilde dat [slachtoffer] bij hem in bed kwam liggen. Volgens mij heeft [slachtoffer] al die tijd op de bedbank geslapen. [4]
Getuige [vriend 2] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard.
[slachtoffer] en [vriend 1] ) zijn een stelletje en ik heb toen aangeboden om naast die wildvreemde vent (verdachte) te gaan liggen. Toen weigerde [slachtoffer] en ze moest en zou naast die man slapen en ik moest dan naast [vriend 1] gaan slapen. De volgende ochtend ontdekte ik dat de bh en de meeste kleren van [slachtoffer] op de grond lagen. Toen ik dat ontdekt had, had ik zo een vermoeden dat [slachtoffer] en verdachte iets hadden gedaan. Ik was die avond de hele nacht wakker want ik vertrouwde niks meer. Ik hoorde een vreemd geluid. Ik keek even over mijn schouders en ik hoorde [slachtoffer] zeggen: ‘Iedereen slaapt, dus we kunnen het gaan doen’. Ik hoorde verdachte zeggen: Ja, dat is goed’. Ik hoorde daarna gekreun en ‘Ja..ja..ja’. Dat ‘ja..ja..ja’ kwam van verdachte. [5] [slachtoffer] en verdachte sliepen op een bedbank en ik lag met [vriend 1] op een matras. Links van mij, op het bedbankje lag [slachtoffer] en links naast [slachtoffer] lag verdachte. Ik heb gezien dat verdachte en [slachtoffer] bezig waren. Ik zag dat één van hun bovenop lag. Ik zag bewegingen. Toen ik wakker werd lagen verdachte en [slachtoffer] nog op de bed(bank). [6]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de verklaring van de verdachte en de getuigenverklaringen van [vriend 1] en [vriend 2] wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het eerste gedachtestreepje ‘het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis de vagina en/of anus van die [slachtoffer] ’, heeft begaan.
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] met zijn penis anaal en/of vaginaal heeft gepenetreerd. De verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van deze verweten ontuchtige handelingen staat op zichzelf en is niet, althans onvoldoende, ingebed in een context die bevestiging vindt in een andere bron. De verklaring van [slachtoffer] is op wezenlijke onderdelen inconsistent en niet congruent met de verklaringen van haar vrienden [vriend 1] en [vriend 2] (o.a. de wijze van in bed belanden met verdachte, het door 2 getuigen betwistte niet meer samen in bed liggen bij het ontwaken, het gestelde maar door de wakende getuige niet waargenomen verzet, de in tegenspraak daarmee door getuige gehoorde conversatie en geluiden). De rechtbank zal dan ook behoedzaam omgaan met de verklaring van [slachtoffer] en deze kan op dit onderdeel niet als voldoende bewijs tegen de verdachte gelden. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks de nacht van 12 op 13 april 2018 te Hengelo, in de gemeente
Hengelo (O), met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het betasten van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] en
- het duwen van één van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] en
- het laten vastpakken en laten aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 245 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om aanhouding van de zaak verzocht, teneinde deskundigen een persoonlijkheidsonderzoek naar verdachte te laten doen waarmee kan worden nagegaan in hoeverre verdachte toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit. Hiertoe voert de raadsman – zakelijk weergegeven – het volgende aan. Er is weliswaar sprake van een aanmerkelijk leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] , maar bij de leeftijd van verdachte moet niet worden uitgegaan van de kalenderleeftijd maar van zijn ontwikkelingsleeftijd. Verdachte heeft volgens de raadsman met een IQ van 52 het verstandelijke niveau van een 7-jarige. Hier vanuit gaande wordt wellicht het ontuchtig karakter aan de gedragingen van verdachte ontnomen.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de zaak, omdat de noodzaak
– mede gelet op het tijdsverloop en verdachtes passieve houding richting de reclassering gedurende deze periode – voor deskundigen een persoonlijkheidsonderzoek naar verdachte te doen ontbreekt. Daarnaast acht de officier van justitie de rechtbank op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van seksueel contact dat als ontuchtig in de zin van artikel 245 Sr kan worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat artikel 245 Sr strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Volgens vaste rechtspraak is bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van ontuchtige handelingen, de maatstaf of de betreffende seksuele handelingen algemeen als sociaal-ethisch zijn aanvaard. Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.
