ECLI:NL:RBOVE:2021:2397

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
ak_18 _ 2309
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen en conflicten op de werkvloer

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [naam Stichting] en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De zaak betreft een loonsanctie die aan de eiseres is opgelegd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen voor een werkneemster die ziek was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster, die 37 jaar in dienst was bij de eiseres, zich op 25 juli 2016 ziek meldde. Ondanks adviezen van de bedrijfsarts om de werkzaamheden te hervatten, heeft de eiseres onvoldoende gedaan om de re-integratie in het eerste spoor te bevorderen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres te snel was overgestapt naar het tweede spoor zonder de mogelijkheden in het eigen bedrijf volledig te onderzoeken. De rechtbank concludeerde dat de loonsanctie terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de werkgever om re-integratie-inspanningen te verrichten, zelfs in het geval van een arbeidsconflict.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2309

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting [naam Stichting] te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.B. Tol,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J.P. Keizer.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 1](hierna werkneemster).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een loonsanctie opgelegd in verband met onvoldoende re-integratie-inspanningen ten behoeve van werkneemster.
Bij besluit van 30 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten dat de kennisneming van medische stukken in dit geding is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, door [naam 2] en
[naam 3] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Werkneemster is niet verschenen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op hetgeen namens eiseres op de zitting naar voren is gebracht. Verweerder heeft op
15 maart 2021 een reactie ingezonden. Op 20 april 2021 heeft eiseres gereageerd. Omdat niet is verzocht om een nadere behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank stelt voorop dat werkneemster geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met eiseres. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van de uitspraak bij eiseres bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens in deze uitspraak voor zover mogelijk vermeden.
De feiten
1.2.
Werkneemster was 37 jaar in dienst bij eiseres en vanaf 1 januari 2006 werkzaam als directeur voor 28 uur per week toen zij zich op 25 juli 2016 ziek meldde. Nadat de bedrijfsarts had geconstateerd dat zij kon starten met re-integreren heeft werkneemster zich in januari 2017 bij eiseres gemeld.
1.3.
De bedrijfsarts adviseerde in november 2016 en in januari 2017 om de werkzaamheden op te pakken, voor 3 x 2 uur per week en voor 2 x 2 uur per week. De bedrijfsarts heeft ook geadviseerd de inzet van een onafhankelijke derde te overwegen omdat sprake was van spanningen tussen werkneemster en eiseres.
1.4.
Op 17 februari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en werkneemster, waarin eiseres het vertrouwen in het functioneren van werkneemster als directeur heeft opgezegd. Ook heeft eiseres in dat gesprek aangegeven dat re-integratie in het eerste spoor is uitgesloten. Op 19 mei 2017 heeft het eerste mediationgesprek plaatsgevonden tussen eiseres en werkneemster. Op 27 december 2017 heeft de mediator bericht dat hij de mediation weer op wilde pakken. Een vervolggesprek heeft echter niet meer plaatsgevonden.
1.5.
Op 31 juli 2017 is werkneemster verwezen naar een re-integratiebureau, voor re-integratie in het tweede spoor.
1.6.
Op 13 februari 2018 heeft verweerder op verzoek van eiseres een onderzoek gedaan naar de re-integratieactiviteiten. In de rapportage van de arbeidsdeskundige die daarna is opgesteld is vermeld dat over de re-integratie-inspanningen geen uitspraak wordt gedaan, omdat uit het onderzoek volgde dat de werkneemster volledig in staat was haar eigen werk uit te voeren, echter niet bij haar eigen werkgever in dezelfde situatie als voorheen. De ongeschiktheid voor het werk bij haar eigen werkgever was niet het gevolg van ziekte of gebrek.
1.7.
Verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 4 juli 2018 heeft uitgewezen dat er geen beperkingen (meer) waren voor leidinggeven. Nader arbeidskundig onderzoek op 17 juli 2018 heeft verweerder tot de conclusie geleid dat de re-integratie van werkneemster in het eigen werk nooit van de grond is gekomen, zonder dat daarvoor een medische reden was.
Verweerder heeft vervolgens de besluiten genomen die zijn weergegeven
onder ‘Procesverloop’.
