ECLI:NL:RBOVE:2021:152

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
AK_ 20 _ 1624
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan mesttransportbedrijf wegens overtreding van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres, een mesttransportbedrijf, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin een boete van € 300,- was opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht de boete had opgelegd, omdat bij een controle was geconstateerd dat het transportmiddel niet was uitgerust met de vereiste apparatuur voor automatische gegevensregistratie. Eiseres had aangevoerd dat er sprake was van een overmachtssituatie en dat de controle niet correct was uitgevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de controleur betrouwbaar waren en dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1624

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[bedrijf 1] B.V., te Fleringen, eiseres,

gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. H.J. Stam.

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 300,- wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw) en de daarop gebaseerde regelgeving.
Bij besluit van 15 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is een erkend intermediair en transportbedrijf dat onder andere dierlijke meststoffen exporteert.
2. Bij het primaire besluit van 17 januari 2020 heeft verweerder aangegeven dat bij een controle is geconstateerd dat eiseres het transportmiddel waarmee de vracht dierlijke meststoffen met Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (hierna; VDM) met nummer 9109655492 op 22 juli 2019 is vervoerd, niet was uitgerust met op naam van de intermediair (in casu eiseres) geregistreerde apparatuur voor de automatische gegevensregistratie maar op naam van [bedrijf 2] BV te Tiendeveen.
Eiseres is voor de genoemde overtreding een boete opgelegd van € 300,- (feitcode M255).
Na door eiseres ingediende bezwaren heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
De beroepsgronden
3. Eiseres heeft, kort samengevat, in beroep aangevoerd dat:
a verweerder anoniem met een onbevoegde, te weten [naam] , heeft afgestemd;
b het systeem niet bedoeld is om bij één gestelde misslag, twee ondernemingen te beboeten;
c het primaire besluit geen feitcode kende noch een verwijzing naar bijlage M bij de Regeling;
d de storing in de AGR/APS-apparatuur terstond is gemeld;
e ten aanzien van de verwijtbaarheid/opzet in casu daarvan geen sprake is geweest; er is sprake geweest van een overmachtssituatie.
Beoordeling van de beroepsgronden
Ad a: de benadering van de heer [naam]
4.1
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna:
het CBb) van 22 juni 2006, ECLI:NL:CBB:2006:AX9692. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van het rapport van 12 december 2019 te twijfelen.
4.2
Uit het door de heer [verbalisant] , toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), opgemaakte rapport blijkt dat hij op 9 augustus 2019 telefonisch contact heeft gehad met de heer [naam] . De heer [verbalisant] merkt in dat rapport op dat de heer [naam] hem bekend is als planner van eiseres. In het rapport wordt vervolgens vermeld dat de heer [verbalisant] zich heeft bekendgemaakt (gelegitimeerd) aan de heer [naam] en zich heeft voorgesteld als toezichthouder van de NVWA. Van een anoniem contact zijdens de toezichthouder blijkt daaruit niet. De rechtbank stelt vast dat eiseres heeft volstaan met haar enkele stelling zonder dat zij deze nader heeft onderbouwd.
4.3
Uit het rapport volgt vervolgens dat aan de heer [naam] de cautie is gegeven voordat deze een verklaring heeft afgegeven. Verweerder heeft verklaard dat de heer [naam] is gehoord in zijn hoedanigheid van betrokkene en niet als overtreder.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het rapport van de heer [verbalisant] op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zijn besluit heeft kunnen baseren op het door de heer [verbalisant] opgemaakte rapport.
Ad b: het systeem niet bedoeld is om bij één gestelde misslag, twee ondernemingen te beboeten;
5. De gemachtigde van eiseres heeft deze beroepsgrond niet nader onderbouwd. Uit het NVWA-rapport blijkt dat voor de onderneming [bedrijf 2] BV te Tienderveen een apart Rapport van bevindingen is opgemaakt. Nu in de onderhavige procedure een eventuele boeteoplegging aan [bedrijf 2] niet aan de orde is laat de rechtbank deze beroepsgrond van de gemachtigde van eiseres verder onbesproken.
Ad c: het primaire besluit geen feitcode kende noch een verwijzing naar bijlage M bij de Regeling
6. De rechtbank stelt vast dat in het NVWA-rapport de betreffende feitcode M255 is vermeld. Dit rapport maakt deel uit van het primaire besluit en is aan eiseres gelijktijdig toegezonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Ad d:
de storing in de AGR-APS-apparatuur terstond is gemeld
7. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiseres dit heeft gesteld maar niet heeft onderbouwd. Op grond hiervan is ook de rechtbank niet gebleken van een eventuele overmachtssituatie, zodat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog aangevoerd dat op grond van recente jurisprudentie van de Hoge Raad bij een hersteld gebrek in de bezwaar toch een proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken, ondanks dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder hierop gereageerd met de opmerking dat in casu in bezwaar geen gebreken zijn hersteld en overigens het matigingsbeleid van verweerder terug is te vinden op de site www.rvo.nl. De rechtbank volgt verweerder hierin.
9. Op grond van al het vorenstaande kan niet anders worden geoordeeld dan dat eiseres de genoemde overtreding met feitcode M255 heeft begaan, Nu de gemachtigde van eiseres de hoogte van de opgelegde boete verder niet heeft bestreden, wordt het beroep ongegrond verklaard.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier op
De uitspraak wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.