ECLI:NL:RBOVE:2021:1370

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
08-162952-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontvoering en seksueel misbruik van een vijfjarig meisje

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 64-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging voor het ontvoeren en seksueel misbruiken van een vijfjarig meisje. De zaak kwam aan het licht op 20 juni 2020, toen de ouders van het meisje haar vermissing bij de politie meldden. Het meisje was verdwenen uit een speeltuin in Enschede en werd later gevonden in de woning van de verdachte. De verdachte had het meisje op zijn scootmobiel meegenomen, haar onder druk gezet om met hem mee te gaan en had haar in zijn woning seksueel misbruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het meisje van haar vrijheid had beroofd en dat hij zich schuldig had gemaakt aan seksueel binnendringen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, DNA-onderzoek en de bekentenis van de verdachte tijdens de rechtszitting. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en haar ouders, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van anderen, vooral kinderen, eist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer en haar ouders.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-162952-20 (P)
Datum vonnis: 1 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1956 in Eibergen,
thans verblijvende in de P.I. Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. S.D. Smid, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijzigingen van de tenlastelegging op grond van zowel artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als artikel 313 Sv ter terechtzitting van 18 maart 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 20 juni 2020 [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd;
feit 2:op 20 juni 2020 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , die mede bestaan uit seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
feit 3: op 20 juni 2020 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , terwijl zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Glanerbrug en/of Enschede, althans
in de gemeente Enschede
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door
voornoemde [slachtoffer] nabij een speeltuin aan te spreken en/of
(vervolgens)
die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, scootmobiel heeft getild, althans heeft
doen plaatsnemen en/of heeft meegenomen en/of (vervolgens)
met die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, woning is gereden en/of
(vervolgens)
die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, woning heeft laten verblijven en/of
(daarbij) zijn woning heeft afgesloten en/of vergrendeld en/of
die [slachtoffer] langere, althans enige, tijd opgesloten heeft gehouden en/of
onder zijn hoede heeft gehouden en/of heeft verhinderd dat die [slachtoffer]
naar haar ouders (terug) kon gaan;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Glanerbrug en/of Enschede, althans
in de gemeente Enschede
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , te weten:
het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s)
op/tegen/tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] ;
3.
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Glanerbrug en/of Enschede, althans
in de gemeente Enschede,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
-het (staand op/nabij verdachtes scootmobiel) laten uittrekken van
haar onderbroek door die [slachtoffer] en/of (vervolgens) duwen/drukken
van zijn, verdachtes, penis op/tegen de schaamlippen en/of
schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
-het laten betasten en/of vastpakken van zijn, verdachtes, penis door
die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, woning heeft laten ontkleden en/of
(daarbij) ontkleed op een tafel en/of bed heeft laten gaan liggen en/of
(vervolgens)
-(deels) op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen en/of (daarbij)
zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) op/tegen de schaamlippen en/of
schaamstreek van die [slachtoffer] heeft gedrukt/geduwd en/of;
-zich meermalen, althans eenmaal, heeft afgetrokken in aanwezigheid van die [slachtoffer] en/of de vagina van die [slachtoffer] heeft betast.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 20 juni 2020 meldden de ouders van de vijfjarige [slachtoffer] haar vermissing bij de politie. [slachtoffer] bleek te zijn verdwenen uit de speeltuin in de buurt van haar huis in Enschede. Na een zoekactie door de politie, de ouders van [slachtoffer] en buurtbewoners werd [slachtoffer] gevonden in de woning van verdachte.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte bij [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen. Hierover bevat het dossier alleen ‘de auditu-verklaringen’ van de vader van [slachtoffer] , die bovendien steeds veranderen. Kinderen zijn erg vatbaar voor beïnvloeding en [slachtoffer] is begonnen met vertellen toen haar cadeautjes in het vooruitzicht werden gesteld. De vaginale cellen die op de penis van verdachte zijn aangetroffen, kunnen ook secundair zijn overgedragen en betekenen niet dat verdachte zijn penis in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte de onderbroek van [slachtoffer] heeft laten uittrekken en zijn penis tegen haar schaamlippen/schaamstreek heeft geduwd. Dit heeft [slachtoffer] alleen tegen haar vader verklaard. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 juni 2020 heeft verdachte bij een speeltuin in Glanerbrug de toen vijfjarige [slachtoffer] meegenomen. Hij heeft haar op zijn scootmobiel naar zijn woning aan [adres 1] in Glanerbrug gebracht. Tijdens de rit naar zijn woning is hij door een park in Glanerbrug gereden. Daar heeft hij [slachtoffer] haar onderbroek laten uittrekken. Terwijl zij met haar gezicht naar hem toe voor hem op de zitting van de scootmobiel stond, heeft hij zich afgetrokken. Ook heeft hij zijn penis tegen de schaamlippen van [slachtoffer] geduwd. Toen [slachtoffer] zei dat zij naar huis wilde, heeft hij dat geweigerd en gezegd dat hij eerst naar zijn woning moest gaan om te eten en medicijnen in te nemen. In zijn woning aangekomen, heeft verdachte de voordeur op slot gedraaid. In de woning heeft hij [slachtoffer] weer haar kleding laten uittrekken. Terwijl zij op zijn bed lag heeft hij haar over haar lichaam gestreeld, waarbij hij ook haar schaamlippen heeft aangeraakt. Hij heeft weer geprobeerd zich af te trekken in het bijzijn van [slachtoffer] . Ook heeft hij zijn penis tussen de schaamlippen van [slachtoffer] gebracht.
