ECLI:NL:RBOVE:2020:3860

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
AK_20 _ 469
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 met betrekking tot huishoudelijke ondersteuning en de toepassing van normering uit het KPMG-rapport

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 20 november 2020, staat de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) centraal. Eiseres, een alleenstaande vrouw geboren in 1948 met diverse gezondheidsproblemen, had een beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer. Dit besluit betrof de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp, waarbij de omvang van de ondersteuning was verlaagd van vier naar drie uur per week. Eiseres betwistte deze verlaging en voerde aan dat de normering die door verweerder was gehanteerd, gebaseerd op het KPMG-rapport, niet deugdelijk was en niet voldeed aan haar specifieke behoeften.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de individuele omstandigheden van eiseres, met name naar het gebruik van de extra slaapkamers in haar woning en de ernst van haar COPD-problematiek. De rechtbank stelde vast dat de normering voor de basisuren, die op twee uren per week was vastgesteld, overeenkwam met de normering uit het KPMG-rapport, maar dat dit niet zonder meer kon worden toegepast op de situatie van eiseres zonder rekening te houden met haar specifieke omstandigheden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de bevindingen van de rechtbank.

Daarnaast werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij eiseres met ingang van de datum van de uitspraak een maatwerkvoorziening van vier uren en 30 minuten per week werd toegekend. De rechtbank oordeelde dat de door verweerder toegepaste normering niet voldeed aan de eisen van de Wmo 2015 en dat er meer maatwerk geleverd moest worden. Eiseres kreeg ook het betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/469

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. K. Wevers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder,

gemachtigde: J. Meulenbeld.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening toegekend.
Bij besluit van 20 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen voor wat betreft de overgangsperiode en een ruimere overgangsperiode vastgesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren in 1948, heeft diverse gezondheidsproblemen, waaronder rugklachten, heupklachten, COPD en incontinentieklachten. Daardoor ondervindt zij beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. Eiseres woont alleen in een eengezinswoning met drie slaapkamers. Zij ontving van verweerder een maatwerkvoorziening bestaande uit ondersteuning bij het schoonhouden van het huis met een omvang van vier uren per week. In verband met de afloop van de indicatie heeft verweerder een nieuwe beoordeling gemaakt van het benodigde aantal uren huishoudelijke hulp. In het kader van dit onderzoek is een huisbezoek afgelegd, waarna op 6 augustus 2019 een ondersteuningsplan is vastgesteld. Op basis daarvan heeft verweerder eiseres bij het primaire besluit een maatwerkvoorziening toegekend, bestaande uit ondersteuning bij het schoonhouden van het huis met de omvang van:
- vier uur per week in de periode van 24 augustus 2019 tot en met 20 oktober 2019;
- drie en een half uur per week in de periode van 21 oktober 2019 tot en met 29 december 2019;
- drie uur per week in de periode van 30 december 2019 tot en met 20 februari 2022.
2. In het kader van de bezwaarprocedure heeft op 5 december 2019 een nader onderzoek plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is neergelegd in een ondersteuningsplan van 11 december 2019.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft eiseres een maatwerkvoorziening toegekend, bestaande uit ondersteuning bij het schoonhouden van het huis met de omvang van:
- vier uur per week in de periode van 24 augustus 2019 tot en met 1 maart 2020;
- drie en een half uur per week in de periode van 2 maart 2020 tot en met 3 mei 2020;
- drie uur per week in de periode van 4 mei 2020 tot en met 2 juli 2023.
Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres in verband met haar klachten en beperkingen ondersteuning nodig heeft bij het schoonhouden van het huis. Op basis van een onderzoek naar de individuele situatie van eiseres heeft verweerder de benodigde ondersteuning vastgesteld op drie uur per week. Deze bestaat in de eerste plaats uit twee basisuren. Daarnaast heeft verweerder 30 minuten extra toegekend in verband met de COPD van eiseres. Ook heeft verweerder 30 minuten extra toegekend, omdat eiseres niet volledig zelfstandig de was kan doen. Verweerder heeft deze basisuren en extra tijd gebaseerd op de Wmo-Beleidsregels Hulp in het huishouden Gemeente Deventer (de Beleidsregels). Verweerder heeft in het bestreden besluit de overgangsperiode verruimd. In deze periode wordt de ondersteuning afgebouwd van vier naar drie uur per week, zodat eiseres kan wennen aan de nieuwe situatie.
