ECLI:NL:RBOVE:2021:16

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 januari 2021
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
ak_20_1130
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en dwangsombeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Cycloon Post B.V. en de directeur van GBTwente over een naheffingsaanslag parkeerbelasting en een dwangsombeschikking. Eiseres, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die op 10 september 2019 was opgelegd. Na de gegrondverklaring van het bezwaar op 6 maart 2020, heeft eiseres een dwangsombeschikking ontvangen, waartegen zij op 11 maart 2020 bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de tijdige ontvangst van de ingebrekestelling door verweerder. Eiseres stelde dat de ingebrekestelling op 12 februari 2020 was verzonden en op 13 februari 2020 door verweerder was ontvangen, terwijl verweerder betoogde dat de ingebrekestelling pas op 20 februari 2020 was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de ingebrekestelling tijdig was ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder correct was nageleefd en dat er geen dwangsom verschuldigd was. Daarnaast werd het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht en het motiveringsbeginsel afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 20/1130
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen
[eiseres]
wonende te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde]
en
de directeur van GBTwente,verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde]

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Met dagtekening 10 september 2019 is aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2
Namens eiseres is op 30 oktober 2019 tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij brief met dagtekening 12 februari 2020, door verweerder op 20 februari 2020 ontvangen, heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken op het bezwaar te beslissen.
1.3
Bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2020, per fax op 3 maart 2020 aan de gemachtigde van verzonden, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.
1.4
Bij beschikking van dezelfde datum, die in voormelde uitspraak op bezwaar is opgenomen, heeft verweerder eiseres laten weten dat geen dwangsom is verbeurd.
1.5
Namens eiseres is op 11 maart 2020 tegen de dwangsombeschikking bezwaar gemaakt. Bij brief met dagtekening 27 mei 2020, door de gemachtigde per e-mail op 26 mei 2020 aan verweerder gezonden, heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken op het bezwaar te beslissen.
1.6
Bij uitspaak van 3 juni 2020 heeft verweer het bezwaar tegen de dwangsombeschikking ongegrond verklaard.
1.7
Eiseres heeft bij brief met dagtekening 3 juni 2020, door de rechtbank op 9 juni 2020 ontvangen, beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020. Eiseres en verweerder hebben zich door hun gemachtigde laten vertegenwoordigen.
1.9
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2.De feiten

2.1
De rechtbank ontleent aan de dossierstukken de volgende feiten en omstandigheden.
2.2
Aan eiseres is op 10 september 2019 om 11.03 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat uit controle niet bleek dat voor het parkeren van de auto van eiseres de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
2.3
Namens eiseres is bij brief met dagtekening 16 oktober 2019 bezwaar gemaakt. Uit de stempel van Cycloon Fietskoeriers (hierna: Cycloon) op de envelop volgt dat het bezwaarschrift op 16 oktober 2019 voor verzending is aangeboden. Op deze zelfde envelop bevindt zich verder een sticker van PostNL, waaruit volgt dat de envelop retour is gezonden met als reden “Geen brievenbus”.
Uit de daarop geplaatste stempel volgt dat verweerder het bezwaarschrift op 30 oktober 2019 heeft ontvangen.
2.3
Bij brief met dagtekening 12 februari 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken alsnog op het bezwaar te beslissen. Uit de stempel van Cycloon op de envelop volgt dat deze brief op 12 februari 2020 voor verzending is aangeboden.
Uit de daarop geplaatste stempel volgt dat verweerder deze brief op 20 februari 2020 heeft ontvangen.
2.4
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 6 maart 2020, per fax op 3 maart 2020 aan de gemachtigde van eiseres gezonden, heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. In deze uitspraak heeft verweerder verder een dwangsombeschikking afgegeven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen dwangsom is verbeurd, omdat binnen twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling alsnog een uitspraak op het bezwaar is gedaan.
2.5
Bij brief met dagtekening 6 maart 2020 heeft eiseres tegen de dwangsombeschikking bezwaar gemaakt. Uit de stempel van Cycloon op de envelop volgt dat het bezwaarschrift op 6 maart 2020 voor verzending is aangeboden.
Uit de daarop geplaatste stempel volgt dat verweerder het bezwaarschrift op 11 maart 2020 heeft ontvangen.
2.6
Bij brief met dagtekening 27 mei 2020, op 26 mei 2020 per e-mail aan verweerder verzonden, heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken alsnog op het bezwaar te beslissen.
2.7
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 3 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