Feit 1
Verdachte heeft uiteindelijk ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] uit de speeltuin heeft meegenomen en in zijn woning heeft gehouden, ook toen zij weg wilde. In combinatie met de hierna opgesomde bewijsmiddelen brengt dat de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.
Feit 2
Seksueel binnendringen
Verdachte heeft pas ter terechtzitting bekend dat hij een groot deel van de ten laste gelegde seksuele handelingen heeft verricht. Hij heeft echter ontkend dat hij bij [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen. Op dat punt heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt dat onder seksueel binnendringen wordt verstaan ‘ieder binnendringen in het lichaam met een seksuele strekking’. Niet vereist is dat de vagina wordt binnengedrongen. Ook de grote en kleine schaamlippen vormen een natuurlijke lichaamsopening die kan worden binnengedrongen (vgl. HR 18 mei 2010,
LJNBK6910). [slachtoffer] heeft aan haar ouders verteld wat verdachte bij haar heeft gedaan, waaronder dat hij ‘zijn piemel een stukje erin had gedaan’. Dat zij voor het afleggen van die verklaringen cadeautjes kreeg, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de geloofwaardigheid daarvan. De verklaringen van [slachtoffer] zijn consistent en zijn, mede gelet op haar jonge leeftijd, authentiek. Bovendien heeft verdachte het verhaal van [slachtoffer] ter terechtzitting grotendeels bevestigd. Er is dan ook geen reden om [slachtoffer] wat betreft het seksueel binnendringen niet te geloven.
DNA-onderzoek
Bij verdachte en [slachtoffer] zijn zedensporen afgenomen. Ook is hun kleding bemonsterd op DNA.
Uit het onderzoek van het NFI naar de DNA-bemonsteringen zijn de volgende resultaten gekomen.
Aan de binnenzijde van het kruis van de onderbroek van [slachtoffer] (SIN-nummers AANA7946NL#07 en #08) en op haar binnenste schaamlippen (SIN-nummer ZAAD2158NL#08) zijn aanwijzingen van spermavloeistof aangetroffen. In de bemonsteringen met deze SIN-nummers is ook DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte.
Aan de binnenzijde van het kruis van de onderbroek van verdachte (SIN-nummer AANA7945NL#04) is DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] . Ook op zijn lichaam is DNA gevonden dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] . Dat is onder andere gevonden op de eikel (SIN-nummers ZAAD0456NL#01 en #02), de penishuid (SIN-nummers ZAAD0456NL#03 en #08) en de nagels van de rechterhand (SIN-nummer ZAAD0456NL#06) van verdachte. Op de eikel (SIN-nummer ZAAD0456NL#02) zijn ook aanwijzingen voor de aanwezigheid van vaginale cellen gevonden.
De bemonsteringen met SIN-nummers ZAAD0456NL#01, #02 en #06 bevatten DNA van minimaal twee personen. Het DNA in deze bemonsteringen kan afkomstig zijn van verdachte en van [slachtoffer] . Er zijn aanwijzingen dat het DNA gekoppeld aan [slachtoffer] in bemonstering ZAAD0456NL#02 (eikel) afkomstig kan zijn van vaginale cellen. Ook kan geconcludeerd worden dat het DNA gekoppeld aan verdachte in de bemonsteringen ZAAD0456NL#01 (eikel) en #06 (nagels rechterhand) afkomstig kan zijn van verdachte.
Conclusie van de rechtbank over feit 2
Op basis van de hierboven weergegeven resultaten van het DNA-onderzoek concludeert de rechtbank het volgende. Het op de eikel van verdachte aangetroffen DNA is van [slachtoffer] en kan afkomstig zijn van vaginale cellen. In combinatie met het aantreffen van spermavloeistof op de binnenste schaamlippen van [slachtoffer] en haar verklaring dat verdachte zijn penis een stukje bij haar naar binnen heeft gebracht, concludeert de rechtbank dat verdachte bij [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen, door zijn penis in elk geval tussen haar schaamlippen te brengen.
