ECLI:NL:RBOVE:2020:3793

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
8376638 \ CV EXPL 20-1018
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van overeenkomst en schijn van volmachtverlening in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert Maxd'Oro B.V. dat Facta Appingedam B.V. wordt veroordeeld tot nakoming van een overeenkomst. De zaak draait om de vraag of de heer [A], die als regiomanager voor Facta Appingedam werkte, bevoegd was om de offerte van Maxd'Oro te aanvaarden. Maxd'Oro stelt dat er een geldige overeenkomst tot stand is gekomen, terwijl Facta Appingedam betwist dat [A] daartoe bevoegd was. De kantonrechter oordeelt dat Maxd'Oro gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de schijn van volmachtverlening aan [A]. De rechter verwijst naar artikel 3:61 BW, dat stelt dat een rechtshandeling in naam van een ander kan worden verricht, en dat de wederpartij zich niet kan beroepen op de onjuistheid van de veronderstelling dat een volmacht was verleend, indien zij op grond van de gedragingen van de ander dat redelijkerwijs mocht aannemen. De rechter concludeert dat de feiten en omstandigheden wijzen op een gerechtvaardigd vertrouwen van Maxd'Oro dat [A] bevoegd was om de overeenkomst aan te gaan. De vorderingen van Maxd'Oro worden dan ook toegewezen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 8376638 \ CV EXPL 20-1018
Vonnis van 8 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap
MAXD'ORO B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
eisende partij, hierna te noemen
Maxd'Oro,
gemachtigde: mr. M.J. Goedhart,
tegen
de besloten vennootschap
FACTA APPINGEDAM B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Staphorst,
gedaagde partij, hierna te noemen
Facta Appingedam,
gemachtigde: Stichting Metaalunie Diensten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 21 februari 2020,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Maxd'Oro ontwikkelt en produceert software.
2.2.
Facta Appingedam voert een groothandel in appendages en technisch toebehoren. Tot en met 31 december 2019 voerde Facta Appingedam de statutaire naam [X] . Omwille van de leesbaarheid zal gedaagde hierna, ook waar het gaat om gebeurtenissen vóór de naamsverandering per 1 januari 2020, worden aangeduid met Facta Appingedam.
2.3.
De heer [A] was in het jaar 2019 werkzaam voor Facta Appingedam als regiomanager.
2.4.
In maart 2019 heeft [A] ervaring opgedaan met een gratis demo en daarna een gratis proeflicentie van een door Maxd'Oro aangeboden softwarepakket.
2.5.
In een e-mail van 1 april 2019 heeft [A] aan een medewerker van Maxd'Oro, voor zover van belang, geschreven:

Zoals u wellicht hebt gezien ben ik een beetje aan het oriënteren binnen inspect4all[software van Maxd'Oro; kantonrechter]
om te kijken of het iets voor ons is.
Wij zijn een service en revisie bedrijf gespecialiseerd in rotating equipment. (…)
Wij hebben 6 vestigingen door heel Nederland. (…)
2.6.
In een e-mail van 2 mei 2019 aan Maxd'Oro schreef [A] , voor zover van belang:

Volgende week woensdag ga ik InControl[software van Maxd'Oro; kantonrechter]
presenteren bij mijn directie.
Tot op heden ben ik positief (…). Nu is mijn vraag om ons testaccount te verlengen tot eind volgende week zodat ik ook daadwerkelijk wat kan laten zien.”
2.7.
In een e-mail van 9 mei 2019 aan Maxd'Oro schreef [A] , voor zover van belang:

Ik heb InControl besproken in het directieoverleg en de reacties waren overwegend positief. Daarna heb ik meteen het akkoord gekregen om verder te gaan met de ontwikkeling.
We hebben even kort gesproken over een enterprise oplossing voor al onze vestigingen. Ik wil het graag eerst in de vestiging in Staphorst uitrollen om één en ander te finetunen en eventuele aanpassingen op voorhand te laten doen. (…). We hebben het dan over +/- 16 monteurs en 3 werkvoorbereiders verdeeld over 3 afdelingen. (…)
Misschien aardig detail: Het bericht is net naar buiten dat wij samen zijn gegaan met een branchegenoot waarmee ons personeelsaantal zal verdubbelen (+/- 250 gebruikers). Aangezien die firma ook al met een soortgelijk pakket werkt wordt dit natuurlijk de komende maanden naast elkaar gelegd. (…)
2.8.
Op 14 mei 2019 stuurt Maxd'Oro een offerte aan [A] . De offerte is al namens Maxd'Oro ondertekend, en vermeldt op de laatste pagina, op een voor ondertekening bestemd gedeelte: “ Namens [X] ” (thans: Facta Appingedam) en dan de naam en functie van [A] .
2.9.
In een e-mail van 20 mei 2019 om 15:37 uur, schrijft [A] aan Maxd'Oro, voor zover van belang:

Hierbij het ondertekende document retour.
Graag facturatie als volgt:
[X]
(…)
2.10.
In een e-mail van 20 mei 2019 om 16:53 uur, schrijft Maxd'Oro aan [A] , voor zover van belang:

Beste [A],
Bedankt voor de getekende offerte!
(…)
2.11.
In een e-mail van 20 mei 2019 om 19:35 uur, bericht [A] het volgende aan Maxd'Oro:

Tot mijn spijt moet ik de opdracht weer intrekken.
Mijn directie heeft mij net verteld dat zij een aantal zaken willen heroverwegen.
Tot nader bericht zal ik helaas de opdracht moeten cancellen.
Mijn welgemeende excuses. (…)
2.12.
Bij brief van 25 juni 2019 is namens Maxd'Oro aan Facta Appingedam meegedeeld – samengevat – dat met de aanvaarding door [A] van haar offerte, een geldige overeenkomst tot stand is gekomen, dat deze niet vóór het eind van de minimale looptijd van een jaar kan worden opgezegd en dat Facta Appingedam gehouden is tot nakoming van de overeenkomst.
2.13.
Bij e-mail van 2 augustus 2019 is namens Facta Appingedam aan Maxd'Oro, voor zover relevant, het volgende meegedeeld:

Op 20 mei 2019 heeft [A] u medegedeeld dat de directie van [X] het een en ander nog wilde overwegen inzake uw aangeboden offerte betreffende Incontrol.
U heeft daarop direct aangegeven dat dit niet meer mogelijk was omdat [A] enkele uren daarvoor aan u een bevestiging cq. goedkeuring had gestuurd voor deze opdracht.
Ik wil u erop wijzen dat [A] niet bevoegd is om opdrachten uit te schrijven en dus ook niet goed te keuren e.a. conform onze inschrijving bij de kamer van koophandel.
En zoals u ongetwijfeld weet is dat bindend.
Ik ga er dan ook vanuit dat de inmiddels door ons ontvangen inkoopfacturen van uw firma op een misverstand berusten en wil u dan ook vragen deze intern te crediteren daar deze facturen niet zullen worden opgenomen in onze boekhouding. (…)

