Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gevestigd te Eindhoven,
wonende te [plaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kredietovereenkomst tussen de RABO FINANCIERINGSMAATSCHAPPIJ B.V. en een gedaagde partij. De procedure is gestart door Rabo, die zich heeft laten vertegenwoordigen door Syncasso Gerechtsdeurwaarders. De gedaagde partij is niet verschenen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 10 december 2019 Rabo de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over haar zorgplicht en de vraag wanneer het krediet vervroegd is opgeëist. Rabo heeft gesteld dat zij de kredietwaardigheid van de gedaagde heeft getoetst op basis van opgevraagde stukken, maar kon deze stukken niet meer overleggen omdat de bewaartermijn was verstreken. Rabo heeft ook aangegeven dat de gedaagde in verzuim was met de betaling van termijnen en dat er een betalingsregeling was getroffen. Rabo heeft de gedaagde bij brief van 25 maart 2019 in gebreke gesteld en het krediet vervroegd opgeëist bij brief van 24 april 2019.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Rabo heeft voldaan aan haar zorgplicht, maar dat de ingebrekestelling van 25 maart 2019 niet rechtsgeldig was. Volgens artikel 33 Wck (oud) kan een kredietovereenkomst alleen rechtsgeldig worden opgeëist indien de kredietnemer gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling en na een rechtsgeldige ingebrekestelling nalatig blijft. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de brief van 25 maart 2019 niet voldeed aan de vereisten voor een rechtsgeldige ingebrekestelling, omdat niet was aangetoond dat de gedaagde op dat moment twee maanden nalatig was geweest in de betaling. Hierdoor is de vordering van Rabo afgewezen en blijft de kredietovereenkomst onder dezelfde voorwaarden doorlopen.
De kantonrechter heeft Rabo als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 4 februari 2020.