Het scenario van de verdediging dat de vaginale cellen op de penis van verdachte secundair zijn overgedragen, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, omdat op de handen van verdachte geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van vaginale cellen.
Op grond van wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 3
De uiteindelijke bekentenis van verdachte ter terechtzitting betreft vrijwel alle tenlastegelegde handelingen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte [slachtoffer] haar onderbroek heeft laten uittrekken en zijn penis tegen haar schaamlippen/schaamstreek heeft geduwd.
De rechtbank ziet dat anders. Verdachte heeft bekend dat hij in het park aan [slachtoffer] heeft gevraagd haar onderbroek uit te trekken, zoals [slachtoffer] ook heeft verklaard. Ook hier geldt verder, zoals hiervoor ten aanzien van het tweede feit al is overwogen, dat [slachtoffer] consistente en, gelet op haar jonge leeftijd, authentieke verklaringen heeft afgelegd, die bovendien in lijn zijn met de bevindingen van het NFI. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte zijn penis tegen haar schaamlippen heeft geduwd.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, behoudens het hiervoor verworpen deelverweer bij feit 3 - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Die opsomming luidt:
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] (pagina 28-41).
3. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] (pagina 78-82).
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] (pagina 134-139).
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (pagina 105-106).
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 91-92).
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] (p. 97-98).
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (pagina 196-202).
9. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] (pagina 129-130).
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks20 juni 2020 te Glanerbrug en
/ofEnschede,
althans
in de gemeente Enschede
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en
/ofberoofd gehouden,
door
voornoemde [slachtoffer] nabij een speeltuin aan te spreken en
/of
(vervolgens)
die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, scootmobiel
te tillenheeft getild,
althans heeft
doen plaatsnemenen
/ofmee te nemenheeft meegenomenen
/of (vervolgens
)
met die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, woning
te rijdenis geredenen
/of
(vervolgens
)
die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, woning
heefttelaten verblijven en
/of
(daarbij
)zijn woning
af te sluitenheeft afgeslotenen
/ofte vergrendelenvergrendelden
/of
die [slachtoffer] langere
, althans enige,tijd
op te sluitenopgesloten heeft gehoudenen
/of
onder zijn hoede
te houdenheeft gehoudenen
/ofte verhinderenheeft verhinderddat die [slachtoffer]
s
naar haar ouders
(terug
)kon gaan;
2.
hij op
of omstreeks20 juni 2020 te Glanerbrug en
/ofEnschede,
althans
in de gemeente Enschede
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meerhandelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit ofmede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , te weten:
het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis en/of vinger
(s
)
op/tegen/tussen de schaamlippen
en/of in de vaginavan die [slachtoffer] ;
3.
hij op
of omstreeks20 juni 2020 te Glanerbrug en
/ofEnschede,
althans
in de gemeente Enschede,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het (staand op/nabij verdachtes scootmobiel) laten uittrekken van
haar onderbroek door die [slachtoffer] en
/of (vervolgens
)duwen/drukken
van zijn, verdachtes, penis op/tegen de schaamlippen en/of
schaamstreek van die [slachtoffer] en
/of
-het laten betasten en/of vastpakken van zijn, verdachtes, penis door
die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, woning heeft laten ontkleden en
/of
(daarbij
)ontkleed op een
tafel en/ofbed heeft laten gaan liggen en
/of
(vervolgens
)
- ( deels) op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen en
/of (daarbij
)
zijn, verdachtes, penis en
/ofvinger
(s
)op/tegen de schaamlippen en
/of
schaamstreek van die [slachtoffer] heeft gedrukt/geduwd;
- zich meermalen
, althans eenmaal,heeft afgetrokken in aanwezigheid van die [slachtoffer] en
/ofde vagina van die [slachtoffer] heeft betast.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 244, 247 en 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

1. het misdrijf: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;

2. en 3. de eendaadse samenloop van:

het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
en
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Subsidiair, indien de rechtbank niet overgaat tot het opleggen van TBS, heeft de officier van justitie gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte geen TBS op te leggen, maar een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Aard en ernst van de strafbare feiten
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en seksueel misbruik van de vijfjarige [slachtoffer] . [slachtoffer] was in een speeltuin vlakbij haar huis aan het spelen, toen verdachte haar benaderde en haar vroeg met hem mee te gaan op zijn scootmobiel. Hij heeft haar er daarbij van overtuigd dat zij dit niet aan haar ouders hoefde te vragen. Hij heeft geweigerd haar naar huis te brengen toen ze herhaaldelijk zei dat ze naar haar moeder wilde. Hij heeft [slachtoffer] seksueel misbruikt, onder andere door haar lichaam seksueel binnen te dringen en door zich in haar bijzijn af te trekken en zijn penis tegen haar schaamstreek te drukken.