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de omvang van de ondersteuning bij het schoonhouden van het huis ten onrechte is verlaagd.
Daartoe heeft zij primair aangevoerd dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de normtijden uit het rapport van KPMG Plexus en HHM "Normering van de basisvoorziening "Schoon Huis"" van 12 augustus 2016 (het KPMG-rapport). Volgens eiseres is dit rapport niet deugdelijk. Zij is van mening dat de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 december 2018 (onder meer ECLI:NL:CRVB:2018:3838), waarbij de toepassing van het KPMG-rapport is goedgekeurd, niet langer houdbaar zijn. Naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht geweigerd het conceptrapport openbaar te maken, omdat daarin ambtelijke aanbevelingen en visies staan die herleidbaar zijn naar ambtenaren of andere personen. Volgens eiseres kan hieruit worden afgeleid dat ambtenaren van de gemeente Utrecht, die een belang hadden bij de uitkomst van het onderzoek, kennelijk invloed hebben uitgeoefend op de totstandkoming van het rapport. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat hieruit blijkt dat het KPMG-rapport niet op een objectieve en onafhankelijke wijze tot stand is gekomen. Dat het KPMG-rapport ondeugdelijk is, wordt volgens eiseres bevestigd door het rapport van prof. dr. A.C. Homan van 3 augustus 2018, getiteld Evaluatie onderzoeken normering van de basisvoorziening "schoon huis" (rapport-Homan). Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat het KPMG-rapport is toegesneden op de situatie in de gemeente Utrecht en dat verweerder dit rapport niet zonder nader onderzoek van toepassing heeft kunnen achten op de situatie in de gemeente Deventer. Dit moet volgens eiseres tot de conclusie leiden dat de indicatieomvang niet is gebaseerd op een onafhankelijke en deugdelijke normering.
Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat verweerder het KPMG-rapport en het protocol van het Centrum Indicatiestelling Zorg van december 2006 (het CIZ-protocol) niet op de juiste wijze heeft toegepast en onvoldoende maatwerk heeft geleverd. Op grond van de voormelde uitspraken van de CRvB had verweerder moeten onderzoeken of de basismodule voor eiseres een passende oplossing biedt. Verweerder heeft dit niet onderzocht en heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de omvang van de woning en de extra kamers die frequent in gebruik zijn en niet vallen onder de basismodule. Daarnaast geldt dat de 30 minuten die verweerder heeft toegekend voor wasverzorging niet overeenstemmen met het CIZ-protocol en bovendien voor eiseres volstrekt onvoldoende zijn, te meer omdat haar incontinentieproblematiek leidt tot extra was en de noodzaak om het bed vaker te verschonen. Ook de 30 minuten die verweerder extra heeft toegekend in verband met de COPD zijn volgens eiseres niet in overeenstemming met het CIZ-protocol en onvoldoende. Met deze extra tijd kan de woning geen tweede keer in de week worden schoongemaakt, wat bij COPD wel noodzakelijk is. Verder heeft verweerder ten onrechte geen tijd toegekend voor de afwas en het opruimen, welke taken buiten de basismodule van het KPMG-rapport vallen. Ook had verweerder extra indirecte tijd moeten toekennen in verband met de behoefte aan een tweede of incidenteel zelfs derde zorgmoment in verband met de incontinentieproblematiek en de COPD.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat aansluiting moet worden gezocht bij de normering die is opgenomen in het CIZ-protocol. Uitgaande van dit protocol moet de omvang van de ondersteuning bij het schoonhouden van het huis volgens eiseres worden vastgesteld op zeven uren per week. Daarbij is zij uitgegaan van een eenpersoonshuishouden in een woning met drie of meer kamers, waarbij voor het zware werk een normtijd van 180 minuten, voor het lichte werk een normtijd van 60 minuten en voor de wasverzorging eveneens een normtijd van 60 minuten geldt. Daar bovenop moeten volgens eiseres op basis van het CIZ-protocol voor de incontinentieproblematiek 30 minuten en voor de COPD 90 minuten (60 voor het zware werk en 30 voor het lichte werk) worden toegekend.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5.2
Op grond van artikel 13a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015 (de Verordening) wordt voor de individuele maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp:
1. voor het vaststellen van de basisvoorziening gebruik gemaakt van de normering uit het onderzoek van KPMG/Plexus en bureau HHM, "Normering van de basisvoorziening schoon huis", augustus 2016;.
