ECLI:NL:RBOVE:2020:392

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
8169548 \ CV EXPL 19-6816
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld – Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtsgeldigheid van een ingebrekestelling in het kader van een kredietovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kredietovereenkomst tussen de RABO FINANCIERINGSMAATSCHAPPIJ B.V. en een gedaagde partij. De procedure is gestart door Rabo, die zich heeft laten vertegenwoordigen door Syncasso Gerechtsdeurwaarders. De gedaagde partij is niet verschenen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 10 december 2019 Rabo de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over haar zorgplicht en de vraag wanneer het krediet vervroegd is opgeëist. Rabo heeft gesteld dat zij de kredietwaardigheid van de gedaagde heeft getoetst op basis van opgevraagde stukken, maar kon deze stukken niet meer overleggen omdat de bewaartermijn was verstreken. Rabo heeft ook aangegeven dat de gedaagde in verzuim was met de betaling van termijnen en dat er een betalingsregeling was getroffen. Rabo heeft de gedaagde bij brief van 25 maart 2019 in gebreke gesteld en het krediet vervroegd opgeëist bij brief van 24 april 2019.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Rabo heeft voldaan aan haar zorgplicht, maar dat de ingebrekestelling van 25 maart 2019 niet rechtsgeldig was. Volgens artikel 33 Wck (oud) kan een kredietovereenkomst alleen rechtsgeldig worden opgeëist indien de kredietnemer gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling en na een rechtsgeldige ingebrekestelling nalatig blijft. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de brief van 25 maart 2019 niet voldeed aan de vereisten voor een rechtsgeldige ingebrekestelling, omdat niet was aangetoond dat de gedaagde op dat moment twee maanden nalatig was geweest in de betaling. Hierdoor is de vordering van Rabo afgewezen en blijft de kredietovereenkomst onder dezelfde voorwaarden doorlopen.

De kantonrechter heeft Rabo als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 4 februari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 8169548 \ CV EXPL 19-6816
Vonnis van 4 februari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABO FINANCIERINGSMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eisende partij, hierna te noemen Rabo,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 december 2019
- de akte van Rabo.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
2.2.
Bij tussenvonnis van 10 december 2019 heeft de kantonrechter Rabo in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Verder is zij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag wanneer het krediet vervroegd is opgeëist en kon zij de ingebrekestellingen overleggen.
2.3.
Bij akte heeft Rabo gesteld dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht doordat zij de kredietwaardigheid van [gedaagde] heeft getoetst op basis van door haar opgevraagde stukken, zoals informatie over het inkomen en de vaste lasten, alsmede stukken over andere consumptieve financieringen of alimentatie. Rabo heeft gesteld dat zij deze stukken niet meer voorhanden heeft, omdat de bewaartermijn van deze stukken is verstreken. Verder heeft Rabo gesteld dat [gedaagde] in verzuim was met de betaling van een aantal termijnen, waarna partijen een betalingsregeling zijn aangegaan. Rabo heeft gesteld dat zij de aanmaningen voor deze periode niet kan overleggen. Volgens Rabo werd de betalingsregeling niet nagekomen en heeft Rabo [gedaagde] bij brief van 25 maart 2019 in gebreke gesteld en het krediet vervolgens bij brief van 24 april 2019 vervroegd opgeëist. De ingebrekestelling van 25 maart 2019 en opeisingsbrief van 24 april 2019 had Rabo reeds bij dagvaarding overgelegd. Volgens Rabo mag deze ingebrekestelling zien op achterstanden in de betalingsregeling. Daarbij heeft ze verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 24 juni 2008 (ECLI:NL:GHARN:2008:BD5799).
Rabo heeft voldaan aan haar zorgplicht.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat Rabo heeft voldaan aan haar zorgplicht doordat zij de kredietwaardigheid heeft getoetst op grond van door [gedaagde] overgelegde bewijsstukken.
De ingebrekestelling van 25 maart 2019 voldoet niet.
2.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 Wck (oud) kan het uitstaande saldo bij een kredietovereenkomst als hier aan de orde enkel rechtsgeldig worden opgeëist indien de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen. De kantonrechter stelt vast dat partijen in artikel 13 aanhef en sub a van de Algemene voorwaarden Doorlopend Krediet van de Rabobank 2010, die volgens de schriftelijke kredietovereenkomst mede op de overeenkomst van toepassing zijn, een opeisingsbeding zijn overeengekomen dat voldoet aan deze wettelijke bepaling.
2.6.
De vraag, die de kantonrechter ambtshalve dient te beantwoorden, is of voorafgaand aan de algehele opeising van het krediet door Rabo een rechtsgeldige ingebrekestelling is uitgebracht. De voor een rechtsgeldige opeising vereiste ingebrekestelling behelst een schriftelijke aanmaning waarbij de schuldenaar een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld met een expliciete vermelding dat alleen met betaling van een duidelijk aangegeven bedrag binnen die termijn verzuim en algehele opeising kan worden voorkomen. Die schriftelijke aanmaning moet betrekking hebben op een betalingsachterstand van ten minste twee maanden van een vervallen termijnbedrag. De kantonrechter is van oordeel dat de brief van 25 maart 2019 niet een rechtsgeldige ingebrekestelling is. Niet gebleken is namelijk dat [gedaagde] op dat moment twee maanden nalatig is geweest in de betaling van het maandbedrag. Bovendien wordt [gedaagde] in deze brief niet gewaarschuwd voor de gevolgen die niet-betaling met zich meebrengt. Dat het mag gaan om ‘een ingebrekestelling waarin wordt aangemaand tot het voldoen van achterstanden in een met de kredietnemer getroffen betalingsregeling’ is juist, maar ook deze ingebrekestelling dient te voldoen aan alle criteria genoemd in artikel 33 aanhef en onder c lid 1 Wck (oud).
Wat is hiervan het gevolg?
2.7.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich dat niet is gebleken dat het saldo rechtsgeldig is opgeëist. Dit betekent dat de kredietovereenkomst onder dezelfde voorwaarden nog steeds doorloopt, maar dat de grondslag van de onderhavige vordering komt te vervallen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.8.
Rabo zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt Rabo tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld – Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2020. (SK)