Verdachte heeft alleen oog gehad voor het bevredigen van zijn eigen seksuele lust. Hij heeft op geen enkele manier stilgestaan bij de schadelijkheid van zijn handelen voor [slachtoffer] . Hij heeft haar weggerukt uit haar veilige omgeving. Hij heeft haar lichamelijke en seksuele integriteit op ernstige wijze geschonden. Elk kind moet zich op zijn of haar eigen tempo (seksueel) kunnen ontwikkelen. Dat ontwikkelingsproces heeft verdachte bij [slachtoffer] verstoord, door haar handelingen te laten ondergaan waar zij nog lang niet aan toe was. De ervaring leert dat slachtoffers van zedenzaken vaak ernstig en langdurig psychisch letsel ondervinden.
Ook de ouders van [slachtoffer] hebben erg geleden onder de daden van verdachte. Hen overkwam de ergste nachtmerrie van elke ouder. Zij waren opeens hun kind kwijt en hoorden, na een haastig op touw gezette zoekactie en het inschakelen van de politie, dat hun dochter in de slaapkamer van een hun onbekende man was gevonden. In hun slachtofferverklaring hebben zij verwoord hoe [slachtoffer] en zijzelf nog steeds lijden onder de negatieve gevolgen van verdachtes handelen.
Dat verdachte uiteindelijk ter zitting heeft bekend heeft twee aspecten. In de eerste plaats kan de rechtbank zich voorstellen dat het voor de ouders van [slachtoffer] – en wellicht in de toekomst voor ook [slachtoffer] zelf - enige erkenning van het hen aangedane leed is en een opluchting om te horen wat er is gebeurd, hoe gruwelijk ook. De andere kant van deze zeer late bekentenis is dat de ouders lange tijd in onzekerheid hebben verkeerd over wat er precies was gebeurd én dat zij daardoor de hulp aan hun dochtertje slechts aan de hand van wat [slachtoffer] zelf vertelde, vorm konden geven.
De persoon van de verdachte
De rechtbank constateert dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 februari 2021 eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, voor het laatst op 18 oktober 2001 voor bedreiging. Op het uittreksel staan ook veroordelingen voor zedendelicten en wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende over verdachte opgemaakte rapportages.
Dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, heeft op 31 december 2020 het volgende over verdachte gerapporteerd, kort weergegeven.
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een neurocognitieve stoornis, een verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. Wat betreft de neurocognitieve stoornis kan niet onderbouwd worden dat deze stoornis invloed had op het handelen van verdachte.
Verdachte verklaart niet consistent over de hem ten laste gelegde feiten. Hij laat de ander maar wat raden en deint mee met wat er wordt besproken, kan het zich niet herinneren, maar ontkent stellig dat hij aan het slachtoffer heeft gezeten.
De ten laste gelegde feiten komen over als instrumenteel en doelgericht. Dat past bij de antisociale persoonlijkheidsstoornis, met zijn opportunisme en verachting van wettelijke normen. Verdachte weet wat goed en fout is en kan zich ook aan de wet houden. Hij is in staat om het ongeoorloofde van de ten laste gelegde feiten in te zien en kan zijn wil in vrijheid bepalen.
De onderzoeker adviseert de ten laste gelegde feiten volledig aan verdachte toe te rekenen.
De risicotaxatie, in samenhang bezien met de weinige beschermende factoren, laat een matig recidiverisico zien. Daarbij betrekt de psychiater naast de gebrekkige gewetensvorming en het zelfbepalende gedrag van verdachte ook zijn seksuele preoccupatie.
Verdachte is een beperkte man met stoornissen die weinig responsief zal zijn met betrekking tot een behandeling. Hij heeft een zeer beperkt netwerk. Het is belangrijk dat er toezicht op verdachte wordt gehouden. Onderzoeker geeft de rechtbank in overweging om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Met deze maatregel kan onderzochte in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
N. van der Weegen, GZ-psycholoog, heeft op 7 januari 2021 het volgende over verdachte gerapporteerd, kort weergegeven.
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een neurocognitieve stoornis, een verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte.
De neurocognitieve stoornis lijkt geen invloed te hebben gehad op het gedrag van betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Het lijkt erop dat verdachte doelgericht en niet impulsief heeft gehandeld en dat hij zijn gedrag heeft kunnen controleren.
De antisociale persoonlijkheidsstoornis veroorzaakt opportunistisch gedrag en een gebrekkig geweten. Dit kan invloed hebben gehad op het handelen van verdachte, maar niet zodanig dat hij in zijn wilsvrijheid werd beperkt. Dit geldt ook voor de verstandelijke beperking.