2. voor het vaststellen van aanvullende uren op maat bovenop de huishoudelijke hulp die noodzakelijk is, gebruik gemaakt van het Protocol huishoudelijke hulp van het Centrum Indicatiestelling Zorg uit 2006 als richtlijn (CIZ-protocol).
5.3
Artikel 13a van de Verordening maakt onderscheid tussen een zogenaamde basisvoorziening en aanvullende uren. Op grond van deze bepaling is de basisvoorziening gebaseerd op de normen die zijn neergelegd in het KPMG-rapport en is voor het vaststellen van de aanvullende uren gebruik gemaakt van het CIZ-protocol als richtlijn.
In hoofdstuk 5 van de Beleidsregels is neergelegd dat de basisvoorziening bestaat uit 105 basisuren per jaar (omgerekend twee basisuren per week). Deze basisuren zijn nodig om het resultaat "Schoon Huis" te behalen en worden in principe toegekend als uit onderzoek is gebleken dat ondersteuning bij het huishouden noodzakelijk is. In hoofdstuk 4 is bepaald dat de basisuren, als het noodzakelijk is, worden aangevuld met extra uren.
Volgens hoofdstuk 7.1 van de Beleidsregels kunnen (onder meer) aanvullende uren worden ingezet als sprake is van medische beperkingen waardoor een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is, of medische/fysieke beperkingen die leiden tot een snellere vervuiling van het huis. De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische/fysieke oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is. Volgens hoofdstuk 7.2 van de Beleidsregels wordt ondersteuning ten behoeve van het resultaat “Beschikken over schoon linnen- en beddengoed en schone kleding” geboden als de cliënt een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van het linnen- en/of beddengoed en kleding.
In bijlage 2 bij de Beleidsregels is uitgewerkt in welke gevallen naast de basisuren aanvullende uren worden toegekend en wat de omvang daarvan is. In deze bijlage is bepaald dat voor het resultaat "Een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren" voor het uitvoeren van extra lichte en zware taken of extra bewassing van linnen- en beddengoed bij ernstige klachten ten gevolge van COPD-problematiek 30 minuten per week en bij extra bewassing of schoonmaak in verband met incontinentie eveneens 30 minuten per week worden toegekend. Verder worden volgens deze bijlage voor het resultaat "Beschikken over schoon beddengoed en schone kleding" bij een eenpersoonshuishouding 30 minuten per week toegekend.
5.4
Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat een college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd is om ter invulling van het begrip schoon en leefbaar huis beleidsregels vast te stellen. Deze regels mogen echter niet willekeurig zijn en dienen, gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek verricht door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derden te berusten. Ook dient dit onderzoek inzicht te geven in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning (uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402).
5.5
De rechtbank stelt vast dat de door verweerder gehanteerde normering voor de basisuren op twee uren per week overeenkomt met de normering die is neergelegd in het KPMG-rapport. In een aantal uitspraken van 10 december 2018 (onder meer ECLI:NL:CRVB:2018:3835) heeft de CRvB geoordeeld dat het door KPMG verrichte onderzoek kan worden aangemerkt als een onderzoek als bedoeld in de onder 5.4 genoemde vaste rechtspraak en dat dit rapport op een deugdelijk en onafhankelijk onderzoek berust.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank geeft hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Uit de omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft geweigerd het concept van het KPMG-rapport openbaar te maken, kan niet worden afgeleid dat ambtenaren van de gemeente Utrecht zodanige invloed hebben uitgeoefend op de totstandkoming van dit rapport dat niet langer kan worden geoordeeld dat het op een deugdelijk en onafhankelijk onderzoek berust. Het door eiseres aangehaalde rapport-Homan is door de CRvB in zijn beoordeling van het KPMG-rapport betrokken. Dat het onderzoek van KPMG niet voldoet aan de in het rapport-Homan bedoelde wetenschappelijke maatstaven, maakt niet dat dit onderzoek niet deugdelijk en onafhankelijk is.
