7.3De gronden voor een straf of maatregel
Aard en ernst van de strafbare feiten
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en seksueel misbruik van de vijfjarige [slachtoffer] . [slachtoffer] was in een speeltuin vlakbij haar huis aan het spelen, toen verdachte haar benaderde en haar vroeg met hem mee te gaan op zijn scootmobiel. Hij heeft haar er daarbij van overtuigd dat zij dit niet aan haar ouders hoefde te vragen. Hij heeft geweigerd haar naar huis te brengen toen ze herhaaldelijk zei dat ze naar haar moeder wilde. Hij heeft [slachtoffer] seksueel misbruikt, onder andere door haar lichaam seksueel binnen te dringen en door zich in haar bijzijn af te trekken en zijn penis tegen haar schaamstreek te drukken.
Verdachte heeft alleen oog gehad voor het bevredigen van zijn eigen seksuele lust. Hij heeft op geen enkele manier stilgestaan bij de schadelijkheid van zijn handelen voor [slachtoffer] . Hij heeft haar weggerukt uit haar veilige omgeving. Hij heeft haar lichamelijke en seksuele integriteit op ernstige wijze geschonden. Elk kind moet zich op zijn of haar eigen tempo (seksueel) kunnen ontwikkelen. Dat ontwikkelingsproces heeft verdachte bij [slachtoffer] verstoord, door haar handelingen te laten ondergaan waar zij nog lang niet aan toe was. De ervaring leert dat slachtoffers van zedenzaken vaak ernstig en langdurig psychisch letsel ondervinden.
Ook de ouders van [slachtoffer] hebben erg geleden onder de daden van verdachte. Hen overkwam de ergste nachtmerrie van elke ouder. Zij waren opeens hun kind kwijt en hoorden, na een haastig op touw gezette zoekactie en het inschakelen van de politie, dat hun dochter in de slaapkamer van een hun onbekende man was gevonden. In hun slachtofferverklaring hebben zij verwoord hoe [slachtoffer] en zijzelf nog steeds lijden onder de negatieve gevolgen van verdachtes handelen.
Dat verdachte uiteindelijk ter zitting heeft bekend heeft twee aspecten. In de eerste plaats kan de rechtbank zich voorstellen dat het voor de ouders van [slachtoffer] – en wellicht in de toekomst voor ook [slachtoffer] zelf - enige erkenning van het hen aangedane leed is en een opluchting om te horen wat er is gebeurd, hoe gruwelijk ook. De andere kant van deze zeer late bekentenis is dat de ouders lange tijd in onzekerheid hebben verkeerd over wat er precies was gebeurd én dat zij daardoor de hulp aan hun dochtertje slechts aan de hand van wat [slachtoffer] zelf vertelde, vorm konden geven.
De persoon van de verdachte
De rechtbank constateert dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 februari 2021 eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, voor het laatst op 18 oktober 2001 voor bedreiging. Op het uittreksel staan ook veroordelingen voor zedendelicten en wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende over verdachte opgemaakte rapportages.
Dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, heeft op 31 december 2020 het volgende over verdachte gerapporteerd, kort weergegeven.
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een neurocognitieve stoornis, een verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. Wat betreft de neurocognitieve stoornis kan niet onderbouwd worden dat deze stoornis invloed had op het handelen van verdachte.
Verdachte verklaart niet consistent over de hem ten laste gelegde feiten. Hij laat de ander maar wat raden en deint mee met wat er wordt besproken, kan het zich niet herinneren, maar ontkent stellig dat hij aan het slachtoffer heeft gezeten.
De ten laste gelegde feiten komen over als instrumenteel en doelgericht. Dat past bij de antisociale persoonlijkheidsstoornis, met zijn opportunisme en verachting van wettelijke normen. Verdachte weet wat goed en fout is en kan zich ook aan de wet houden. Hij is in staat om het ongeoorloofde van de ten laste gelegde feiten in te zien en kan zijn wil in vrijheid bepalen.
De onderzoeker adviseert de ten laste gelegde feiten volledig aan verdachte toe te rekenen.
De risicotaxatie, in samenhang bezien met de weinige beschermende factoren, laat een matig recidiverisico zien. Daarbij betrekt de psychiater naast de gebrekkige gewetensvorming en het zelfbepalende gedrag van verdachte ook zijn seksuele preoccupatie.
Verdachte is een beperkte man met stoornissen die weinig responsief zal zijn met betrekking tot een behandeling. Hij heeft een zeer beperkt netwerk. Het is belangrijk dat er toezicht op verdachte wordt gehouden. Onderzoeker geeft de rechtbank in overweging om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Met deze maatregel kan onderzochte in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
N. van der Weegen, GZ-psycholoog, heeft op 7 januari 2021 het volgende over verdachte gerapporteerd, kort weergegeven.
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een neurocognitieve stoornis, een verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte.
De neurocognitieve stoornis lijkt geen invloed te hebben gehad op het gedrag van betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Het lijkt erop dat verdachte doelgericht en niet impulsief heeft gehandeld en dat hij zijn gedrag heeft kunnen controleren.
De antisociale persoonlijkheidsstoornis veroorzaakt opportunistisch gedrag en een gebrekkig geweten. Dit kan invloed hebben gehad op het handelen van verdachte, maar niet zodanig dat hij in zijn wilsvrijheid werd beperkt. Dit geldt ook voor de verstandelijke beperking.
Er lijkt sprake van een afwijkende seksuele voorkeur, maar een seksuele/pedofiele stoornis kon niet worden vastgesteld.
Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen. Het risico dat verdachte opnieuw een seksueel delict zal plegen, wordt alles overziend als matig ingeschat.