Hoewel verdachte heeft aangegeven dat hij destijds niet wist dat [slachtoffer] minderjarig was, overweegt de rechtbank dat de in artikel 245 Sr genoemde leeftijden zijn geobjectiveerd, zodat opzet of schuld daaromtrent niet is vereist. Voor een bewezenverklaring van het feit is daarom niet vereist dat verdachte wist dat [slachtoffer] ten tijde van de seksuele handelingen nog geen zestien jaren oud was.
Op basis van de inhoud van het procesdossier en van verdachtes ter zitting afgelegde verklaring, stelt de rechtbank vast dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen dertienjarige - en dus vijftien jaar jongere – [slachtoffer] . Dat leeftijdsverschil is naar het oordeel van de rechtbank sociaal-ethisch niet aanvaardbaar. Daaraan doet niet af dat verdachte mogelijk een ontwikkelingsleeftijd had van een 7-jarige. De bepaling is immers geschreven ter bescherming van personen tussen twaalf en zestien jaren en die bescherming geldt ook wanneer seksueel contact met een in leeftijd veel oudere, maar in ontwikkeling achtergebleven persoon plaatsvindt. Zou dat anders zijn, dan zouden verstandelijke beperkingen van een verdachte per definitie aan bewezenverklaring van ontuchtige handelingen in de weg staan. Dat is niet de bedoeling van de wetgever geweest.
Daarnaast acht de rechtbank het – gelet op het tijdsverloop in deze zaak – niet noodzakelijk dat de zaak verdere vertraging oploopt door deskundigen een persoonlijkheidsonderzoek naar verdachte te laten doen voor een strafbare gedraging uit 2018. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de reclassering al het mogelijke geprobeerd om in contact te treden met verdachte, echter heeft verdachte de boot telkens afgehouden. Het ligt dan op de weg van verdachte om zijn persoonlijke omstandigheden voor het voetlicht te brengen. De rechtbank acht zich op basis van het procesdossier en de verhandeling ter terechtzitting voldoende voorgelicht over de persoonlijke omstandigheden van verdachte en daaruit is niet gebleken dat de bewezenverklaarde handelingen niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Nadere rapportage, zoals door de raadsman verzocht, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet noodzakelijk. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek van de raadsman af.
Ook zijn er verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien (18) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod met
[slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, aan verdachte één dag gevangenisstraf en een werkstraf voor de duur van 240 uren op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft vergaande ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer] , die op het moment van de handelingen dertien jaar oud was en die hij bovendien nauwelijks kende. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat verdachte door zijn handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] ernstig heeft geschonden. Verdachte heeft de gevoelens van een zeer jong, kwetsbaar meisje ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele gevoelens. Hij heeft hiermee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Of deze handelingen wel of niet tegen de wil van [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, maakt dit niet anders. Evenmin is van belang of verdachte wist dat zij dertien jaar oud was. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen en (de belangen van) jongeren tussen de twaalf en zestien jaren te beschermen tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Deze groep jongeren kan de impact van hun handelen nog niet overzien. Verdachte had zich als volwassene moeten realiseren dat dit handelen niet geoorloofd was. Hij is echter voorbijgegaan aan de belangen van [slachtoffer] en heeft zich laten leiden door zijn eigen lustgevoelens, zonder rekening te houden met haar geschonden lichamelijke en seksuele integriteit en de eventuele gevolgen die zij in de toekomst hiervan zal ondervinden. De moeder van [slachtoffer] heeft ter zitting verteld welke grote impact de gebeurtenissen hebben (gehad) op [slachtoffer] .
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, die tot uitdrukking komen in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft meegewogen dat verdachte blijkens zijn uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 september 2020 niet eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de strafrechtspleging bijdraagt aan de algemene preventie van strafbare feiten en in dat verband een zekere afschrikkende werking dient te hebben. Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf.
Mede gelet op de partiële vrijspraak acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden, waarvan twee (2) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [slachtoffer] opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert
het misdrijf:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
acht (8) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte van twee (2) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van drie (3) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2004, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mr. J. Wentink en
mr. A.M. van Diggele, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Izgi, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.
mr. A.M. van Diggele is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 september 2020, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 mei 2019, p. 113.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [vriend 1] van 19 oktober 2018, p. 54-55.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [vriend 2] van 23 oktober 2018, p. 72.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [vriend 2] van 23 oktober 2018, p. 74.