Er lijkt sprake van een afwijkende seksuele voorkeur, maar een seksuele/pedofiele stoornis kon niet worden vastgesteld.
Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen. Het risico dat verdachte opnieuw een seksueel delict zal plegen, wordt alles overziend als matig ingeschat.
De psycholoog adviseert om naast een eventuele gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat de reclassering toezicht kan houden en er, indien nodig, de stap richting forensische zorg gezet kan worden.
Prof. Dr. C. Jonker, gedragsneuroloog, heeft op 11 januari 2021 het volgende over verdachte gerapporteerd, kort weergegeven.
Er is sprake van hersenorganisch lijden in de zin van een hypoxische/anoxische encephalopathie met vasculaire afwijkingen in de hersenen waardoor motorische stoornissen, epilepsie en cognitieve defecten zijn ontstaan. Dat was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Het is niet waarschijnlijk dat de gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed zijn (geweest) door het hersenorganisch lijden.
Verdachte heeft geheugendefecten voor zowel de lange als de korte termijn. Wel is het mogelijk dat hij zijn geheugenstoornis soms overdrijft. In het bijzonder bij vragen die het ten laste legde betreffen, geeft hij geregeld als antwoord dat hij het niet meer weet. Hij lijkt zijn geheugenstoornis doelbewust in te zetten als het hem uitkomt. Dit is aannemelijk omdat verdachte ook lange tijd heeft gesimuleerd dat hij niet kon staan.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de rapportage van P. Gubbels, forensisch milieuonderzoeker.
Naar aanleiding van deze bevindingen merkt de rechtbank het volgende op.
Een gevolg van het feit dat verdachte pas ter terechtzitting heeft bekend is dat in het persoonlijkheidsonderzoek het delictsscenario onvoldoende een rol heeft kunnen spelen. Zeker gelet op de verklaring van verdachte ter zitting dat hij zeer regelmatig, een keer per week, seks met jonge meisjes had, kunnen daarom vraagtekens gezet worden bij de conclusie van de GZ-psycholoog dat een seksuele stoornis, pedofilie, niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen daar alsnog onderzoek naar te laten doen maar kiest er uiteindelijk voor dergelijk onderzoek in het kader van de op te leggen sancties te laten plaatsvinden.
Reclasseringswerker M. Peeters heeft op 8 maart 2021 een reclasseringsadvies opgemaakt over verdachte.
Verdachte heeft het onderzoek naar zijn persoon moeilijk gemaakt, doordat hij vaak aangaf zaken niet meer te weten en bij de verschillende rapporteurs verschillende zaken heeft verteld. Hij heeft geen sociaal netwerk, geen nuttige dagbesteding en stelt zich erg afhankelijk van bepaalde zorg op. Hoe het (geestelijk en lichamelijk) werkelijk met verdachte gaat, blijft onduidelijk. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Een regulier voorwaardelijk kader biedt onvoldoende mogelijkheden om een passend plan van aanpak op te stellen voor verdachte. De houding van verdachte lijkt te worden gevormd door zijn (niet te volgen) wensen. Hij laat zich daarin niet beïnvloeden en/of kan verwarring creëren door zich een niet-wetende of niet-beseffende houding aan te meten, waardoor er geen ingang lijkt te zijn om tot gedragsverandering te komen. De aard en ernst van de verdenkingen, gecombineerd met de problematiek van verdachte vragen wel om een langdurige monitoring. Daarom adviseert ook de reclassering om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen
Straf
Gezien al het voorgaande en met name de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en psycholoog dat de bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte toegerekend kunnen worden, over.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en met de op te leggen maatregel.
Maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte naast een gevangenisstraf ook de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De maatregel van TBS kan worden opgelegd, wanneer aan de vier voorwaarden die in artikel 37a Sr worden genoemd, is voldaan.
In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Causaliteit tussen stoornis en delict is daarbij niet vereist. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel een misdrijf dat behoort tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a eerste lid, onder Sr) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Aan deze voorwaarden is in de deze zaak voldaan.
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, dat de veiligheid van anderen, in het bijzonder de veiligheid van kinderen, eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij daarbij van overheidswege wordt verpleegd. Dit oordeel van de rechtbank wordt ingegeven door de volgende omstandigheden.
Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat bij verdachte sprake is van meerdere stoornissen. Hierdoor handelt verdachte opportunistisch en heeft hij een gebrekkig geweten. Ook komt uit de rapportages en het dossier (de bij verdachte thuis aangetroffen briefjes en tekeningen en de zoekopdrachten op zijn computer) naar voren dat aanwijzingen bestaan voor een deviante seksuele voorkeur/preoccupatie. Verdachtes verklaring ter terechtzitting heeft die aanwijzingen alleen maar versterkt. De rechtbank ziet daarom een significant risico dat verdachte wederom een strafbaar feit zal plegen, vergelijkbaar met de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat een gedwongen behandeling noodzakelijk is om dat recidiverisico in te dammen en de maatschappij te beveiligen tegen deze verdachte. Daarbij heeft de rechtbank kennis genomen van de kanttekeningen die de gedragsdeskundigen bij de behandelbaarheid van verdachte hebben geplaatst, maar die leiden niet tot een ander oordeel.