3.Het geschil

3.1.
Maxd'Oro vordert - samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Facta Appingedam te veroordelen:
  • i) om aan Maxd'Oro te voldoen een bedrag van € 7.359,87, betreffende de tot februari 2020 opeisbare facturen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de vervaldatum die per factuur is genoemd in productie 15 bij de inleidende dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
  • ii) om aan Maxd'Oro te voldoen de facturen voor de maanden februari, maart en april 2020, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de vervaldata van deze facturen tot aan de dag van algehele voldoening;
  • iii) om aan Maxd'Oro te voldoen de buitengerechtelijke kosten van € 841,46;
  • iv) in de proceskosten, met wettelijke rente daarover vanaf de zesde dag na het wijzen van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
Aan deze vorderingen legt Maxd'Oro het volgende ten grondslag. Tussen Maxd'Oro en Facta Appingedam is een overeenkomst tot stand gekomen met een minimale looptijd van een jaar. De gevorderde bedragen zijn op grond van de overeenkomst verschuldigd en Facta Appingedam is gehouden die verplichtingen na te komen. [A] heeft namens Facta Appingedam de offerte aanvaard en Maxd'Oro heeft voldoende aanleiding om aan te nemen dat [A] op grond van een (stilzwijgende) volmacht Facta Appingedam bij die rechtshandeling rechtsgeldig vertegenwoordigde. Als dat niet zo is, dan is Facta Appingedam in ieder geval aan de overeenkomst gebonden omdat Maxd'Oro gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [A] .
3.3.
De conclusie van Facta Appingedam strekt ertoe Maxd'Oro, uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen te ontzeggen en haar te veroordelen in de proceskosten (te vermeerderen met wettelijke rente). Zij betwist dat [A] door haar, al dan niet stilzwijgend, gevolmachtigd was om de offerte van Maxd'Oro te aanvaarden. Ook heeft Maxd'Oro niet gerechtvaardigd op de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [A] mogen vertrouwen. Facta Appingedam is dus hoe dan ook niet gebonden aan een overeenkomst met Maxd'Oro en de vorderingen moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de offerte van Maxd'Oro door [A] – door middel van zijn e-mail van 20 mei 2019 om 15:37 uur – is aanvaard. Facta Appingedam heeft echter betwist dat
zijgebonden is aan die overeenkomst. Daartoe stelt zij zich op het standpunt dat (1) [A] , toen hij de offerte van Maxd'Oro aanvaardde, dat niet deed op grond van een (stilzwijgende) volmacht, en (2) dat Maxd'Oro daarnaast ook niet mocht afgaan op de schijn van volmachtverlening.
4.2.
Deze twee vragen staan centraal in deze procedure. De kantonrechter ziet aanleiding eerst op deze tweede vraag – mocht Maxd'Oro gerechtvaardigd vertrouwen op de schijn van volmacht bij [A] ? – in te gaan. Daarbij staat het volgende voorop.
Schijn van volmachtverlening
4.3.
Art. 3:61 lid 2 BW bepaalt:

Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan.”
4.4.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor toerekening van de schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. Er moet ook sprake zijn van feiten of omstandigheden die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt. (Zie HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, (
ING/Bera); HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909, (
Fujitsu/Exel); en HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142).
4.5.
Kort samengevat gaat het erom of Maxd'Oro er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [A] Facta Appingedam vertegenwoordigde, ten tijde van het aanvaarden van de offerte van Maxd'Oro. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is, omdat dit vertrouwen mede berust op feiten en omstandigheden die Facta Appingedam betreffen en voor haar risico komen.
4.6.
In dit verband zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Het gaat om feiten en omstandigheden die door Maxd'Oro zijn gesteld, en door Facta Appingedam niet, of niet voldoende gemotiveerd, zijn betwist.
[A] was ten opzichte van Facta Appgingedam niet een (willekeurige) derde, maar een werknemer. [A] was werkzaam als regiomanager, een functie die in ieder geval een zekere mate van verantwoordelijkheid impliceert, en waarbij het naar verkeersopvattingen past om zich bezig te houden met werkprocessen van de medewerkers die onder de regiomanager vallen, en zo nodig ten behoeve daarvan ook bepaalde (rechts)handelingen te kunnen verrichten. De softwareoplossing die onderwerp is van de offerte van Maxd'Oro betreft ook een zodanig werkproces. [A] heeft voorafgaand aan het uitbrengen van de offerte door Maxd'Oro meermaals contact met haar gehad, en tijdens die contacten herhaaldelijk – zoals in de e-mails van 2 mei en 9 mei 2019 – aangegeven dat hij handelde met medeweten van zijn directie. Van de directie maakt, zo mocht ook Maxd'Oro begrijpen, deel uit degene die (statutair) bevoegd is Facta Appingedam te vertegenwoordigen. Facta Appingedam heeft erkend dat de directie inderdaad op de hoogte is gesteld van de contacten van [A] met Maxd'Oro, en daar (in eerste instantie) enthousiast over was. Aan de – correcte – mededelingen van [A] , dat hij met enthousiast medeweten van zijn directie met Maxd'Oro in overleg was over een te bereiken overeenkomst, had Maxd'Oro het vertrouwen kunnen ontlenen dat [A] zogezegd ‘dekking’ van zijn directie had om namens Facta Appingedam met haar in overleg te blijven. De directie van Facta Appingedam heeft [A] vervolgens niet belet om op de ingeslagen weg door te gaan, terwijl zij hierdoor redelijkerwijze had moeten vermoeden dat bij Maxd'Oro daardoor de gerechtvaardigde indruk had kunnen ontstaan of voortduren, dat zij een gesprekspartner had die namens Facta Appingedam was aangewezen om ook de eventuele overeenkomst aan te gaan, waar Maxd'Oro en [A] in hun gesprekken naartoe aan het werken waren. Zij hebben evenmin zich richting Maxd'Oro gepresenteerd als enig wél bevoegd orgaan, of gewezen op de persoon binnen Facta Appingedam die dat wel was, en dus een eventueel uiteindelijk akkoord zou moeten geven. Daar komt bij dat uit de overgelegde e-mails tussen [A] en Maxd'Oro blijkt dat Maxd'Oro, op verzoek van [A] , de werknemers binnen Facta Appingedam al voorafgaand aan de offerte in de gelegenheid heeft gesteld te werken met een proefversie van de software. Facta Appingedam heeft dus enige tijd in haar bedrijfsvoering daadwerkelijk gebruik gemaakt van de softwareoplossing waarover [A] de contractonderhandelingen voerde. Maxd'Oro heeft hieruit dan ook kunnen afleiden dat [A] daadwerkelijk
namensFacta Appingedam onderhandelde. Facta Appingedam liet immers niet alleen bewust [A] alle contacten en onderhandelingen met Maxd'Oro voeren, maar zij bevestigde [A] ook in die rol door daadwerkelijk
uitvoeringte geven aan de tussentijdse onderhandelingsresultaten van [A] , door de proefversie van de software in haar bedrijfsvoering te laten gebruiken.
Vervolgens heeft [A] , vlak vóór zijn acceptatie van de offerte, nog aan Maxd'Oro aangegeven dat hij ook voor de offerte akkoord bij zijn directie zou vragen. Toen [A] de offerte vervolgens accepteerde, heeft Maxd'Oro – tegen de achtergrond van het voorgaande – er dan ook gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [A] dat deed met steun van, en dus machtiging door, de directie. Dit vertrouwen is nog eens bevestigd door de e-mail van [A] van 20 mei 2019 om 19:35 uur, waarin [A] aangaf de zojuist gegeven opdracht te willen intrekken. Niet alleen rept [A] hierin niet van een ontbreken van een volmacht; ook in deze e-mail spreekt hij Maxd'Oro aan
