ECLI:NL:RBOVE:2021:1516

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
08-285270-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door mantelzorger van kwetsbare oudere met gebruik van valse sleutel

Op 12 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 62-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaar. De man had in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 3 augustus 2020 meer dan 56.000 euro gestolen van een 88-jarige man aan wie hij mantelzorg verleende. Het gestolen bedrag werd gebruikt om zijn schulden af te lossen en luxegoederen aan te schaffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zonder toestemming gebruik had gemaakt van de bankpas en toegangscode van het slachtoffer, wat leidde tot de diefstal. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar op basis van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, dat diefstal met een valse sleutel bestraft. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het misbruik van vertrouwen door de verdachte, wat de ernst van het feit vergrootte. De verdachte had eerder geen vergelijkbare veroordelingen en er werd rekening gehouden met zijn psychologische problemen, waaronder het syndroom van Asperger. De rechtbank legde een taakstraf op, omdat de verdachte bereid was de schade te vergoeden en het risico op recidive als laag werd ingeschat. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van 57.841,08 euro, die door de rechtbank werd toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-285270-20 (P)
Datum vonnis: 12 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.J. Bronkhorst en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. M.R. Paardekooper, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met gebruikmaking van een valse sleutel geld van de heer [slachtoffer] heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 3 augustus 2020 te Almelo, in elk geval in Nederland, een geldbedrag van (in totaal) 56591,08 euro, in elk geval een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld/goed (telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
- te weten door gebruik te maken van een (weggenomen) bankpas, waarmee hij, verdachte telkens (zonder toestemming) heeft gepind en/of
- te weten door het onbevoegd gebruik, bestaande uit het gebruik van de toegangscode(s) en/of de bankrekeningnummer(s) van [slachtoffer] , van het online bankieren-programma van [slachtoffer] en/of via dat programma telkens (zonder toestemming) geldbedragen over heeft geboekt naar (een) bankrekening(en) die aan verdachte, in ieder geval een ander dan [slachtoffer] , toebehoorden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Aanleiding van het onderzoek
Op 5 augustus 2020 heeft de heer [slachtoffer] , destijds 88 jaar, (hierna: aangever) aangifte gedaan tegen verdachte. Verdachte kwam al enige tijd bij aangever over de vloer en verleende hem mantelzorg. Aangever werd een week voor de aangifte door de bank geïnformeerd dat er mogelijk fraude was gepleegd met de bankrekening van aangever. Er waren grote bedragen overgeboekt. Aangever zag vervolgens op de bankafschriften dat er heel veel geld was overgeschreven terwijl hij daar geen toestemming voor had gegeven. Volgens aangever is dit door verdachte gedaan. Daarop werd een onderzoek ingesteld naar het verdwenen geld van aangever.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting een verklaring afgelegd, inhoudende dat hij meermalen zonder toestemming van aangever overschrijvingen van de bankrekening van aangever heeft gedaan. Zo heeft verdachte op 28 juni 2020 € 2.000,00 en op 9 juli 2020
€ 40.000,00 van de bankrekening van aangever overgemaakt naar de bankrekening het bedrijf [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). Uit onderzoek is gebleken dat verdachte enig aandeelhouder/bestuurder is van dit bedrijf.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verder verklaard dat hij, in overleg met
aangever, € 10.000,00 van de bankrekening van aangever naar de bankrekening van
[bedrijf 1] heeft overgemaakt. Dit ter dekking van de kosten voor een jubileumfeest van aangever.
Tot slot heeft verdachte bij de politie en ter zitting een verklaring afgelegd, inhoudende dat hij meermalen zonder toestemming van aangever (pin)betalingen met de bankpas van aangever heeft verricht. Zo heeft verdachte verklaard met de bankpas van aangever contant geld te hebben opgenomen om twee auto’s aan te schaffen, vanaf de bankrekening van aangever de verzekering voor één van die auto’s een jaar vooruit te hebben betaald, vanaf de bankrekening van aangever openstaande boetes op naam van verdachte te hebben betaald, vanaf de bankrekening van aangever een openstaande incasso voor één van de bedrijven van verdachte te hebben betaald en door middel van de bankpas van aangever verschillende spullen te hebben gekocht en betaald.