In de gesprekken met de deskundigen heeft verdachte zich berekenend opgesteld, door steeds verschillend te verklaren en geheugenproblemen, naar nu is gebleken, te veinzen. Dit komt ook overeen met de houding van verdachte ter terechtzitting, waar hij steeds weer onder verwijzing naar zijn geheugenproblemen verklaarde het niet meer te weten, terwijl hij daarna toch een gedetailleerde en bekennende verklaring kon afleggen. Gelet op die houding is de rechtbank van oordeel dat een stevig juridisch kader nodig is waarbinnen de behandeling plaats kan vinden. Begeleiding en monitoring door de reclassering, na ommekomst van de gevangenisstraf in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is dan niet genoeg. Alles afwegende acht de rechtbank een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege de meest passende maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van TBS zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer] ( [slachtoffer] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.435,90 (vierendertighonderdvijfendertig euro en negentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kleding;
- schoenen;
- reiskosten:
- opname verlofuren.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,00 gevorderd.
Ook wordt een bedrag van € 184,04 gevorderd voor vergoeding van de proceskosten.
[aangever] (moeder) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 13,62 (dertien euro en tweeënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- opname verlofuren.
[benadeelde] (vader) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 234,91 (tweehonderdvierendertig euro en eenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- verkeersboete;
- reiskosten;
- opname verlofuren.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, met uitzondering van de verkeersboete die benadeelde partij [benadeelde] heeft opgevoerd. Hij heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Vordering [slachtoffer]
De raadsvrouw heeft verzocht om de schade van de kleding en schoenen af te wijzen omdat de kleding aan het slachtoffer kan worden teruggeven en de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen. Zij heeft verzocht om de proceskosten af te wijzen, omdat de daar opgevoerde reiskosten en verlofuren niet zijn aan te merken als proceskosten, maar als materiële schade. Zij heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vordering [aangever]
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vordering [benadeelde]
De raadsvrouw heeft verzocht om de schade van de verkeersboete af te wijzen, omdat er geen direct verband is tussen de verkeersboete en de ten laste gelegde feiten. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende causaal verband is tussen de schade van de kleding en schoenen en de bewezenverklaarde feiten, gelet op de aard daarvan. De suggestie dat de kleding teruggegeven kan worden waardoor de schade beperkt is, verwerpt de rechtbank. Bij een feit als dit zou het voor het slachtoffer en haar ouders traumatiserend kunnen zijn geconfronteerd te worden met de kleding die het slachtoffer op de dag van het seksueel misbruik droeg. De gevorderde immateriële schadevergoeding is gezien de aard van de bewezenverklaarde feiten en de gegeven onderbouwing ook zonder meer op zijn plaats.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 3.435,90, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Reiskosten en verlofuren voor het bijwonen van de zitting zijn aan te merken als proceskosten (ECLI:NL:HR:2018:905). De rechtbank zal de vordering ook op dit punt toewijzen.
Vordering [aangever]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 13,62, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Vordering [benadeelde]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat er ook voldoende causaal verband is tussen het handelen van verdachte, namelijk het meenemen van de dochter van benadeelde partij [benadeelde] en de direct op die ontdekking volgende zoekactie van de benadeelde partij naar zijn dochter, waarbij hij met de auto een gesloten gebied is ingereden. Ook de kosten van deze verkeersboete komen daarom vanwege deze zeer uitzonderlijke omstandigheden voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 234,91, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b, 55, 57 en 60a Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden;
feit 2 en 3 de eendaadse samenloop van:
het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
en
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten ter beschikking wordt gesteld;
- beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
- bepaalt dat deze maatregel niet gemaximeerd is;
schadevergoeding [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 1, 2 en 3): van een bedrag van € 3.435,90 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 184,04, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.435,90,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 44 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
schadevergoeding [aangever]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] (feiten 1, 2 en 3) van een bedrag van € 13,62 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 13,62,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
schadevergoeding [benadeelde]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] (feiten 1, 2 en 3) van een bedrag van € 234,91 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 234,91,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 4 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2021.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2020283573, gesloten op 30 november 2020 (onderzoek Klok). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
De jongste rechter vraagt mij hoe [slachtoffer] op 20 juni in Enschede en Glanerbrug bij mij op de scootmobiel kwam. Ik reed mijn vaste ronde. Van het een komt het andere.