5.7
De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat verweerder de normering uit het KPMG-rapport niet zonder nader onderzoek van toepassing heeft kunnen achten op de situatie in de gemeente Deventer. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de uitspraken van de CRvB van 10 december 2018, die betrekking hebben op de situatie in de gemeenten Nijkerk en Bodegraven-Reeuwijk (ECLI:NL:CRVB:2018:3835 en ECLI:NL:CRVB:2018:3838), worden afgeleid dat ook andere gemeenten dan de gemeente Utrecht voor de onderbouwing van de door hen toegepaste normering gebruik kunnen maken het KPMG-rapport, voor zover het de basisuren betreft. Daarbij moet echter wel in aanmerking worden genomen dat de urennorm in het KPMG-rapport tot stand is gekomen zonder rekening te houden met factoren binnen het huishouden die volgens de expertgroep wel degelijk invloed kunnen hebben op de schoonmaakactiviteiten, de frequenties en de tijdsbesteding daarvan. Deze beïnvloedingsfactoren, zoals de omvang van de woning of de samenstelling van het huishouden, en de eigen kracht kunnen maken dat meer of minder tijd nodig is. Het niet betrekken van de beïnvloedingsfactoren in de urennorm en de gekozen onderzoeksmethodiek maken naar het oordeel van de CRvB dat deze urennorm moet worden aangemerkt als een norm die betrekking heeft op een standaardmodule als bedoeld in de uitspraken van 18 mei 2016. Een standaardmodule als deze moet worden aangemerkt als maatwerkvoorziening in de zin van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Omdat de maatwerkvoorziening moet zijn afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt is steeds vereist dat het college een onderzoek doet naar alle van belang zijnde individuele feiten en omstandigheden. Indien dit onderzoek uitwijst dat toepassing van de urennorm, vanwege beïnvloedingsfactoren en/of het ontbreken van eigen kracht in een individuele situatie niet leidt tot een passende bijdrage in de zelfredzaamheid en participatie, zal het college van de urennorm moeten afwijken. Bovendien moet het college meer uren verstrekken indien het onderzoek uitwijst dat zich bijzondere omstandigheden voordoen waarmee in de urennorm geen of onvoldoende rekening is gehouden, zoals een medische noodzaak om een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden te realiseren. De rechtbank zal later in deze uitspraak ingaan op de vraag of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met alle van belang zijnde individuele feiten en omstandigheden.
5.8
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat verweerder de in de Beleidsregels neergelegde basisuren heeft kunnen baseren op het onderzoek van KPMG en het daaruit voortvloeiende normenkader. Dit betekent dat de beroepsgrond dat verweerder niet (mede) mocht uitgaan van het KPMG-rapport faalt. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond dat de in het bestreden besluit toegekende basisuren niet zijn gebaseerd op een onafhankelijke en deugdelijke normering.
5.9
Naar aanleiding van de beroepsgrond dat verweerder het KPMG-rapport onjuist heeft toegepast door geen rekening gehouden met de omvang van de woning en de extra kamers die frequent in gebruik zijn, overweegt de rechtbank het volgende.