In het dossier bevindt zich een uitgebreide analyse en berekening van het geldbedrag dat zou zijn weggenomen door verdachte. Zo blijkt uit onderzoek naar de bankafschriften van aangever en verdachte dat van de bankrekening(en) van aangever in de tenlastegelegde periode een bedrag is afgeschreven van € 116.330,97. Uit de bankafschriften en verklaringen van aangever zelf blijkt dat van dat bedrag € 49.739,89 door aangever zelf is uitgegeven. De rechtbank constateert dat de politie rekening heeft gehouden met de reguliere kosten voor levensonderhoud en de gebruikelijke pinopnames van aangever. Tussen beide bedragen zit een verschil van € 66.591,08. Dat verschil is volgens de politie toe te schrijven aan verdachte. De politie wijst in dat verband op de door verdachte naar [bedrijf 1] verrichte overboekingen van € 52.000,00. Daarnaast wijst de politie op een bedrag van € 14.591,08. Volgens de politie heeft verdachte dit bedrag uitgegeven omdat de betalingen zijn te koppelen aan verdachte en de betalingen niet passen binnen het uitgavepatroon van aangever. Het gaat daarbij (onder andere) om de aanschaf van twee auto’s, een vooruitbetaling van een autoverzekering, een betaling aan het CJIB en diverse (online) bestellingen bij verschillende bedrijven, die opgeteld tot het bedrag van € 14.591,08 leiden.
Uit het onderzoek naar de bankafschriften van aangever en verdachte blijkt ook dat
3 augustus 2020 € 10.000,00 is teruggeboekt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] naar de bankrekening van aangever. Het door de politie berekende totaalbedrag is als volgt opgebouwd:
Overboeking bankrekening aangever naar rekening [bedrijf 1] € 52.000,00
Privé uitgaven door verdachte vanaf bankrekening aangever € 14.591,08
Terug storting [bedrijf 1] naar bankrekening aangever €
10.000,00-/-
Totaal € 56.591,08.
Vaststaat dat verdachte zonder toestemming van aangever € 42.000,00 van de bankrekening van aangever heeft overgemaakt naar [bedrijf 1] . Hiervoor heeft verdachte de toegangscode van het online bankierenprogramma van aangever en de bankpas van aangever gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van dat wat in het voorgaande is overwogen ook vast dat het van de bankrekening van aangever verdwenen bedrag van
€ 14.591,08 valt toe te schrijven aan verdachte. Hiervoor heeft verdachte ook de toegangscode en bankpas van aangever gebruikt. Aan het verweer van verdachte dat dit bedrag mogelijk lager zou zijn, gaat de rechtbank voorbij, omdat verdachte daar geen onderbouwing voor heeft gegeven, terwijl dat gelet op de aard van de bestedingen wel op zijn weg ligt. Daar waar het gaat om de bij Coolblue bestelde urineflessen en bloeddrukmeters, heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij deze spullen zonder toestemming van aangever heeft besteld en dat deze spullen bij verdachte thuis liggen. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om van een lager bedrag uit te gaan.