1.8.
Op 1 oktober 2019 is werkneemster uit dienst getreden.
De standpunten van partijen in beroep
2.1.
Eiseres heeft betoogd dat ten onrechte een loonsanctie is opgelegd. Zij heeft
-samengevat weergegeven- aangevoerd dat het juist werkneemster was die eind 2017 geweigerd heeft aan een mediationtraject mee te werken, terwijl de invulling van de re-integratie voor eiseres van meet af aan onderdeel was van de mediation. Pas bij de hoorzitting is namens werkneemster aangevoerd dat groepsmediation zou kunnen worden gedaan en eiseres begrijpt niet waarom dit destijds niet als voorstel is ingebracht. Door het opleggen van een loonsanctie heeft verweerder werkneemster bevoordeeld en eiseres benadeeld. Onder verwijzing naar de Werkwijzer Poortwachter stelt eiseres zich op het standpunt dat bij een arbeidsconflict een inspanningsverplichting geldt en geen resultaatverplichting. Eiseres heeft zich geheel nauwgezet en naar de STECR werkwijzer gedragen.
Verweerder heeft volgens eiseres geen rekening gehouden met de concrete werksetting en de (on)mogelijkheden voor een eventuele re-integratie eerste spoor als een arbeidsconflict onoplosbaar blijkt. Werkneemster heeft de functie van directeur en het gehele bestuur bestaat uit vrijwilligers. Men is bang voor werkneemster, omdat haar stijl van leidinggeven als willekeurig en onvoorspelbaar wordt ervaren, met weinig oog voor de werknemers.
Eiseres heeft zeker een verantwoordelijkheid richting werkneemster, maar ook naar de andere medewerkers.
Vanaf het voorjaar van 2018 is werkneemster in het kader van het tweede spoor werkzaam geweest bij de gemeente Zwolle. Zij heeft daar niet kunnen opbouwen naar haar volledige urenomvang van 28 uur per week, wat betekent dat zij op grond van haar medische beperkingen nog steeds arbeidsongeschikt is. Ook als het arbeidsconflict zou zijn opgelost, zou zij volgens eiseres niet succesvol in het eerste spoor zijn gere-integreerd. Verweerder is hieraan voorbij gegaan. Deze werkzaamheden bij de gemeente Zwolle zijn per 1 januari 2019 geëindigd.
In de brief van 20 april 2021 heeft eiseres toegevoegd dat eiseres uit het deskundigenoordeel heeft mogen afleiden dat ingezet kon worden op het tweede spoor. De loonsanctie kwam als een verrassing en eiseres voelt zich het bos in gestuurd.
2.2.
Verweerder heeft het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift voorgelegd aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Deze heeft op respectievelijk 28 januari 2019 en
16 januari 2020 gereageerd. Uitgaande van een inspanningsverplichting (en niet een resultaatverplichting), heeft eiseres volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te weinig gedaan om werkneemster in beweging te krijgen zodat de re-integratie niet zou stagneren. Eiseres stelt weliswaar dat op een brede mediation is ingezet, maar uit de stukken leidt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep af dat juist de “versmalling” voor werkneemster een belemmering vormde om aan de mediation deel te nemen/te blijven deelnemen. Als een werkgever van mening is dat een werknemer “onwillig” is, dient er in het uiterste geval over te worden gegaan tot het niet meer betalen van loon. Deze stap is door eiseres niet gezet, maar was ook niet nodig geweest als eiseres een brede mediation had opgepakt. In de brief van 15 maart 2021 heeft verweerder toegelicht dat het arbeidsrechtelijk probleem in de weg stond aan een succesvolle re-integratie in het eerste spoor. Ook is verweerder ingegaan op de namens eiseres ter zitting aangedragen jurisprudentie.
De toepasselijke wet- en regelgeving
3. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de
re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het UWV het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Volgens het beoordelingskader ligt het voor de hand dat de werkgever en werknemer zich in eerste instantie inspannen om de werknemer zijn eigen functie weer te laten oppakken. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan wordt gekeken naar ander passend werk binnen het bedrijf. Hervattingsmogelijkheden bij een andere werkgever komen aan de orde als hervatting in eigen of passend werk binnen het bedrijf niet meer mogelijk is. Met name tijdens de zogenoemde eerstejaarsevaluatie moeten volgens het beoordelingskader over de re-integratie keuzes worden gemaakt voor
re-integratie-inspanningen in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
De beoordeling door de rechtbank
4.1.