namensFacta Appingedam – zij het nu met de boodschap dat Facta Appingedam van de overeenkomst af wil. Dit laatste betreft weliswaar een omstandigheid van ná het aanvaarden van de offerte, maar ook feiten en omstandigheden die zich ná het onbevoegdelijk verrichten van een rechtshandeling hebben voorgedaan, kunnen bijdragen aan het gerechtvaardigd vertrouwen dat op grond van een geldige volmacht is gehandeld (zie HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:1119,
Hamers/Dronten). Weliswaar heeft Facta Appingedam gesteld dat [A] vlak na de aanvaarding van de offerte telefonisch contact met Maxd'Oro heeft opgenomen, maar Facta Appingedam heeft dit onvoldoende onderbouwd, gelet op de gemotiveerde betwisting door Maxd'Oro en de tekst van de e-mail van 19:35 uur, waarin elke verwijzing naar een telefoongesprek ontbreekt.
4.7.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan naar verkeersopvattingen de schijn van volmachtverlening worden afgeleid, en Maxd'Oro is – dat heeft zij onbetwist gesteld – ook daadwerkelijk van deze schijn uitgegaan. Deze omstandigheden komen naar het oordeel van de kantonrechter voor risico van Facta Appingedam.
4.8.
Dit betekent dat Facta Appingedam gebonden is aan de aanvaarding door [A] van de offerte van Maxd'Oro en dat daardoor een overeenkomst tot stand gekomen is die Facta Appingedam bindt. Facta Appingedam heeft zich niet op het standpunt gesteld dat die overeenkomst later (rechtsgeldig) door [A] is opgezegd, en evenmin betoogd dat er – afgezien van haar standpunt dat zij onbevoegd door [A] is vertegenwoordigd – nog een andere reden is waarom de nakomingsvordering van Maxd'Oro niet kan worden toegewezen. Tegen de omvang van die vordering heeft zij verder geen inhoudelijk verweer gevoerd. Dit betekent dat de vorderingen van Maxd'Oro, als inhoudelijk onbetwist, geheel zullen worden toegewezen, zowel wat betreft hoofdsom, als voor wat betreft de (voldoende onderbouwd gestelde en onweersproken) buitengerechtelijke kosten.
Het al dan niet aanwezig zijn van een volmacht
4.9.
Bij deze stand van zaken bestaat er geen belang meer bij de beoordeling van de vraag of [A] een al dan niet stilzwijgende volmacht had om de offerte van Maxd'Oro te aanvaarden. Hiervoor is immers al geoordeeld dat de vorderingen van Maxd'Oro kunnen worden toegewezen omdat zij hoe dan ook gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de schijn van volmachtverlening. Het kan dan ook in het midden blijven óf er daadwerkelijk een (stilzwijgende) volmacht aan [A] is afgegeven. Die vraag laat de kantonrechter hier dan ook onbeantwoord omdat het niet tot een andere uitkomst kan leiden.
Slotsom
4.10.
Maxd'Oro heeft betaling gevorderd van € 7.359,87, plus de maandtermijnen van € 656,43 (incl. btw) voor februari, maart en april 2020. De vordering zal in zoverre worden toegewezen, dus voor een bedrag van in totaal € 9.329,16 aan hoofdsom.
4.11.
Maxd’Oro heeft tevens toewijzing van de wettelijke handelsrente gevorderd. Dit zal worden toegewezen als hieronder in rov. 5.2 bepaald.
Voor wat betreft de facturen tot en met januari 2020 wordt daarbij telkens een ingangsdatum van de wettelijke handelsrente gehanteerd die begint op de dag na de vervaldatum van de betreffende factuur. Voor wat betreft de maandtermijnen voor februari, maart en april 2020 zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, nu het verzuim van Facta Appingedam voor wat betreft die termijnen niet gerelateerd is aan vervaldata maar berust op de mededeling dat zij niet zal betalen.
4.12.
Facta Appingedam heeft in deze procedure geen gelijk gekregen, en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van Maxd'Oro. Die kosten worden begroot op: € 87,99 (dagvaardingsexploot) + € 499,00 (griffierecht) + € 600,00 (salaris gemachtigde; 2 punten x tarief van € 300,00) = € 1.186,99. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als in rov. 5.5 bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Facta Appingedam om aan Maxd'Oro te betalen een bedrag van € 9.329,16 aan hoofdsom;
5.2.
veroordeelt Facta Appingedam om aan Maxd'Oro te betalen de wettelijke handelsrente over: € 2.764,86 vanaf 26 juli 2019, € 656,43 vanaf 1 augustus 2019, € 656,43 vanaf 1 september 2019, € 656,43 vanaf 3 oktober 2019, € 656,43 vanaf 3 november 2019, € 656,43 vanaf 5 december 2019, € 656,43 vanaf 2 januari 2020, € 656,43 vanaf 3 februari 2020 en € 1.969,29 vanaf de dag van de dagvaarding; steeds tot aan de dag van algehele betaling;
5.3.
veroordeelt Facta Appingedam om aan Maxd'Oro te betalen een bedrag van € 841,46 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
5.4.
veroordeelt Facta Appingedam in de proceskosten, aan de zijde van Maxd'Oro begroot op € 1.186,99;
5.5.
veroordeelt Facta Appingedam in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2020.