De verklaring van verdachte dat hij € 10.000,00 met toestemming van aangever heeft overgemaakt, vindt geen steun in de verklaring van aangever. Evenmin vindt die stelling op andere wijze steun in het dossier. De rechtbank gaat aan die stelling dan ook voorbij.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde bedrag van € 56.591,08, heeft gestolen van aangever. Dit heeft hij gedaan met behulp van een valse sleutel als bedoeld in artikel 311, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachte heeft namelijk zonder toestemming gebruik gemaakt van toegangscode van het online bankierenprogramma van aangever en de bankpas van aangever. Het onbevoegd gebruik maken van een sleutel (waartoe ook bankpassen met pincodes worden gerekend [1] ) maakt deze vals.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2019 tot en met 3 augustus 2020,
in elk gevalin Nederland, een geldbedrag van (in totaal) 56591,08 euro,
in elk geval een geldbedrag, dat geheel
of ten dele aaneen ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander dan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdat weg te nemen geld
/goed(telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel,
- te weten door gebruik te maken van een (weggenomen) bankpas, waarmee hij, verdachte telkens (zonder toestemming) heeft gepind en
/of
- te weten door het onbevoegd gebruik, bestaande uit het gebruik van de toegangscode(s) en
/ofde bankrekeningnummer(s) van [slachtoffer] , van het online bankieren-programma van [slachtoffer] en
/ofvia dat programma telkens (zonder toestemming) geldbedragen over heeft geboekt naar (een) bankrekening(en) die aan verdachte, in ieder geval een ander dan [slachtoffer] , toebehoorden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in het artikel 311 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf van 200 uren, bij niet voldoen te vervangen door 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaren zal worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafoplegging rekening wordt gehouden met het feit dat bij verdachte sprake lijkt te zijn van psychopathologie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft meer dan 56 duizend euro gestolen van een destijds 88‑jarige, kwetsbare en zorgbehoevende man (hierna: het slachtoffer) aan wie verdachte een vorm van mantelzorg verleende. Dat is een ernstig strafbaar feit dat op het slachtoffer een grote impact heeft gehad. De relatie tussen mantelzorger en mantelzorgontvanger wordt immers gekenmerkt door afhankelijkheid van de mantelzorgontvanger ten opzichte van de mantelzorger en het vertrouwen dat de ontvanger in de mantelzorger stelt. Verdachte heeft van deze afhankelijkheid en dat vertrouwen op grove wijze misbruik gemaakt. Daarnaast brengen deze feiten ook een gevoel van onbehagen teweeg in de omgeving van de slachtoffers, bij hun familieleden en in de samenleving in het algemeen.
Als mantelzorger deed verdachte in toenemende mate verschillende (zorg)taken voor het slachtoffer. Verdachte was daardoor ook veel in de woning van het slachtoffer aanwezig en nam gaandeweg ook de administratie van verdachte op zich. Verdachte had de beschikking over de bankpas en de toegangscode van het online bankierenprogramma van het slachtoffer. Die heeft hij gebruikt om zonder toestemming gedurende bijna een jaar grote hoeveelheden geld van de bankrekening(en) van het slachtoffer weg te nemen. Dat geld heeft hij vervolgens grotendeels gebruikt ten behoeve van zijn bedrijven, om zijn schulden af te lossen en rekeningen (vooruit) te betalen en voor de aanschaf van diverse (luxe)goederen zoals auto’s en elektronica. Verdachte heeft de verleiding niet kunnen weerstaan om zich ten behoeve van zichzelf te verrijken ten koste van het kwetsbare, hoogbejaarde slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat daar meer voor nodig was dan alleen de beschikking over de toegangscode voor onlinebankieren en de bankpas van het slachtoffer. Zo zorgde verdachte er voor dat lopende rekening van het slachtoffer meermalen bijgevuld werd vanaf de spaarrekening van verdachte. Dit toont naar het oordeel van de rechtbank aan dat verdachte niet alleen misbruik heeft gemaakt van de gelegenheid, maar dat hij die gelegenheid ook nog eens zelf in stand hield door op onopvallende wijze ook de spaarrekening van het slachtoffer te plunderen.
