7.1.Op grond van artikel 78, tweede lid, van de Regeling staat vast dat in alle gevallen de leverancier van de mest de opdrachtgever van de bemonstering is. Op basis van de informatie die de monsterafnemende organisatie van de leverancier van de meststoffen heeft ontvangen, maakt deze een planning wanneer en door welke monsterafnemer bemonsterd wordt. De planning wordt dagelijks uiterlijk om 13:00 uur aan de NVWA ter beschikking gesteld.
Wanneer er wijzigingen plaatsvinden ten opzichte van de gemelde planning dient eiseres de gemelde gegevens te wijzigen of in te trekken. Bij controle op 20 september 2019 is gebleken dat slechts twee van de tien vrachten waren bemonsterd. De overige vrachten zijn volgens bijlage 2 van het NVWA-rapport komen te vervallen onder vermelding van de opmerking “overmacht intermediair”. Als een geplande vracht niet wordt geladen en bemonsterd middels onafhankelijk monsterafname, had de betreffende melding tijdig ingetrokken moeten worden ex artikel 781, lid 4 en 5 van de Regeling. Niet in geschil is dat de meldingen tot 03:00 uur op 20 september 2019 door eiseres ingetrokken handden kunnen worden. Ook hier geldt dat eiseres en niet [bedrijf 2] verantwoordelijk was voor het tijdig melden van wijzigingen ten aanzien van de gemelde planning. Immers is, zoals verweerder ook heeft aangegeven, wettelijk bepaald dat de monsterafnemende instantie optreedt namens of op verzoek (in dit geval) van eiseres. Nu eiseres de melding heeft gewijzigd noch heeft ingetrokken, heeft zij niet voldaan aan de voorschriften als bedoeld in artikel 78l van de Urm.
Eiseres heeft de feitelijke overtreding niet weersproken.
Ad f: er is sprake van overmacht.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat verweerder meer aandacht zou moeten hebben voor de praktijk van alle dag waarbij vrachten om meerdere redenen niet kunnen door gaan. De gemachtigde van verweerder heeft hierop ter zitting gereageerd door aan te geven dat voor het mogelijk maken van goede controles er sprake moet zijn van een sluitend en actueel systeem. De rechtbank volgt verweerder hierin.
In dat wat eiseres naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen reden voor de conclusie dat er sprake is geweest van overmacht.
Hieruit volgt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen.
9. Verweerder heeft de rechtbank verzocht het gezamenlijke boetebedrag te matigen met 50% op basis van verweerders nieuwe boetebeleid.
De rechtbank begrijpt hieruit dat verweerder van mening is dat ten onrechte boetes tot een gezamenlijk bedrag van € 2000,-- zijn opgelegd en dat dat € 1000,-- had moeten zijn. Verweerder erkent daarmee de onrechtmatigheid van zijn besluit voor zover het de hoogte van het samengestelde boetebedrag betreft.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in dat standpunt niet te volgen. De rechtbank zal om die reden het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover het de hoogte van het samengestelde boetebedrag betreft.
Op grond van artikel 8:72a van de Awb neemt de bestuursrechter, indien hij een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, een beslissing omtrent het opleggen van de boete en bepaalt hij dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking
9. De rechtbank zal daarom met betrekking tot de door verweerder opgelegde bestuurlijke boete zelf in de zaak voorzien door het samengestelde boetebedragvast te stellen op € 1000,-.
10. Uit de omstandigheid dat verweerder heeft verzocht het boetebedrag in de beroepsprocedure te verlagen volgt dat eiseres terecht beroep heeft ingesteld. Daarom bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroep;1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 534,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.