ECLI:NL:RBOVE:2020:882

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
ak_20_272 en ak_20_273
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluiting van een pand op grond van de Opiumwet wegens onevenredigheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 27 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van twee verzoekers tegen de sluiting van hun pand in Enschede op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Enschede had besloten het pand te sluiten voor een periode van twaalf maanden, omdat er aanwijzingen waren voor de handel in soft- en harddrugs. De verzoekers, die eigenaar zijn van het pand en een bezorgdienst exploiteren, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 19 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter de belangen van de verzoekers afgewogen tegen die van de burgemeester. De verzoekers stelden dat de sluiting van het pand een disproportionele maatregel was, die hen zou dwingen tot faillissement. Ze gaven aan dat er geen drugs in het pand waren aangetroffen tijdens een eerdere doorzoeking en dat er geen overlast of criminaliteit was gerapporteerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met deze factoren in zijn belangenafweging.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De sluiting van het pand werd geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en de proceskosten van de verzoekers. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging bij het opleggen van bestuursdwang op basis van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/272 en 20/273
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de geschillen tussen

1. [verzoeker 1]

2. [verzoeker 2] ,

beiden te Enschede
,verzoekers,
gemachtigde: mr. M. Grippeling,
en

de burgemeester van Enschede, verweerder.

Procesverloop

Met besluiten van 30 januari 2020 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder verzoekers gelast het pand aan de [adres] te Enschede op grond van artikel 13b van de Opiumwet, met ingang van 5 februari 2020 te sluiten en dit pand vanaf dat moment gedurende 12 maanden gesloten te houden. Dit betekent dat het pand gesloten moet zijn van 5 februari 2020 tot en met 5 februari 2021. Wanneer verzoekers deze last niet of niet volledig uitvoeren zal verweerder deze last zelf door toepassing van bestuursdwang laten uitvoeren.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Met een brief van 5 februari 2020 heeft verweerder aan de gemachtigde van verzoekers meegedeeld dat de uitvoering van de beide bestreden besluiten wordt opgeschort tot het moment waarop de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting was op 19 februari 2020. Verzoekers waren daarbij aanwezig met hun gemachtigde. Voor verweerder was P. Hamer aanwezig.