Verdachte heeft een flink deel van het vermogen van het kwetsbare slachtoffer opgemaakt. Hiermee heeft verdachte zijn positie als mantelzorger ernstig misbruikt voor zijn eigen financiële gewin. Bovendien heeft hij daarmee het in hem gestelde vertrouwen op een buitengewoon brutale en laakbare wijze geschonden. Dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank overweegt verder dat, gezien de ernst van het gepleegde feit en gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden, het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer als uitgangspunt zou moeten gelden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte, gedateerd op 10 februari 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor vergelijkbare feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, gedateerd op 17 maart 2021, van mevrouw L.B.J. van der Kolk, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. In dit rapport komt onder meer naar voren dat verdachte in 2007 gediagnosticeerd is met het syndroom van Asperger (tegenwoordig benoemd als een Autisme Spectrum Stoornis) en met ADD. Naar de inschatting van de reclassering is verdachte tegen de achtergrond van zijn aandoening jarenlang gebukt gegaan onder de niet-aflatende stress van financiële, relationele en daardoor ook justitiële problemen. Dit komt volgens de reclassering omdat mensen met autisme niet alleen vaker stress ervaren, maar het hen ook minder goed lukt om stress kwijt te raken. In het reclasseringsrapport komt verder naar voren dat verdachte vanaf 2000 worstelt met schulden die hij heeft overgehouden uit een echtscheiding, in 2002 failliet is verklaard, van 2012 tot en met 2016 in de bijstand heeft gezeten, in 2016 in de schuldsanering heeft gezeten en ten tijde van de ten laste gelegde periode onder beschermingsbewind stond. Verdachte is volgens het reclasseringsrapport uitermate intelligent en onderlegd op het technologische vlak, maar wordt op het sociaal-maatschappelijke vlak ernstig overvraagd. In het reclasseringsrapport valt verder te lezen dat de voormalige reclasseringsrapporteur stelt dat verdachte in relationele zin de wereld niet begrijpt, en de wereld hem niet:
'Vanwege de ASS is de wereld onoverzichtelijk voor hem; zijn bedrading zit anders in elkaar. Het is toch leven met een handicap, voor hemzelf maar zeker ook voor zijn omgeving.' Het risico op recidive wordt ingeschat op laag. Volgens de reclassering is verdachte bereid volledige verantwoordelijkheid te nemen en de geleden schade van het slachtoffer te vergoeden. Dat strookt met het beeld dat de rechtbank op zitting van verdachte heeft gekregen. De verdachte heeft ter zitting ook verklaard zich misselijk te voelen als hij terug denkt aan wat hij heeft gedaan en wil dit, in zoverre dat mogelijk is, goed maken. Met betrekking tot de aard van zijn problematiek heeft verdachte ter zitting verklaard dat het zou gaan om een beperking, geen stoornis. De reclassering adviseert tot slot bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegende ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het passend en geboden om een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarbij echter niet worden volstaan met de door de officier van justitie geformuleerde eis. De rechtbank kent vanuit het oogpunt van generale preventie in deze zaak bij de bepaling van de strafmaat een bijzonder gewicht toe aan het feit dat in de maatschappij een toenemend aantal kwetsbare ouderen is aangewezen op mantelzorgers. Kenmerkend voor die relatie is zoals gezegd de afhankelijkheid ten opzichte van de mantelzorger en het vertrouwen dat in de mantelzorger moet kunnen worden gesteld. Hoewel de rechtbank geen enkele twijfel heeft over de inzet en gewetensvolle betrokkenheid van mantelzorgers in het algemeen, is het ook een feit van algemene bekendheid dat sommige mantelzorgers het in hen gestelde vertrouwen beschamen. Deze zaak staat dan ook niet op zichzelf. Mensen die zorg nodig hebben, moeten vertrouwen in mantelzorgers kunnen blijven houden.
De rechtbank zal verdachte daarom, mede vanuit het oogpunt van generale preventie, veroordelen tot een (maximale) taakstraf van 240 uren, bij niet voldoen te vervangen door 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De heer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 57.841,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit het gestolen bedrag van € 56.591,08. Aan immateriële schade wordt een bedrag van € 1.250,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] volledig kan worden toegewezen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat gijzeling bij niet betaling gezien de financiële situatie van verdachte achterwege kan blijven.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op zitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer] . De gevorderde materiële schade is door de verdediging niet betwist en de rechtbank acht aannemelijk dat deze schade in verband met het bewezen verklaarde feit is geleden. Het bedrag van € 56.591,08 zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de laatste datum van de bewezenverklaarde periode, te weten