De psycholoog adviseert om naast een eventuele gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat de reclassering toezicht kan houden en er, indien nodig, de stap richting forensische zorg gezet kan worden.
Prof. Dr. C. Jonker, gedragsneuroloog, heeft op 11 januari 2021 het volgende over verdachte gerapporteerd, kort weergegeven.
Er is sprake van hersenorganisch lijden in de zin van een hypoxische/anoxische encephalopathie met vasculaire afwijkingen in de hersenen waardoor motorische stoornissen, epilepsie en cognitieve defecten zijn ontstaan. Dat was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Het is niet waarschijnlijk dat de gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed zijn (geweest) door het hersenorganisch lijden.
Verdachte heeft geheugendefecten voor zowel de lange als de korte termijn. Wel is het mogelijk dat hij zijn geheugenstoornis soms overdrijft. In het bijzonder bij vragen die het ten laste legde betreffen, geeft hij geregeld als antwoord dat hij het niet meer weet. Hij lijkt zijn geheugenstoornis doelbewust in te zetten als het hem uitkomt. Dit is aannemelijk omdat verdachte ook lange tijd heeft gesimuleerd dat hij niet kon staan.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de rapportage van P. Gubbels, forensisch milieuonderzoeker.
Naar aanleiding van deze bevindingen merkt de rechtbank het volgende op.
Een gevolg van het feit dat verdachte pas ter terechtzitting heeft bekend is dat in het persoonlijkheidsonderzoek het delictsscenario onvoldoende een rol heeft kunnen spelen. Zeker gelet op de verklaring van verdachte ter zitting dat hij zeer regelmatig, een keer per week, seks met jonge meisjes had, kunnen daarom vraagtekens gezet worden bij de conclusie van de GZ-psycholoog dat een seksuele stoornis, pedofilie, niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen daar alsnog onderzoek naar te laten doen maar kiest er uiteindelijk voor dergelijk onderzoek in het kader van de op te leggen sancties te laten plaatsvinden.
Reclasseringswerker M. Peeters heeft op 8 maart 2021 een reclasseringsadvies opgemaakt over verdachte.
Verdachte heeft het onderzoek naar zijn persoon moeilijk gemaakt, doordat hij vaak aangaf zaken niet meer te weten en bij de verschillende rapporteurs verschillende zaken heeft verteld. Hij heeft geen sociaal netwerk, geen nuttige dagbesteding en stelt zich erg afhankelijk van bepaalde zorg op. Hoe het (geestelijk en lichamelijk) werkelijk met verdachte gaat, blijft onduidelijk. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Een regulier voorwaardelijk kader biedt onvoldoende mogelijkheden om een passend plan van aanpak op te stellen voor verdachte. De houding van verdachte lijkt te worden gevormd door zijn (niet te volgen) wensen. Hij laat zich daarin niet beïnvloeden en/of kan verwarring creëren door zich een niet-wetende of niet-beseffende houding aan te meten, waardoor er geen ingang lijkt te zijn om tot gedragsverandering te komen. De aard en ernst van de verdenkingen, gecombineerd met de problematiek van verdachte vragen wel om een langdurige monitoring. Daarom adviseert ook de reclassering om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen
Straf
Gezien al het voorgaande en met name de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en psycholoog dat de bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte toegerekend kunnen worden, over.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en met de op te leggen maatregel.
Maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte naast een gevangenisstraf ook de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De maatregel van TBS kan worden opgelegd, wanneer aan de vier voorwaarden die in artikel 37a Sr worden genoemd, is voldaan.
In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Causaliteit tussen stoornis en delict is daarbij niet vereist. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel een misdrijf dat behoort tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a eerste lid, onder Sr) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Aan deze voorwaarden is in de deze zaak voldaan.
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, dat de veiligheid van anderen, in het bijzonder de veiligheid van kinderen, eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij daarbij van overheidswege wordt verpleegd. Dit oordeel van de rechtbank wordt ingegeven door de volgende omstandigheden.
Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat bij verdachte sprake is van meerdere stoornissen. Hierdoor handelt verdachte opportunistisch en heeft hij een gebrekkig geweten. Ook komt uit de rapportages en het dossier (de bij verdachte thuis aangetroffen briefjes en tekeningen en de zoekopdrachten op zijn computer) naar voren dat aanwijzingen bestaan voor een deviante seksuele voorkeur/preoccupatie. Verdachtes verklaring ter terechtzitting heeft die aanwijzingen alleen maar versterkt. De rechtbank ziet daarom een significant risico dat verdachte wederom een strafbaar feit zal plegen, vergelijkbaar met de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat een gedwongen behandeling noodzakelijk is om dat recidiverisico in te dammen en de maatschappij te beveiligen tegen deze verdachte. Daarbij heeft de rechtbank kennis genomen van de kanttekeningen die de gedragsdeskundigen bij de behandelbaarheid van verdachte hebben geplaatst, maar die leiden niet tot een ander oordeel.
In de gesprekken met de deskundigen heeft verdachte zich berekenend opgesteld, door steeds verschillend te verklaren en geheugenproblemen, naar nu is gebleken, te veinzen. Dit komt ook overeen met de houding van verdachte ter terechtzitting, waar hij steeds weer onder verwijzing naar zijn geheugenproblemen verklaarde het niet meer te weten, terwijl hij daarna toch een gedetailleerde en bekennende verklaring kon afleggen. Gelet op die houding is de rechtbank van oordeel dat een stevig juridisch kader nodig is waarbinnen de behandeling plaats kan vinden. Begeleiding en monitoring door de reclassering, na ommekomst van de gevangenisstraf in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is dan niet genoeg. Alles afwegende acht de rechtbank een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege de meest passende maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van TBS zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.