ECLI:NL:RBOVE:2021:147

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
AK_19 _ 1583
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over boetes opgelegd aan mesttransportbedrijf wegens overtredingen van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over een beroep van [bedrijf 1] BV tegen boetes die zijn opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wegens overtredingen van de Meststoffenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 15 maart 2019 twee boetes van in totaal € 400,- heeft opgelegd aan eiseres, omdat zij niet voldaan zou hebben aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Meststoffenwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze boetes, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door de minister op 15 augustus 2019. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 1 december 2020 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar standpunten toegelicht. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de schending van de hoorplicht en het ne bis in idem-beginsel, zorgvuldig overwogen. Eiseres betoogde dat zij ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden om een zienswijze in te dienen en dat de opgelegde boetes voor dezelfde overtreding waren, wat in strijd zou zijn met het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de boetes zijn opgelegd voor twee verschillende overtredingen, die niet zo nauw samenhangen dat sprake is van één beboetbaar feit.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister terecht de boetes heeft opgelegd en dat het beroep van eiseres ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank bevestigt dat de verplichtingen onder de Meststoffenwet strikt moeten worden nageleefd en dat overtredingen kunnen leiden tot aanzienlijke financiële sancties. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het bestreden besluit in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1583

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[bedrijf 1] BV, gevestigd te Fleringen, eiseres,

gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres twee boetes van in totaal € 400,- opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw) en daarop gebaseerde regelgeving.
Bij besluit van 15 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 1 december 2020 ter zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Kram,
I.A. Harbers en T.J.J. Oosterwijk.