3 augustus 2020. De gevorderde immateriële schade zal de rechtbank afwijzen. Dit omdat bij een vermogensdelict als dit van de in artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ geen sprake is. [2] Een grondslag voor toewijzing van deze vordering ontbreekt.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Ten aanzien van de gijzeling overweegt de rechtbank als volgt. Per 1 januari 2020 is de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: Wet USB) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is bepaald dat gijzeling niet wordt toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling ((nieuw) artikel 6:4:20 Sv). Hier dient het Openbaar Ministerie over te beslissen. Met de inwerkingtreding van de Wet USB is dus voorzien in de mogelijkheid tot het achterwege laten van de gijzeling indien niet kan worden voldaan aan de betalingsverplichting. Om die reden ziet de rechtbank geen reden om het opleggen van een bij de schadevergoedingsmaatregel behorende gijzeling achterwege te laten. De rechtbank zal bepalen dat bij gebreke van betaling van het aan de Staat te betalen bedrag 306 dagen gijzeling zullen worden toegepast.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1
het misdrijf:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdenveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 56.591,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 3 augustus 2020;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 56.591,08,te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 3 augustus 2020, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 306 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 1.250,00 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Faber, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. H. Stam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, District Twente, Basisteam Twente-Noord, met nummer PL0600-2020531550. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Een proces-verbaal van aangifte van aangever van 5 augustus 2020, pagina’s 15 en 16, inclusief bijlage, pagina’s 18 t/m 30, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) Meneer [verdachte] bood mij uit het niets hulp aan. Ik vond dit wel aardig van hem en ik heb toen zijn hulp aangenomen. Ik wist toen nog niet dat hij mij zou oplichten. (…)
Vorige week werd ik door de bank geïnformeerd dat er fraude is gepleegd met mijn rekening. Ik heb een rekening bij de Rabobank met bijbehorende rekeningnummer [rekeningnummer 1] . (…)U vraagt aan mij of ik weet wat [bedrijf 1] B.V is. Dat is van [verdachte] . (…) Later kwam ik er zelfs achter dat hij allerlei dingen heeft betaald van mijn geld. (…) U vraagt aan mij hoe hij dit heeft kunnen doen. Ik weet het echt niet. (…). Ik heb ook nooit mijn bankpas afgegeven. Hij gaf wel eens aan dat hij wel eens een betaling wilde doen. Toen ging hij achter de computer zitten en regelde hij het. Ik weet niet hoe het is gebeurd of hoe het is gedaan. Ik weet wel dat het [verdachte] is geweest. (…).
2.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 9 november 2020, pagina’s 117 tot en met 120, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) Uiteindelijk heb ik 10.000 euro heb ik van de rekening van de pastoor gehaald en overgemaakt de rekening van [bedrijf 1] . En een keer 40 duizend euro naar de rekening van [bedrijf 1] . (…) Ik heb geen overleg gehad met de pastoor over het geld. Ik vond het niet nodig om de pastoor in te lichten. Het is voor mij een lening en de pastoor kreeg aandelen. De pastoor had er niet om gevraagd. Er is geen overleg geweest met de pastoor. (…)
3.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 10 november 2020, pagina’s 125 tot en met 135, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) V: Hoeveel geld heb jij uiteindelijk overgemaakt vanaf de rekening van aangever naar jou zakelijke rekening?
A: 40.000 euro en 10.000 euro.
O: Wij hebben onderzoek verricht naar jou bankrekeningen en naar de bankrekeningen van de aangever. Deze rekeningen hebben wij geanalyseerd. Hieruit blijkt dat er totaal een bedrag van 52.000 is overgeschreven vanaf de rekening van aangever naar de zakelijke rekening van [bedrijf 1] B.V.
(…)
V: Wie heeft dit geld overgeboekt?
A: Dat heb ik gedaan.
(…)
O: Je hebt eerder al verklaard 2 voertuigen te hebben.
V: Hoe kom je aan deze voertuigen?
A: Die werden mij op een bepaald moment aangeboden. Ik was niet op zoek want ik had er geen geld voor. (…)
V: Hoe heb je die betaald?
A: Contant.
A: Van zijn geld.
V: Heb jij hier toestemming voor gehad? Zoja op welke wijze?
A: Nee. Dat heb ik al gezegd dat ik dat niet had en hoe dat zat.
(…)
O: 28 juni 2020 is er een betaling verricht aan Univé dichtbij advies. Het betreft
een betaling van 821,04 euro vanaf de rekening van aangever. (…)
(…)
V: Heb jij hier toestemming voor gehad? Zo ja op welke wijze?
A: Nee.
V: Heb jij wel eens bekeuringen gehad?
A: Ja.
V: Hoe heb jij deze dan betaald?
