ECLI:NL:RBOVE:2021:1077

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
A_20 _ 1131
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens niet-naleving van uitnodigingen voor oriënterende gesprekken

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Deventer. Eiseres had haar bijstandsuitkering met ingang van 1 december 2019 gedurende twee maanden met 100% verlaagd gekregen, omdat zij niet was verschenen op meerdere uitnodigingen voor oriënterende gesprekken over haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij niet in staat was om mee te werken aan de aangeboden trajecten, omdat zij niet bemiddelbaar werd geacht naar regulier werk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres inderdaad niet is verschenen op de uitnodigingen van Deventer Werktalent, maar oordeelt dat de uitnodigingen niet voldoende duidelijk maakten wat de reden was voor de gesprekken. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een overtreding van de verplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet, omdat de uitnodigingen niet gericht waren op een concreet traject, maar eerder een oriënterend karakter hadden. Hierdoor is de rechtbank van mening dat het bestreden besluit van de verweerder berust op een onjuiste grondslag en verklaart het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigt het besluit van de verweerder en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. De rechtbank benadrukt dat eiseres weliswaar rechten heeft, maar ook verplichtingen heeft om mee te werken aan onderzoeken naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1131

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. M.A. Knobben,
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder,

gemachtigde: F.L.H. Deuzeman.

Procesverloop

Met een besluit van 13 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 december 2019 gedurende twee maanden verlaagd met 100%.
Bij besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1.1.
Eiseres, geboren 6 april 1969, ontvangt sinds 1990 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. In 2011 heeft het laatste onderzoek naar haar belastbaarheid plaatsgevonden. Eiseres werd wel belastbaar, maar niet bemiddelbaar geacht naar regulier werk. Een ontheffing van de arbeidsverplichting is niet verleend.
1.2.
Eiseres is met een brief van 10 juli 2019 uitgenodigd voor een gesprek bij Deventer Werktalent op 24 juli 2019. Omdat zij niet verscheen is eiseres opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 6 augustus 2019. Eiseres is weer niet verschenen. Verweerder heeft vervolgens een maatregel opgelegd van 40% voor de duur van een maand.
1.3.
Met een brief van 3 september 2019 is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op
12 september 2019. In de brief is vermeld dat eiseres is aangemeld bij Deventer Werktalent om de mogelijkheid van een traject te bespreken. Eiseres is niet verschenen. Met een aangetekende brief van 12 september 2019 is zij uitgenodigd voor een gesprek op
19 september 2019. Deze uitnodiging heeft eiseres zonder opgaaf van redenen afgezegd. Verweerder heeft vervolgens de besluiten genomen die zijn weergegeven in de rubriek ‘procesverloop’ van deze uitspraak.
De standpunten van partijen
2.1.
Verweerder heeft eiseres aangerekend niet te zijn verschenen op de gesprekken van
12 en 19 september 2019. Het doel van deze gesprekken was niet zozeer de toeleiding naar een concreet traject, maar de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling te bespreken. Verweerder heeft eiseres na 2011 niet meer in persoon gezien en wil met haar in gesprek. Omdat ontheffingen van de arbeidsplicht slechts tijdelijk kunnen worden verstrekt moet hoe dan ook om de zoveel tijd onderzoek worden gedaan. Verweerder is oprecht verbaasd over de houding van eiseres. Ze wijst ieder gesprek van de hand, zelfs als wordt voorgesteld dat bij haar thuis te voeren.
Volgens verweerder is sprake van schending van de arbeidsverplichting die is neergelegd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw en daarmee van schending van de geüniformeerde arbeidsverplichting van artikel 18, vierde lid, onder h van de Pw. Verweerder heeft erop gewezen dat Schulinck deze visie deelt.
Verweerder is afgeweken van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, die geconcludeerd had dat, mede gelet op het doel van de uitnodiging, nog geen concrete verplichting was ontstaan om mee te werken aan een onderzoek. Daarom zou volgens de Bezwaarschriftencommissie geen maatregel op grond van artikel 18, vierde lid, van de Pw, maar een maatregel op grond van het tweede lid van artikel 18 van de Pw opgelegd moeten worden.
2.2.
Eiseres heeft erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak geen verplichting geldt om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering als deze geen perspectief biedt op het verkrijgen van regulier werk. Dat is voor eiseres het geval. Omdat het einddoel, te weten arbeidsinschakeling, door eiseres niet bereikt kan worden, bestond er een gegronde reden voor haar weigering. Ter zitting is namens eiseres gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2012, met zaaknummer 12/1051. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat voor de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB vereist is dat de mogelijkheid bestaat dat de belanghebbende op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen. Omdat uit het onderzoek uit 2011 volgde dat voor eiseres die mogelijkheid niet bestond, was zij volgens de rechtbank toen niet gehouden mee te werken aan het door verweerder aangeboden traject. Eiseres stelt dat haar situatie sindsdien alleen maar is verslechterd. Haar weigering mag volgens eiseres niet leiden tot een sanctie. Als er al een maatregel aan de orde is, dan zou deze volgens eiseres op grond van de Afstemmingsverordening hoogstens 40% mogen bedragen.
Wet – en regelgeving
3.1.
De arbeidsverplichting is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw en bestaat uit de volgende verplichtingen:
-gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering;
-meewerken aan een onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
-meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Pw.
De arbeidsverplichting geldt voor alle bijstandsgerechtigden die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wet WIA (artikel 9, vijfde lid, van de Pw).
3.2.
Artikel 18, tweede lid, van de Pw bepaalt onder meer dat het college de bijstand overeenkomstig de verordening verlaagt ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet.
3.3.
Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw, verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting om gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
3.4.
Artikel 18, vijfde lid, van de Pw luidt, voor zover van belang: indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
3.5.
Op grond van artikel 18, negende lid, van de Pw ziet het college af van het opleggen van een maatregel, als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.6.
Op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
3.7.
In artikel 7, aanhef van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gemeente Deventer 2017 (Afstemmingsverordening) is bepaald dat gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a, 17, tweede lid, en 55 van de Pw niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in twee categorieën. Onder sub b, tweede categorie, is onder 2⁰ opgenomen het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Pw (…) voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Pw. Op grond van artikel 9, aanhef, onder b van de Afstemmingsverordening wordt de verlaging bij gedragingen van de tweede categorie als bedoeld in artikel 7 vastgesteld op 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
3.8.
In artikel 10, aanhef en sub a van de Afstemmingsverordening is bepaald dat in het geval de belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet of onvoldoende nakomt, de verlaging van de bijstandsnorm 100% bedraagt gedurende twee maanden.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
Niet in geschil is dat eiseres door Deventer Werktalent is opgeroepen voor een gesprek op 12 september 2019 en op 19 september 2019 en dat zij beide keren niet is verschenen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres hiermee de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw niet is nagekomen.
4.2.
In de systematiek van artikel 18, vierde lid, van de Pw, zoals deze geldt sinds 1 januari 2015, is er sprake van concrete, door de wetgever nader omschreven verplichtingen bij niet naleving waarvan een maatregel van 100% moet worden opgelegd. Toepassing van artikel 18, vierde lid, onder h, van de Pw is alleen dan aan de orde als de hierin beschreven gedraging niet is nagekomen.
4.3.
Het staat niet vast dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van
de Wet WIA. Dit betekent dat de verplichtingen genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw (waaronder ook sociale activering) van toepassing zijn op eiseres.
4.4.
De brieven die namens verweerder (door Deventer Werktalent) op 3 september 2019
en 12 september 2019 aan eiseres zijn verstuurd bevatten de volgende uitnodiging:

U ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet voor de noodzakelijke kosten van uw bestaan. In het kader daarvan heeft de gemeente Deventer u bij Deventer Werktalent aangemeld om de mogelijkheid van een traject te bespreken”.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de uitnodiging een algemene uitnodiging betrof, die niet per se was gericht op toeleiding naar een concreet traject. Eiseres was acht jaar lang niet uitgenodigd en verweerder wilde opnieuw met haar in gesprek om te bezien of er inmiddels mogelijkheden tot participatie waren. Uit dit gesprek zou ook kunnen volgen dat dit niet het geval was. Eiseres heeft echter iedere poging tot contact met verweerder stelselmatig van de hand gewezen.
4.5.
Gelet op de toelichting van verweerder over de aard en achtergrond van de uitnodigingen is voor de rechtbank duidelijk geworden dat het niet zozeer ging om een uitnodiging voor een onderzoek naar de concrete mogelijkheden tot arbeidsinschakeling in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw, maar om een oriënterend gesprek. Het onderzoek van verweerder zou immers niet gericht zijn op de vraag welke mogelijkheden tot arbeidsinschakeling eiseres heeft, maar óf zij die mogelijkheden heeft.
Omdat het nog niet duidelijk is dat die mogelijkheden er daadwerkelijk zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat eiseres de verplichting heeft overtreden mee te werken aan een onderzoek die arbeidsmogelijkheden in kaart te brengen. Daarbij is tevens van belang dat in de uitnodigingen onvoldoende kenbaar is gemaakt wat de reden voor de uitnodiging was. Van overtreding van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw is onder die omstandigheden geen sprake.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en de rechtbank vernietigt het besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het voorgaande.
4.6.
Met het oog op het nieuw te nemen besluit overweegt de rechtbank nog het volgende. Ook de rechtbank merkt het niet reageren op (meerdere) uitnodigingen van verweerder aan als maatregelwaardig gedrag. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering van verweerder en dat brengt niet alleen rechten met zich mee, maar ook plichten. Eiseres is gehouden zich coöperatief op te stellen en verweerder toe te staan haar situatie te bezien en met haar te bespreken. Het is onacceptabel dat eiseres ieder contact met verweerder uit de weg gaat en zelfs niet reageert op het voorstel van verweerder om bij haar thuis langs te komen. Het is in dat verband niet relevant dat eiseres zelf meent dat participatie onmogelijk is omdat haar medische situatie sinds 2011 alleen maar zou zijn verslechterd. Eiseres moet verweerder in de gelegenheid stellen te onderzoeken wat de huidige stand van zaken is. Uit de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2012, waar eiseres naar heeft verwezen, heeft zij in ieder geval niet mogen afleiden dat zij iedere poging tot contact met verweerder in het vervolg als onnodige bemoeienis van de hand kan wijzen. Het is aan verweerder een nieuwe afweging te maken over een (andere) op te leggen maatregel.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-- en een wegingsfactor 1).
6. Namens eiseres is ook om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente gevraagd. Voor zover deze uitspraak resulteert in een nabetaling aan eiseres, draagt de rechtbank verweerder op hierover de wettelijke rente te berekenen en te vergoeden.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,--;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Harbers, voorzitter, mr. R.J. van Lochem en
mr. A. Oosterveld, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier, op
De uitspraak wordt de eerstvolgende donderdag in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.