Overwegingen

Aanleiding
1. Eiseres is een erkend intermediair en transportbedrijf dat onder andere dierlijke meststoffen exporteert. Op 1 november 2018 hebben twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geconstateerd dat op het bedrijfsterrein van [bedrijf 2] BV aan de [adres] in Witteveen in een truck met oplegger een vracht bewerkte pluimveemest was geladen voor export naar Duitsland. De toezichthouders hebben vervolgens de chauffeur van deze truck gevraagd om onder meer het bij deze vracht behorende vervoersbewijs dierlijke meststoffen (VDM) te tonen. Op dit VDM, met nummer 9108681520, stond eiseres als vervoerder vermeld.
Op 12 december 2018 heeft één van de twee toezichthouders een onderzoek in het Digitaal Dossier gedaan om vast te stellen of de verplichte meldingen met behulp van Automatische Gegevens Registratie (AGR) en satellietvolgapparatuur (GPS), de verdere administratie en de analyse van de bemonstering van het transport naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) waren verzonden. Deze toezichthouder kon in het systeem echter geen informatie vinden over de vracht behorende bij het VDM dat de chauffeur had laten zien. Een collega van deze toezichthouder, ook werkzaam bij de NVWA, kon desgevraagd bij verder onderzoek alleen een exportmelding met betrekking tot dit VDM vinden.
Op 24 januari 2019 heeft de toezichthouder met [naam] , planner bij eiseres, gesproken over het transport van 1 november 2018. Deze verklaarde niks van het transport af te weten. De toezichthouder heeft [naam] daarop een e-mail gestuurd met de gegevens van het gecontroleerde transport. Op 5 februari 2019 heeft hij opnieuw telefonisch met [naam] gesproken. Die verklaarde in dat gesprek dat hij vermoedde dat de desbetreffende chauffeur door alle consternatie geen laadmelding heeft gedaan.
Op 7 februari 2019 hebben de twee toezichthouders een Rapport van bevindingen van de controle opgesteld. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. In het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres twee boetes opgelegd. De eerste betreft een boete van € 300,- die is opgelegd wegens het niet vastleggen met behulp van AGR en GPS van de vervoersgegevens van de vracht dierlijke meststoffen met VDM-nummer 9108681520. Dit betreft volgens verweerder overtreding van het bepaalde in de artikelen 55 en 56 van de Uitvoeringsregeling Msw (hierna: de Uitvoeringsregeling) en het begaan van feitcode M259 als bedoeld in bijlage M van die regeling (niet of niet op de juiste wijze vastleggen van vervoersgegevens met behulp van apparatuur voor automatische gegevensregistratie of satellietvolgapparatuur door de vervoerder).
De tweede boete betreft een boete van € 100,- die is opgelegd wegens het niet binnen 30 werkdagen elektronisch indienen van de gegevens die op VDM 9108681520 waren ingevuld. Dit betreft volgens verweerder overtreding van het bepaalde in artikel 64, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling en het begaan van feitcode M309 als bedoeld in bijlage M van die regeling (niet elektronisch indienen van de gegevens van het VDM door de vervoerder uiterlijk 30 werkdagen na het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen).
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft in beroep gemotiveerd betoogd dat haar ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden om een zienswijze in te dienen tegen het voornemen om de boetes op te leggen. Daarnaast is zij van mening dat verweerder in strijd met het ne bis in idem-beginsel heeft gehandeld, doordat haar twee boetes zijn opgelegd voor één nagelaten handeling, zijnde het tijdig vastleggen van het VDM met nummer 9108681520. Ook zien de artikelen op grond waarvan de boetes zijn opgelegd volgens eiseres op bescherming van hetzelfde rechtsgoed, te weten de waarborgen met betrekking tot het transport van dierlijke mest.
Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft zij verder verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102.
Beoordeling door de rechtbank
In bezwaar aangevoerde gronden
4.1.
Naast de onder 3 weergegeven concrete beroepsgronden, heeft eiseres in beroep allereerst gesteld dat zij alles wat zij in bezwaar heeft aangevoerd onverkort handhaaft.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij in beroep stelt wat zij in bezwaar heeft gesteld.
4.2.
In bezwaar had eiseres nog aangevoerd dat geen sprake is van overtredingen, dat op 24 januari 2019 en ook daarna niet de cautie is gegeven, dat het rapport van bevindingen met vooringenomenheid is opgemaakt omdat eiseres daarin al overtreder wordt genoemd en dat [naam] niet bevoegd was om eiseres te vertegenwoordigen.
4.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze bezwaargronden gemotiveerd weerlegd. Eiseres heeft het bestreden besluit op deze punten niet bestreden. Zij heeft in beroep niet gesteld dat en uitgelegd waarom het bestreden besluit op deze punten onjuist zou zijn. De rechtbank ziet dan ook in de enkele stelling van eiseres, dat zij alles wat zij in bezwaar heeft aangevoerd onverkort handhaaft, geen reden om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Daarbij stelt de rechtbank vast dat eiseres de feiten uit het rapport van de NVWA niet heeft bestreden.
Hoorplicht
5.1.
Eiseres heeft in beroep ook gesteld dat verweerder in de bezwaarfase de hoorplicht heeft geschonden.
5.2.
Verweerder heeft op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de bezwaarfase afgezien van het horen van eiseres. In dit artikelonderdeel is bepaald dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
5.3.
Per e-mail van 23 juni 2019 heeft eiseres verweerder het volgende meegedeeld:
‘als u nog vragen heeft n.a.v. de gronden van bezwaar dan kan het komen tot een telefonische hoorzitting; in ieder geval wordt, gerelateerd aan het belang, vanuit kosten-baten afwegingen niet afgereisd.’
Namens verweerder is hierop per e-mail van 24 juni 2019 het volgende geantwoord:
‘Ik heb verder geen vragen meer n.a.v. het door u ingediende bezwaarschrift en de aanvullende gronden van 19 en 21 mei 2019. Uit uw emailbericht begrijp ik dat uw cliënt alsdan afziet van het houden van een hoorzitting en dat thans kan worden overgegaan tot het nemen van een beslissing op bezwaar. Behoudens uw andersluidende tegenbericht per ommegaande, zal ik daartoe dan ook overgaan.’
5.4.
Eiseres heeft niet op de e-mail van 24 juni 2019 gereageerd. Zij heeft althans niet gesteld en aangetoond dat zij dat heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het uitblijven van een reactie van eiseres op verweerders e-mail van 24 juni 2019 terecht opgevat als een verklaring dat zij geen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb van het horen van eiseres heeft kunnen afzien.
Zienswijze
6.1.
Artikel 5:53, eerste lid, van de Awb bepaalt dat dit artikel van toepassing is indien voor de overtreding een bestuurlijke boete van meer dan € 340,- kan worden opgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Het derde lid bepaalt dat, in afwijking van afdeling 4.1.2, de overtreder steeds in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
6.2.
Zoals ook volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 29 maart 2018, op het beroep van eiseres met zaaknummer AWB 17/2740 (ECLI:NL:RBOVE:2018:992), is het bieden van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen niet vereist, indien het gaat om boetes voor overtredingen waarvoor, afzonderlijk en op zich bezien, een bestuurlijke boete van maximaal € 340,- kan worden opgelegd. In de uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL: CBB:2019:181, heeft het CBb de uitspraak van 29 maart 2018 bevestigd.
6.3.
In dit geval gaat het om overtredingen waarvoor boetes van maximaal € 300,- en
€ 100,- per overtreding kunnen worden opgelegd. Dit betekent dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 4:12, eerste lid, van de Awb in dit geval toepassing van artikel 4:8 achterwege heeft kunnen laten.
Ne bis in idem
7.1.
In het door eiseres genoemde arrest overwoog de Hoge Raad onder meer:

Overtreding van twee voorschriften levert pas één feit op als de overtredingen niet alleen feitelijk nauw samenhangen, maar ook kan worden gezegd dat de dader van beide overtredingen een verwijt van dezelfde strekking kan worden gemaakt; dat wil zeggen: als de overtreden voorschriften soortgelijke belangen beschermen.
7.2.
De twee boetes zijn aan eiseres opgelegd wegens enerzijds het niet vastleggen van de vervoersgegevens van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen met behulp van AGR/GPS en anderzijds het niet binnen 30 werkdagen na het vervoer van de vracht elektronisch indienen van de op het VDM ingevulde gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank hangen deze overtredingen niet zo nauw samen, dat moet worden gezegd dat sprake is van één beboetbaar feit. Het doen van een AGR/GPS-melding is een verplichting die geldt tijdens het vervoeren van de vracht. Het elektronisch verzenden van de gegevens op het VDM is een verplichting die geldt ná het verrijden van de vracht. De boetes zijn derhalve opgelegd voor twee verschillende handelingen, dan wel nalaten van handelingen, en vanwege het niet verstrekken van verschillende soorten informatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van strijd met het ne-bis-in-idem-beginsel geen sprake is.
Conclusie
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.