A: Van zijn geld.
V: Heb jij hier toestemming voor gehad? Zo ja op welke wijze?
A: Nee nee nee.
(…)
O: Op 4 juni 2020 zien wij een betaling aan het CJIB van 429 euro. Deze betaling
wordt gedaan vanaf de rekening van aangever naar het CJIB.
V: Is dit een bekeuring geweest van jou?
A: Ja, (…)
V: Waarom heb je dit betaald vanaf de rekening van aangever?
A: Rust en reinheid in de tent.
(…)
V: Klopt het dat jij wel eens aankopen hebt gedaan bij Coolblue?
A: Ja, voor hem. Dat waren bijv. urineflessen en bloeddrukmeters.
(…)
V: Heb jij hier toestemming voor gehad?
A: Nee, want ik wilde dit zelf bijhouden voor de pastoor wat zijn gewicht was etc
voor zijn gezondheid. Deze goederen liggen nog bij mij. De pastoor heeft deze
goederen nog nooit gezien.
(…)
0: Zo is er ook een rekening betaald aan een incassobureau uit Rotterdam. Uit
onderzoek is gebleken dat dit een openstaande rekening betrof van het bedrijf [bedrijf 2]
b.v. ter waarde van 1348,03 euro. (…)
V: Ben jij aandeelhouder van dit bedrijf?
A: Ja.
V: Waarom is deze rekening betaald vanaf de rekening van aangever?
A: Moet ik even kijken.
(…)
V: Heb jij hier toestemming voor gehad van de aangever?
A: Nee.
0: Te zien is op de afschrijvingen van de bank van aangever dat er op 7 en 8 juli
goederen zijn aangekocht bij het bedrijf [bedrijf 3] B.V. te Zutphen. Het bedrijf
vermeld op deze rekening betreft [bedrijf 4] B.V. (17,30 EN 366 euro )
V: Betreft dit ook een bedrijf van jou?
A: Ja. dat is een domme vraag.
V: Heb jij deze goederen aangekocht?
A: Ja, tuurlijk.
(…)
V: Had je toestemming?
A: Nee, voor heel veel dingen had ik geen toestemming en deed ik gewoon.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen van 9 oktober 2020, pagina 193 tot en met 195, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aangever [slachtoffer] : Bankrekeningnummers: [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] . Tenaamgestelde betreft aangever. De bevraagde periode van deze bankrekeningen betreffen 1 augustus 2019 tot en met 4 september 2020.
Verdachte [verdachte] :
Bankrekeningnummers: [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] . De tenaamgestelde van deze rekeningen betreft verdachte [verdachte] . Het rekeningnummer [rekeningnummer 6] betreft de rekening van [bedrijf 1] B.V. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte [verdachte] als enig aandeelhouder/bestuurder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De bevraagde periode van deze bankrekeningen betreffen 1 augustus 2019 tot en met 4 september 2020.
Op de basisrekening van aangever [slachtoffer] met bankrekeningnummer
[rekeningnummer 1] is te zien dat hij over eerder opgegeven periode een totaal van 43.389.74 euro aan inkomsten ontvangt op zijn rekening. Deze inkomsten zijn afkomstig vanuit de AOW, zijn pensioenfonds en de belastingdienst. In de opgevraagde periode is te zien dat er een bedrag van 116.330,97 euro is afgeschreven. Op basis van de verklaringen van aangever en de terugkerende maandelijkse afschrijvingen op de basis rekening van aangever [slachtoffer] , is het aannemelijk dat de aangever over de opgevraagde periode voor een bedrag van 45.009,89 euro aan afschrijvingen heeft verricht. De afschrijvingen zijn zonder twijfel toe te kennen aan aangever. (…) Alles bij elkaar opgeteld is het aannemelijk, (…), dat aangever over de opgevraagde periode een bedrag van 49.739,89 euro
zelf heeft uitgegeven. Verdachte [verdachte] heeft een zakelijke bankrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer 6] (tnv [bedrijf 1] ). Op deze rekening is te zien (…) vanaf de rekeningen van aangever [slachtoffer] (…) een bedrag van 52.000 euro in diverse transacties overboekt naar zijn zakelijke rekening. (…)Tevens is het aannemelijk te noemen dat de verdachte, [verdachte] , een bedrag van
