In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over een beroep van [bedrijf 1] BV tegen boetes die zijn opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wegens overtredingen van de Meststoffenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 15 maart 2019 twee boetes van in totaal € 400,- heeft opgelegd aan eiseres, omdat zij niet voldaan zou hebben aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Meststoffenwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze boetes, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door de minister op 15 augustus 2019. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 1 december 2020 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar standpunten toegelicht. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de schending van de hoorplicht en het ne bis in idem-beginsel, zorgvuldig overwogen. Eiseres betoogde dat zij ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden om een zienswijze in te dienen en dat de opgelegde boetes voor dezelfde overtreding waren, wat in strijd zou zijn met het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de boetes zijn opgelegd voor twee verschillende overtredingen, die niet zo nauw samenhangen dat sprake is van één beboetbaar feit.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister terecht de boetes heeft opgelegd en dat het beroep van eiseres ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank bevestigt dat de verplichtingen onder de Meststoffenwet strikt moeten worden nageleefd en dat overtredingen kunnen leiden tot aanzienlijke financiële sancties. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het bestreden besluit in stand gelaten.