5.1
Volgens hoofdstuk 4 van de Beleidsregels is het resultaat van de ondersteuning dat de cliënt beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. In hoofdstuk 6 van de Beleidsregels is bepaald dat de grootte van het huis(houden), in het algemeen, geen aanleiding is om aanvullende uren toe te kennen. Ter zitting van 6 oktober 2020 heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat verweerder op basis van de Beleidsregels in het geval van eiseres alleen heeft gekeken naar de grootte van de woonkamer, de keuken, de sanitaire ruimtes, de gang/trap en één slaapkamer. Omdat deze ruimtes van normale omvang zijn, heeft verweerder in de omvang van de woning geen aanleiding gezien om extra tijd toe te kennen. Omdat eiseres alleen woont, maakt het volgens de gemachtigde van verweerder niet uit dat in de woning meer (slaap)kamers zijn en wordt voor deze extra ruimtes geen extra tijd toegekend.
5.11
Uit de hiervoor genoemde uitspraken van de CRvB van 10 december 2018 blijkt dat de grootte van de woning een omstandigheid kan zijn op grond waarvan aanvullend maatwerk noodzakelijk is en dat daarbij van belang is of en hoe frequent extra (slaap)kamers in de woning in gebruik zijn. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat verweerder onderzoek had moeten doen naar de wijze waarop eiseres de extra slaapkamers in haar woning gebruikt en de frequentie waarmee dit gebeurt. Uit het dossier blijkt niet dat dergelijk onderzoek is gedaan en de gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet of dit is gebeurd. Uit het bestreden besluit en de daarop ter zitting gegeven toelichting, blijkt dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het gebruik van de extra (slaap)kamers. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet goed is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond slaagt.
5.12
Voor zover verweerder het beleid voert dat bij een eenpersoonshuishouden in geen geval rekening wordt gehouden met (de schoonmaak van) extra (slaap)kamers, zoals uit de ter zitting gegeven toelichting lijkt te kunnen worden afgeleid, is dit beleid naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de strekking van de Wmo 2015 en de rechtspraak van de CRvB. Door geen rekening te houden met deze individuele omstandigheden wordt geen maatwerk geleverd.
5.13
Naar aanleiding van de beroepsgrond dat verweerder het CIZ-protocol niet op de juiste wijze heeft toegepast door niet meer dan 30 minuten extra tijd toe te kennen voor de wasverzorging, geen extra tijd toe te kennen voor de incontinentieproblemen en niet meer dan 30 minuten extra tijd toe te kennen voor de COPD-problematiek, overweegt de rechtbank het volgende.
5.14
Voor het vaststellen van eventueel benodigde extra uren moet verweerder op grond van de Verordening gebruik maken van het CIZ-protocol als richtlijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij dit heeft gedaan door, conform de Beleidsregels, bovenop de basisuren per week 30 minuten toe te kennen voor de wasverzorging en ook 30 minuten voor het extra schoonmaken van de woning in verband met de COPD-problematiek van eiseres. Volgens verweerder zijn deze Beleidsregels gebaseerd op het CIZ-protocol. Ter zitting van
6 oktober 2020 heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat deze normeringen betrekking hebben op een eenpersoonshuishouden, terwijl de in het CIZ-protocol neergelegde normeringen betrekking hebben op meerpersoonshuishoudens. Volgens de gemachtigde houdt verweerder bij het toekennen van extra minuten voor COPD- problematiek geen rekening met de ernst van deze problematiek. Verweerder heeft geen extra tijd toegekend in verband met de incontinentieproblematiek, omdat eiseres heeft aangegeven dat slechts sprake is van een beperkte incontinentie en dit er alleen toe leidt dat het bed eens in de veertien dagen extra moet worden verschoond.
5.15
Uit vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 10 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3101) volgt dat verweerder bij de vaststelling van de benodigde tijd voor huishoudelijke ondersteuning mag uitgaan van de normering in het CIZ-protocol. De CRvB heeft geoordeeld dat dit protocol berust op een deskundige analyse van de zorgbehoefte van leefeenheden en dat het voldoende mogelijkheden biedt om individueel maatwerk te leveren, nu bij toepassing van dit protocol steeds een individuele afweging dient plaats te vinden die tot zowel een ophoging als een verlaging van de tijden kan leiden. Eiseres heeft dit ook niet betwist.