14.591,08 euro, heeft uitgegeven vanaf de basisrekening. Hierbij te noemen dat het aannemelijk is dat de verdachte de beschikking heeft gehad over de betaalpas van aangever. (…) Uit de verklaringen van aangever is een vast uitgave patroon gebleken. Het bedrag van 14.591,08 euro wijkt af van het vaste uitgave patroon van aangever [slachtoffer] en is het hierdoor aannemelijk dat dit zonder veel twijfel toe te schrijven zijn aan privé uitgaven van verdachte. Een enkele voorbeelden van deze uitgaven zijn: Bestellingen Coolblue, supermarkten, betalingen [bedrijf 5] , Blokker, Action, bestellingen Ali express, betalingen [bedrijf 6] , bestellingen BOL.com, betaling CJIB etc. (…) Alles bij elkaar opgeteld is het aannemelijk dat de verdachte, [verdachte] , een
bedrag van 66.591,08 euro heeft gebruikt vanaf de rekening van aangever [slachtoffer]
. Dit bedrag is zonder weinig twijfel toe te schrijven aan het financieel gewin
die de verdachte hiermee heeft gehad, zowel op zakelijk vlak als privé.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte op 3 augustus 2020, nadat hij door
meerdere getuigen is aangesproken op het financiële voordeel wat hij mogelijk heeft
gehad vanaf de rekening van aangever, 10.000 euro te hebben teruggeboekt vanaf
rekening [rekeningnummer 6] op naam van [bedrijf 1] B.V. naar de rekening van aangever.
Conclusie: (…)
Overboeking rekening aangever naar rekening verdachte 52.000
Aannemelijke privé uitgaven 14.591,08
Totaal 66.591,08
Financieel voordeel verdachte 66.591,08
Terug storting verdachte aan aangever 10.000
Totaal56.591,08 financieel voordeel
5.
Een proces-verbaal van bevindingen van 2 oktober 2020, pagina 380 en 381, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) ik heb onderzocht zijn de bankgegevens van een Rabobank rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] . De tenaamstelling van deze bankrekening betreft [slachtoffer] . Het genoemde rekeningnummer betreft een internet sparen rekening. (…) Ik (…) zie dat het beginsaldo op 23-08-2019 een bedrag is van 141.393,18 euro. Het eindsaldo op 23-08-2020 betreft een saldo van 80.715,71 euro. (…) Er wordt op 19 december 2020 (…) een bedrag van 4500 euro afgeschreven van de rekening en wordt overgemaakt op de basisrekening van aangever [slachtoffer] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] . (…). Op 11 februari 2020 om 15.46 uur wordt er 2000 euro afgeschreven van de rekening en wordt overgemaakt op de basisrekening van aangever [slachtoffer] met rekeningnummer
[rekeningnummer 1] . (…) Op 8 juni 2020 om 14.02 uur wordt er 3000 euro afgeschreven van de rekening en wordt overgemaakt op de basisrekening van aangever [slachtoffer] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] . De omschrijving betreft: Iz lening [verdachte] . (…) Op 23 juni 2020 om 10.25 uur wordt er 3850 euro afgeschreven van de rekening en wordt overgemaakt op de basisrekening van aangever [slachtoffer] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] . De omschrijving betreft: Afschrijving. Op 10 juli 2020 om 18.21 uur wordt er 40.000 euro afgeschreven van de rekening en wordt overgemaakt op de basisrekening van aangever [slachtoffer] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] . De omschrijving betreft: iz lening [bedrijf 1] BV a 4proc en 4 proc aandeel onderpand. (…) Op 23 juli 2020 om 20.34 uur wordt er 5000 euro afgeschreven van de rekening en wordt overgemaakt op de basisrekening van aangever [slachtoffer] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] . De omschrijving betreft: iz 4 proc lening [bedrijf 1] Holdingkosten jubileum.

Voetnoten

1.Conclusie van A-G Hofstee 9 juni 2015, ECLI:NL:PHR:2015:1502
2.Hoge Raad 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465