De jongste rechter vraagt mij of ik [slachtoffer] naakt heb gezien. Ja, in dat parkje. Ze stond gewoon op mijn scootmobiel. Toen was ze bloot. Ik heb haar gevraagd of ze zich wilde uitkleden. Omdat ik haar wilde zien. Ze heeft zich ergens bij de struiken uitgekleed. Ze had haar voeten op de zitting van mijn scootmobiel en stond voor mij. Ze stond met haar gezicht naar mij toe. Dat wond mij wel een beetje op. Ik heb me afgetrokken waar zij bij was. Ik had mijn piemel in mijn handen en mijn broek tot mijn knieën. Toen heb ik mijn broek opgetrokken en wilde ze van de scootmobiel af. Dat was nadat ik was klaargekomen. Ik had alles afgeveegd aan een zakdoekje.
De jongste rechter vraagt of [slachtoffer] naar huis wilde. Ik heb gezegd dat ik naar huis moest om medicijnen in te nemen.
De jongste rechter vraagt wat er gebeurd is in mijn huis. Ik heb eerst gegeten en medicijnen genomen.
De jongste rechter houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat het meisje naakt op mijn bed lag. Daar werd ik opgewonden van.
De jongste rechter vraagt of ik mij toen weer heb afgetrokken. Ik heb het wel geprobeerd, maar het lukte me niet. Ze heeft niet op mijn piemel gezeten. Ze zei dat ze dat niet wilde. Ze wou niet meer. Ze wou gewoon geen seks meer.
De jongste rechter vraagt mij wat ik aan het doen was voordat ik ophield. Ik was aan het friemelen. Gewoon met mijn handen en alles. Ik friemelde overal. In haar haren en in het gezicht.
De jongste rechter vraagt of ik ook bij haar vagina heb gefriemeld. Dat kan makkelijk. Ik heb over haar vagina heen gestreken.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] (pagina 78-82), inhoudende, voor zover van belang:
Mijn dochter heet [slachtoffer] . Ze is vijf jaar oud. Wij (vader, moeder, twee kinderen) wonen in Glanerbrug.
Ik was vanmiddag, 20 juni 2020, thuis in Glanerbrug, Enschede. Ik denk dat [slachtoffer] rond 17.30 uur naar de speeltuin is gegaan. Rond 18.00 uur was [slachtoffer] niet meer in het speeltuintje.
Toen ik op het politiebureau in Enschede was, kwam [benadeelde] kort daarna met [slachtoffer] naar het bureau. Haar ondergoed is uit geweest. Haar zwarte broekje zat verkeerd om. Deze was gestrikt, maar dit kan ze helemaal niet zelf. Haar hemdje zat ook verkeerd om. Toen ik [slachtoffer] in de speeltuin nog zag, droeg ze haar kleding op de normale manier.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] (p. 107-109), inhoudende, voor zover van belang:
Op 20 juni 2020 kreeg ik een melding van de vermissing van [slachtoffer] . Ik was bij een appartementencomplex aan [adres 1] in Glanerbrug, bij de woning op nummer [huisnummer] . Ik zag vanaf de ingang in een recht tegenover de voordeur liggende kamer een man. Ik hoorde en zag een klein meisje in de kamer huilen. Ik zag dat dit meisje overeen kwam met de foto die eerder door de ouders van het vermiste kind beschikbaar was gesteld. Ik heb het meisje gevraagd of zij [slachtoffer] was. Ik zag dat het meisje knikte.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 91-92), inhoudende, voor zover van belang:
Op 30 juni 2020 hadden wij een gesprek met de ouders van [slachtoffer] : [benadeelde] en [aangever] . [benadeelde] vertelde dat [slachtoffer] de avond ervoor hen wat verteld had: ‘ [slachtoffer] vertelde dat ze meegenomen was vanuit de speeltuin om een rondje op de scootmobiel te rijden met de man. De man had gezegd dat ze naar huis moesten omdat hij zijn tabletten moest nemen. In de woning moest ze naakt op bed gaan liggen en de man was ook naakt en was toen met zijn piemel bij haar trutje gekomen. Daarna was de politie gekomen en waren de kleren weer aangegaan.’