5.16
Verweerder heeft voor het doen van de was, conform (bijlage 2 bij) de Beleidsregels, per week 30 minuten aanvullende tijd toegekend. In paragraaf 3.1.5 van het CIZ-protocol is voor "verzorging kleding/linnengoed" bij een eenpersoonshuishouden een norm van 60 minuten per week vastgesteld. Hieruit volgt dat de Beleidsregels voor wat betreft de wasverzorging niet in overeenstemming zijn met het CIZ-protocol. Dit betekent dat de Beleidsregels in zoverre in strijd zijn met de Verordening. Daarom had verweerder in het bestreden besluit niet uit mogen gaan van de norm van 30 minuten aanvullende tijd in de Beleidsregels, maar had verweerder 60 minuten moeten toekennen
.
5.17
Verweerder heeft geen aanvullende tijd toegekend in verband met de incontinentieproblematiek van eiseres. De rechtbank begrijpt verweerders standpunt zo, dat de extra bewassing of schoonmaak die voortvloeit uit de incontinentieproblemen zo beperkt is dat daarvoor geen extra tijd hoeft te worden toegekend. In het ondersteuningsplan van 11 december 2019 staat dat eiseres heeft aangegeven dat zij incontinent is en gemiddeld eenmaal per veertien dagen een ongelukje heeft, waarna het bed moet worden verschoond. Eiseres heeft deze weergave van de extra werkzaamheden ten gevolge van de incontinentieproblematiek niet betwist. Daarom mocht verweerder daarvan uitgaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de extra bewassing of schoonmaak die voortvloeit uit de incontinentieproblemen zo beperkt is dat daarvoor geen extra tijd hoeft te worden toegekend.
5.18
Verweerder heeft in verband met de COPD-problematiek, conform (bijlage 2 bij) de Beleidsregels, per week 30 minuten aanvullende tijd toegekend. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar de ernst van de COPD-problematiek van eiseres. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in het geval van COPD-problematiek altijd de in de Beleidsregels neergelegde normering van 30 minuten per week extra wordt toegepast, ongeacht de ernst van die problematiek. In paragraaf 3.1.3 van het CIZ-protocol is bepaald dat COPD voor het lichte poetswerk in huis (na sanering van de woning) een factor is voor meer hulp. In paragraaf 3.1.4 van het CIZ-protocol is bepaald dat COPD maakt dat voor het zware huishoudelijke werk (na sanering) het toekennen van een hogere klasse reëel is. Daarbij is niet expliciet aangegeven tot hoeveel extra tijd dit dient te leiden. Het toekennen van een hogere klasse heeft tot gevolg dat per week 0,1 tot drie uur meer hulp wordt geboden. De door verweerder gehanteerde norm van 30 minuten per week vindt naar het oordeel van de rechtbank, zonder nadere motivering en zonder onderzoek naar de ernst van de COPD-problematiek en de daardoor benodigde extra schoonmaak, geen basis in het CIZ-protocol. Naar het oordeel van de rechtbank is de door verweerder gehanteerde norm van 30 minuten per week niet gebaseerd op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek verricht door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derden. Dit is in strijd met de in 5.4 genoemde rechtspraak van de CRvB. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit voor wat betreft het toekennen van aanvullende tijd vanwege de COPD-problematiek niet zorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd.
5.19
Naar aanleiding van de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte geen extra tijd heeft toegekend voor opruimen en het doen van de afwas overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres deze activiteiten niet zelfstandig kan verrichten. Uit het ondersteuningsplan van 6 augustus 2019 blijkt dat uit het onderzoek van de ergotherapeut naar voren is gekomen dat eiseres nog in staat is tot het zelfstandig verrichten van diverse (huishoudelijke) activiteiten, zoals het doen van boodschappen, wassen, kleden, het vullen van de wasmachine en het klaarmaken van de broodmaaltijd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieruit kunnen afleiden dat eiseres ook in staat moet worden geacht om zelf op te ruimen en de afwas te doen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de ondersteuningsplannen van 6 augustus 2019 en 11 december 2019 niet blijkt dat eiseres heeft aangegeven dat zij dit niet zelf kan en zij ook geen medische informatie of andere bewijsstukken heeft overgelegd, waaruit dit kan worden afgeleid. Daarom heeft verweerder terecht geen extra tijd toegekend voor deze activiteiten.