3.Het geschil

3.1
In geschil is de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen dwangsom is verbeurd.
3.2
Eiseres heeft aangevoerd dat op 12 februari 2020 een ingebrekestelling is verzonden en dat Cycloon deze ingebrekestelling op 13 februari 2020 bij verweerder heeft bezorgd. Aldus is de termijn van twee weken aangevangen op 14 februari 2020 en geëindigd op
27 februari 2020. Op 28 februari 2020 is de dwangsom gaan lopen. Omdat de uitspraak op bezwaar is gedateerd op 6 maart 2020, is sprake van een overschrijding van 7 dagen en is een dwangsom van € 161,- (7 x € 23,-) verschuldigd.
Met het overleggen van de verzendadministratie heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat de ingebrekestelling op 12 februari 2020 is verzonden. Het is ongeloofwaardig dat postbezorging door Cycloon gemiddeld een week duurt. Cycloon bezorgt niet zelf aan postbusnummers, maar geeft dit uit handen aan PostNL. De vaste jurisprudentie over het aannemelijk maken van verzending geldt ook hier. Navraag bij Cycloon heeft geleerd dat alle post per dag wordt afgehaald en gestempeld. Ook de ingebrekestelling moet zijn afgestempeld en moet aan PostNL zijn overhandigd voor de uiteindelijke bezorging. PostNL is de eindverantwoordelijke. Verweerder onderbouwt zelf dat poststukken via PostNL gemiddeld twee dagen onderweg zijn. Het is ongeloofwaardig dat de ingebrekestelling pas op 20 februari 2020 door verweerder is ontvangen.
Eiseres heeft verder gemotiveerd gesteld dat de hoorplicht is geschonden. Ten slotte meent zij dat het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden.
3.3
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat geen dwangsom is verschuldigd. De dwangsombeschikking met dagtekening 6 maart 2020 is op
3 maart 2020 zowel per fax als per post aan eiseres verzonden en op diezelfde dag ontvangen. Dit is binnen twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling op 20 maart 2020 [de rechtbank leest: 20 februari 2020].
Met betrekking tot aanlevering door Cycloon bij PostNL heeft verweerder aangevoerd dat het niet ondenkbaar is dat de levering aan PostNL niet direct na ontvangst door Cycloon heeft plaatsgevonden. Verweerder meent dan ook dat deze beroepsgrond feitelijke grondslag mist. Dit volgt volgens verweerder ook uit de bij het beroepschrift overgelegde verklaring van Cycloon. De ingebrekestelling is door verweerder op 20 maart 2020 [de rechtbank leest: 20 februari 2020] ontvangen. Dat dit de daadwerkelijke dag van ontvangst was, volgt uit de verklaringen van Karmac, het externe bedrijf dat de post van het GBT scant.
Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat van een schending van de hoorplicht geen sprake is. Eiseres heeft weliswaar aanvankelijk verzocht om te worden gehoord, maar heeft na een schriftelijke uitwisseling van argumenten ondubbelzinnig verklaard dat er geen aanvullingen waren. Een hoorzitting leidt in zo’n situatie slechts tot meer proceshandelingen en daarmee tot een (hogere) proceskostenveroordeling.
3.4
Voor een volledige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Uit de standpunten van partijen leidt de rechtbank af dat zij van mening verschillen over de datum van ontvangst van de op 12 februari 2020 gedagtekende ingebrekestelling. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de ingebrekestelling op 13 februari 2020 moet hebben ontvangen, terwijl verweerder gemotiveerd stelt dat de ingebrekestelling op
20 februari 2020 is ontvangen.
4.2