Overwegingen

Inleiding
1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Hij moet daarbij een afweging maken tussen aan de ene kant de belangen van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening en aan de andere kant de belangen van verweerder bij de uitvoering van het besluit. Het oordeel van de voorzieningenrechter is voorlopig. Dat betekent dat de rechtbank bij een eventuele beroepsprocedure niet aan dat oordeel gebonden is.
Bij de belangenafweging houdt de voorzieningenrechter onder andere rekening met de kans dat het bezwaar van verzoekers tot gevolg kan hebben dat het bestreden besluit moet worden gewijzigd of ingetrokken. Als de kans van slagen klein is, is er voor de voorzieningenrechter geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
De feitelijke situatie
2. Aan de [adres] Enschede is [naam 1] BV gevestigd waarvan [verzoeker 1] (hierna: [verzoeker 1] bestuurder en enig aandeelhouder is. [verzoeker 2] (hierna: [verzoeker 2] ) is de zoon van [verzoeker 1] en is feitelijk de bestuurder van [naam 1] BV. Daarnaast zijn aan de [adres] gevestigd [naam 2] BV en [naam 3] BV van welke rechtspersonen [verzoeker 2] bestuurder is en eenmanszaak [naam 4] , waarvan hij eigenaar is.
De bevindingen en het standpunt van de politie.
3. De politie stelt dat zij, sinds het bedrijf [naam 4] aan de [adres] gevestigd (maart 2017) diverse signalen over overlast, criminele activiteiten en (mogelijke) drugshandel heeft ontvangen. Hierop is de politie een onderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek zijn op maandag 30 september 2019 het pand aan de [adres] en twee woningen, waaronder de woning van [verzoeker 2] , doorzocht. Hierbij zijn geen verdovende middelen aangetroffen.
Wel is de politie op andere wijze uit het onderzoek gebleken dat er kennelijk handel in drugs gefaciliteerd wordt via de [naam 4] dan wel via [naam 2] de [naam 1] Gelet op de schaal en frequentie van deze handel in verdovende middelen en gelet op de verwevenheid daarvan met legale structuren en gelet ook op de algemene risico’s voor de openbare orde, veiligheid, leefbaarheid en volksgezondheid rondom de handel in drugs, heeft de politie verweerder geadviseerd om maatregelen te nemen om hieraan een einde te maken en deze handel voor de toekomst te voorkomen. De politie heeft haar bevindingen neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 18 november 2019.
Standpunt verweerder.
4. Verweerder vindt dat er in het pand aan de [adres] sprake is van bewuste, structurele handel in hard- en softdrugs die al langdurig plaatsvindt waarbij [verzoeker 2] als opdrachtgever optreedt, in ieder geval voor de handel in softdrugs. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het pand en de bezorgdienst van verzoekers. Daarmee is er een verwevenheid met een legale structuur.
Drugshandel brengt algemene risico’s mee op (ernstige) verstoring van de openbare orde, veiligheid, leefbaarheid en volksgezondheid. Verweerder vindt dan ook dat er alle aanleiding is hiertegen op te treden. Sluiting van het pand ontneemt daaraan de bekendheid dat er drugs besteld kunnen worden. Het algemene belang bij het tegengaan van de handel in drugs, bij voorkoming van voortzetting of herhaling van deze handel en bij herstel van de openbare orde en veiligheid, weegt naar het oordeel van verweerder zwaarder dan het belang van verzoekers bij het ongestoord verder kunnen gebruiken van het pand [adres] . Verweerder is niet bereid om de uitvoering van beide besluiten op te schorten totdat is beslist op het bezwaar.
Standpunt verzoekers.
5. Verzoekers hebben aangevoerd dat sluiting van het pand naar hun mening een disproportionele maatregel is, die eventueel moet worden vervangen door een waarschuwing of boete. Verzoekers hebben toegegeven dat er softdrugs op bestelling zijn geleverd bij de andere producten die door de onderneming werden verkocht en geleverd. Er werd nooit meer dan 3-5 gram softdrugs ingekocht; die softdrugs werden in de regel direct bezorgd bij de besteller. Er is nooit voorraad aanwezig geweest van softdrugs (en harddrugs) in het pand. Met de levering van softdrugs werd geen winst beoogd of gegenereerd. Verzoekers zagen de doorverkoop van softdrugs als verdienmodel vanwege de koppelverkoop. Volgens verzoekers zijn er (slechts) eenmaal harddrugs verkocht, zonder hun medeweten en tegen hun beleid. Zij hebben hier niets mee van doen gehad. De transactie is ook volledig buiten de boekhouding van de onderneming gebleven.
Verzoekers zien in dat zij verkeerd hebben gehandeld en zijn direct na de aanschrijving gestopt met het bezorgen van drugs. Ook is een medewerker die hierbij betrokken was ontslagen. Sluiting van het pand gedurende een jaar betekent het faillissement van hun bedrijven.
De wet, het beleid en de jurisprudentie.
6. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt onder meer dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) volgt dat verweerder op grond van de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Dit betekent dat de rechter het gebruik van die bevoegdheid door de burgemeester met enige terughoudendheid moet toetsen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling
5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941).
Het beleid voor deze toepassing heeft verweerder neergelegd in de Beleidsregel Damoclesbeleid 2018.
Verweerder moet wel beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het handelen volgens de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met die beleidsregels worden gediend (zie de uitspraak van de Afdeling van
26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840).
De overwegingen van de voorzieningenrechter.
7. Op basis van het dossier en van de bespreking van de zaak tijdens de zitting neemt de voorzieningenrechter aan dat in het pand [adres] softdrugs aanwezig zijn geweest voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verder zijn in het pand telefonisch bestellingen opgenomen voor het kopen van soft- en harddrugs en heeft de in het pand gevestigde bezorgdienst softdrugs en (eenmaal) harddrugs afgeleverd bij klanten, waarbij in een aantal gevallen de softdrugs in het pand zijn gevoegd bij de bestellingen van gerechten en met deze gerechten bij de klanten zijn bezorgd. De bezorgingen zijn verricht door personeelsleden van [verzoeker 2] , waaronder zijn broer.
Daarmee is ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het pand [adres] sprake geweest van handel in soft- en harddrugs zoals bedoel in artikel 13b Opiumwet.
Gelet hierop was verweerder bevoegd een last onder bestuursdwang tot sluiting van het pand aan verzoekers op te leggen.
8. Voor de beoordeling of verweerder na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken is het volgende van belang:
a. De doorzoeking van het pand op 30 september 2019.
Niet in geschil is dat bij doorzoeking van het pand en de woning van [verzoeker 2] op deze datum geen softdrugs (en/of harddrugs) zijn gevonden.
b. Overlast en criminaliteit
De gemachtigde van verweerder heeft tijdens de zitting bevestigd dat de last niet op deze elementen is gebaseerd.
c. Verklaringen verzoeker
Tijdens de zitting heeft [verzoeker 2] toegelicht dat de door de onderneming ingekochte softdrugs in de regel direct werden bezorgd bij de besteller. De softdrugs die via de zaak werden geleverd aan de besteller werd(en) slechts bijgevoegd bij de overige bestelling(en) van de besteller en werden daarna geleverd. Er is nimmer voorraad geweest van softdrugs (en/of harddrugs) in het pand aan de [adres] . Met de levering van de softdrugs is geen winst beoogd, noch gegenereerd. De levering van softdrugs werd aangemerkt als bijproduct bij de andere producten die door de onderneming werden verkocht en geleverd. [verzoeker 2] is er direct mee gestopt. De verkoop van harddrugs heeft kennelijk eenmaal plaatsgevonden, zonder zijn medeweten. Deze verkoop is niet via de telefoon van de onderneming verlopen en [verzoeker 2] heeft zijn broer en medewerker X hier direct op aangesproken en uit de onderneming verwijderd. De sluiting van het pand voor de periode van een jaar heeft grote gevolgen voor de werkgelegenheid van de onderneming waar 35-40 personeelsleden werkzaam zijn.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de verklaringen van [verzoeker 2] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder deze verklaringen, het feit dat er bij de doorzoeking geen drugs zijn gevonden in het pand en er geen sprake is van overlast en criminaliteit rond het pand onvoldoende bij de belangenafweging heeft betrokken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook de noodzaak tot sluiting van het pand voor de periode van een jaar onvoldoende duidelijk gemaakt.
De voorzieningenrechter acht de gevolgen van de sluiting voor een jaar vooralsnog onevenredig. De belangen van verzoekers bij het kunnen voortzetten van hun bedrijven zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment dan ook zwaarwegender dan de belangen van verweerder bij de sluiting van het pand.
Hieruit volgt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de besluiten worden geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers de door hen betaalde griffierechten vergoedt.
10. Verweerder wordt verder veroordeeld in de kosten van de door een derde beroepsmatig aan verzoekers verleende rechtsbijstand, die de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vaststelt op een bedrag van € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor de gevoegde behandeling van beide verzoeken op de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst de bestreden besluiten tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar van verzoekers;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers de door hen betaalde griffierechten van tweemaal € 354,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.