5.2
De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat verweerder ten onrechte geen extra indirecte tijd heeft toegekend in verband met een tweede (en incidenteel zelfs derde) zorgmoment in verband met de COPD-problematiek. In artikel 13a van de Verordening is bepaald dat voor het vaststellen van aanvullende uren gebruik wordt gemaakt van het CIZ-protocol als richtlijn. In het CIZ-protocol zijn geen overwegingen geweid aan de benodigde indirecte tijd. Daarom moet ervan uit worden gegaan dat deze indirecte tijd deel uitmaakt van de normering in het CIZ-protocol. Dit betekent dat, indien wordt uitgegaan van deze normering, geen aanleiding bestaat om in aanvulling daarop extra indirecte tijd toe te kennen.
5.21
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de dokter twee à drie maanden geleden heeft geconstateerd dat zij lijdt aan diabetische neuropathie en dat zij daardoor in de toekomst dingen zal laten vallen en op een gegeven moment haar handen niet meer zal kunnen gebruiken. De rechtbank kan deze informatie niet betrekken in haar oordeel over het bestreden besluit, omdat de neuropathie nadien is ontstaan en de genoemde beperkingen nu nog niet aan de orde zijn.
6. Uit 5.11, 5.16 en 5.18 volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtgevolgen van het bestreden besluit kunnen niet in stand blijven.
7. De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om zelf in de zaak te kunnen voorzien. Daartoe overweegt zij dat geen aansluiting kan worden gezocht bij de voorgaande indicatie, omdat deze in geschil is nu eiseres heeft aangegeven dat de eerdere indicatie van vier uren per week niet meer voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is het ook niet redelijk om de omvang van de toe te kennen huishoudelijke ondersteuning volledig te baseren op het CIZ-protocol. Daartoe overweegt zij dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangegeven dat hij verwacht dat de door hem op basis van het CIZ-protocol berekende omvang van zeven uren in de praktijk niet nodig zal zijn. Daarom zal de rechtbank verweerder opdragen binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
8. Bij het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar moet verweerder in ieder geval het volgende in acht nemen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres naast de twee basisuren per week op basis van de normering in het CIZ-protocol één uur per week moet toekennen voor de wasvoorziening. Daarnaast moet verweerder eiseres aanvullende tijd toekennen in verband met de COPD-problematiek. Volgens het CIZ-protocol kan hiervoor een klasse extra worden geïndiceerd, wat kan resulteren in 0,1 tot 3 extra uren. Eiseres heeft gevraagd om 90 minuten extra huishoudelijke ondersteuning in verband met haar COPD- problematiek. Dit komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de CRvB van 8 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3241). Hieruit volgt dat in totaal ten minste vier uren en 30 minuten moeten worden toegekend. Daarnaast moet mogelijk extra tijd worden toegekend in verband met de omstandigheid dat de woning van eiseres drie slaapkamers heeft, waarvan eiseres stelt dat zij deze allemaal gebruikt. Verweerder dient te onderzoeken waar deze kamers voor worden gebruikt en hoe frequent dit gebeurt. Daarnaast moet worden onderzocht of deze kamers moeten worden schoongemaakt en, zo ja, hoe frequent dit moet gebeuren en hoeveel extra tijd daarvoor nodig is.
9. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder aan eiseres met ingang van de datum van deze uitspraak een maatwerkvoorziening toekent bestaande uit ondersteuning bij het schoonmaken van het huis met een omvang van vier uren en 30 minuten per week. Deze voorlopige voorziening vervalt zodra verweerder een nieuw besluit heeft genomen op het bezwaar.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • treft de voorlopige voorziening dat verweerder aan eiseres met ingang van de datum van deze uitspraak een maatwerkvoorziening toekent bestaande uit ondersteuning bij het schoonmaken van het huis met een omvang van vier uren en 30 minuten per week;
  • bepaalt dat de hiervoor genoemde voorlopige voorziening vervalt zodra verweerder een nieuw besluit heeft genomen op het bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.