Als de (tijdige) ontvangst van de ingebrekestelling door verweerder wordt betwist, rust in beginsel op eiseres als verzender de last om de (tijdige) ontvangst aannemelijk te maken. Indien sprake is van verzending per post, wordt bij het aannemelijk maken dat is verzonden (aan het juiste adres) aangenomen dat ontvangst de volgende werkdag heeft plaatsgevonden, behoudens tegenbewijs door de beoogde ontvanger. Dat geldt echter alleen indien de postverzending in handen is gegeven aan PostNL of een gelijkwaardig te achten postdienst. De rechtbank verwijst voor dit standpunt naar r.o. 4.8 van de uitspraak van
16 juni 2020 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2020:1207), waarin registratie als postvervoersbedrijf door de Autoriteit consument en markt (ACM) in beginsel voldoende wordt geacht. De CRvB overweegt daartoe dat sprake is van enige waarborg en controle van de kwaliteit van postbezorging door een bij de ACM geregistreerd postvervoerbedrijf.
Het is de rechtbank ambtshalve gebleken dat zowel Cycloon Post B.V. te Zwolle als Cycloon Fietskoeriers B.V. te Zwolle bij de ACM als postvervoersbedrijf staat geregistreerd. Van een gelijkwaardig te achten postdienst is bij de door eiseres gebruikte fietskoerier naar het oordeel van de rechtbank echter desondanks geen sprake. Uit de dossierstukken volgt dat het bezwaarschrift met dagtekening 16 oktober 2019, de ingebrekestelling met dagtekening 12 februari 2020, het bezwaar tegen de dwangsombeschikking met dagtekening 6 maart 2020 en het beroepschrift met dagtekening 3 juni 2020 respectievelijk 14 dagen, 8 dagen, 5 dagen en 6 dagen onderweg zijn geweest voordat ze door de geadresseerde zijn ontvangen. Het blijkens de jurisprudentie aan “enige waarborg en controle van de kwaliteit van postbezorging" te ontlenen vermoeden dat sprake is van een gelijkwaardig te achten postdienst is derhalve in het onderhavige geval niet gerechtvaardigd.
Eiseres heeft de ontvangst van de ingebrekestelling door verweerder op 13 februari 2020 dan ook niet aannemelijk gemaakt.
4.3
Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft verweerder na ontvangst van de ingebrekestelling twee weken de tijd om een besluit te nemen. Nu verweerder de ingebrekestelling niet eerder dan op 20 februari 2020 heeft ontvangen, is de termijn als hiervoor bedoeld begonnen op 21 februari 2020 en geëindigd op 5 maart 2020. Niet in geschil is dat de op 6 maart 2020 gedagtekende uitspraak op het bezwaar op 3 maart 2020 per fax aan de gemachtigde van eiseres is gezonden en dat deze op dezelfde datum door de gemachtigde is ontvangen. De uitspraak op bezwaar is daarmee binnen de hiervoor genoemde termijn van twee weken gedaan, zodat verweerder geen dwangsom is verschuldigd.
4.4
Het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht door verweerder slaagt niet. Een bestuursorgaan mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien indien op voorhand redelijkerwijs duidelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in bezwaar is aangevoerd, heeft verweerder van het horen kunnen afzien.
4.5
Het beroep van eiseres op schending van het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt evenmin, nu in de uitspraak op het bezwaar door verweerder is aangegeven dat de ingebrekestelling op 20 februari 2020 is ontvangen en verweerder in de uitspraak op de bezwaargronden van eiseres is ingegaan.
4.6
Het beroep is ongegrond.
4.7
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
H. Blekkenhorst, als griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.