[aangever] gaf aan dat [slachtoffer] met trutje haar vagina bedoelde.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde] van 8 juli 2020 (p. 93-96), inhoudende, voor zover van belang:
Die maandagavond (de rechtbank begrijpt: 29 juni 2020) begon [slachtoffer] nog meer te vertellen. Ze vertelde dat ze met de man was meegegaan en dat hij tabletjes moest nemen. [slachtoffer] had gezegd dat ze naar mama toe wou maar dat mocht niet van de man. Toen waren ze bij hem naar binnen gegaan en moet ze op bed gaan liggen en haar kleren uit doen. Ze heeft in mijn oor gefluisterd dat hij met zijn piemel langs haar trut was gegaan. En toen kwam de politie.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] (p. 97-98), inhoudende, voor zover van belang:
Op 3 augustus 2020 werd door [benadeelde] meegedeeld dat zijn dochter [slachtoffer] op 2 augustus 2020 nieuwe uitlatingen had gedaan over het incident met de man in de scootmobiel. [slachtoffer] had haar moeder verteld dat ze niet door de man met de scootmobiel was gepakt, maar dat de man haar had gevraagd of ze een stukje mee wilde op de scootmobiel. [slachtoffer] had tegen de man gezegd dat ze dat eerst moest vragen aan papa en mama. De man had gezegd dat dat niet hoefde. Ze was toen bij de man op de scootmobiel gestapt. Verder had [slachtoffer] tegen [aangever] gezegd dat de man met de scootmobiel was gestopt op een grindpad bij het bruggetje en dat zij van die man haar broek uit moest doen. De man had tegen haar gezegd: ‘Je moet je mond dichthouden, anders word ik heel boos’. De man had toen geprobeerd met zijn piemel bij [slachtoffer] bij haar ‘trut’ te gaan. Daarna was de man verder gereden en was door blijven rijden tot zijn huis. De man was met de rolstoel de lift in gegaan en [slachtoffer] was met hem meegegaan. Bij zijn huis had de man een tabletje gepakt en was hij eten gaan maken. De man had zijn kleren uitgedaan en was op zijn bed gaan liggen. Hij had tegen [slachtoffer] gezegd dat hij wilde dat [slachtoffer] op zijn piemel ging zitten. [slachtoffer] had gezegd dat ze dat niet wilde. De man was op [slachtoffer] gaan liggen en had zijn piemel een stukje erin gedaan.
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 20 juni 2020 (p. 134-139), inhoudende, voor zover van belang:
Op 20 juni 2020 omstreeks 18.00 uur was ik aan het wandelen in het park, de eco-zone in Glanerbrug. Rond 17.55 uur hoorde ik een meisje schreeuwen: ‘ik wil naar mama’. Ik zag een oude man op een scootmobiel zitten. Op schoot bij de oude man zat een klein meisje. Ik zag dat het meisje geen broekje aan had. Ze had een ontbloot onderlijf.
8. Een geschrift, te weten de aanvraag DNA-onderzoek getuige (p. 334-335), inhoudende, voor zover van belang:
De onderbroek van [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2015) is veiliggesteld voor nader onderzoek (SIN AANA7946NL).
9. Het proces-verbaal forensisch onderzoek slachtoffer ( [adres 2] ) van [verbalisant 7] (p. 329-330), inhoudende, voor zover van belang:
Op 21 juni 2020 heb ik forensisch onderzoek uitgevoerd bij [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum 2] 2015). Het volgende spoor werd veiliggesteld:
[afbeelding]
10. Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 3] ) van [verbalisant 8] (p. 336-342), inhoudende, voor zover van belang:
Op 20 juni 2020 heb ik forensisch onderzoek uitgevoerd bij verdachte [verdachte] . Het volgende spoor en sporendrager werden veiliggesteld:
[afbeelding]
11. Een deskundigenverslag, te weten het rapport van P.W. Sjoukema MSC en dr. P van Soest, gerechtelijk deskundigen, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2020.06.22.039 (aanvragen 001, 003, 004 en 005), inhoudende, voor zover van belang:
Politie Eenheid Oost-Nederland heeft verzocht de bemonsteringen uit de onderzoeksset zedendelicten ZAAD0456NL van verdachte [verdachte] , de bemonsteringen uit de onderzoeksset zedendelicten ZAAD2158NL van slachtoffer [slachtoffer] , de onderbroek AANA7945NL van verdachte [verdachte] en de onderbroek AANA7946NL van slachtoffer [slachtoffer] te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA.
[afbeelding]
Gecombineerde resultaten van het DNA- en RNA-onderzoek
Op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek is geconcludeerd dat bemonsteringen ZAAD0456NL#01, #02 en #06 DNA bevatten van minimaal twee personen. Daarnaast is geconcludeerd dat het DNA in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] . In combinatie met de verkregen resultaten van het RNA-onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- DNA gekoppeld aan slachtoffer [slachtoffer] in bemonstering ZAAD0456NL#02 (eikel) kan afkomstig zijn van vaginale cellen.
- DNA gekoppeld aan verdachte [verdachte] in bemonsteringen ZAAD0456NL#01 (onderzijde rand eikel) en #06 (nagels rechterhand) kan afkomstig zijn van sperma.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2020283573 (onderzoek Klok), gesloten op 30 november 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.