Tussen partijen is de opgelegde loonsanctie in geschil. Het besluit tot oplegging van een loonsanctie is een door verweerder ambtshalve genomen besluit met een voor een werkgever belastend karakter. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] moet het UWV, als een loonsanctie wordt opgelegd, aannemelijk maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied.
4.2.
Vast staat dat werkneemster ten tijde van de beoordeling van de
re-integratie-inspanningen niet in arbeid had hervat en dat dus geen sprake was van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Centraal staat daarom de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat dit laatste het geval is. De rechtbank licht dat oordeel als volgt toe.
4.3.
Verweerders standpunt is gebaseerd op de conclusies in de rapporten van de arbeidsdeskundige van 17 juli 2018 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
29 oktober 2018. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts van 4 juli 2018 heeft de arbeidsdeskundige vermeld dat de re-integratie in het eigen werk nooit van de grond is gekomen. De belastbaarheid die de bedrijfsarts had aangenomen klopte in grote lijnen, maar zijn standpunt dat werkneemster geen leiding meer kon geven was volgens de verzekeringsarts niet medisch onderbouwd. Uit de stukken komt naar voren dat na een gesprek in februari 2017 tussen werkneemster en het bestuur vooral sprake was van een arbeidsconflict. De bedrijfsarts adviseerde meerdere malen om de werkzaamheden in de eigen functie deels te hervatten, maar dat is niet gebeurd. Vanaf augustus 2017 is het tweede spoor ingezet, dat niet succesvol is geëindigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich in de bezwaarprocedure bij het oordeel van de arbeidsdeskundige aangesloten.
4.4.
Het is vaste rechtspraak dat uit de wettelijke systematiek blijkt dat bij ongeschiktheid van een werknemer ten gevolge van ziekte de werkgever in de eerste plaats zal moeten bezien of de werknemer teruggeleid kan worden naar eigen of aangepast werk bij de eigen werkgever. Het in de Beleidsregels neergelegde beoordelingskader gaat daar, in overeenstemming met deze wettelijke bepalingen, eveneens vanuit [2] . Dat sprake is van een arbeidsconflict is geen reden om het eerste spoor niet volledig te benutten. Pas wanneer in het kader van de re-integratie in redelijkheid moet worden geconcludeerd dat terugkeer in eigen of passend werk bij de werkgever niet haalbaar is, zal dat spoor verlaten kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank was een dergelijke situatie niet aan de orde.
4.5.
Zoals uit het voorgaande blijkt stond aan de hervatting van werkneemster bij eiseres een arbeidsconflict in de weg, zodat het in de rede lag dat eiseres volledig in zou zetten op conflictoplossing. Er is weliswaar getracht een mediationtraject op te starten, maar dat is niet van de grond gekomen.
Eiseres heeft er op gewezen dat zij werkneemster op 6 april 2017 een e-mail heeft gezonden waarin gedreigd wordt met een loonsanctie als zij niet aan een mediationtraject wil meewerken. De rechtbank constateert dat vervolgens alleen op 19 mei 2017 een mediationgesprek heeft plaatsgevonden. Na dat gesprek heeft eiseres werkneemster eerst in juni 2017 een voorstel tot beëindiging van het dienstverband gedaan, waarmee zij niet heeft ingestemd. In december 2017 heeft de mediator op verzoek van eiseres een vervolggesprek voorgesteld, dat uiteindelijk niet is doorgegaan. Uit de stukken blijkt dat dit komt omdat werkneemster veronderstelde dat dit gesprek (opnieuw) gericht zou zijn op haar vertrek. Eiseres heeft dit uitdrukkelijk betwist. Voor de rechtbank kan niet komen vast te staan dat de voorgestelde mediationbijeenkomst in december 2017 een exitgesprek zou zijn. Maar juist als de terugkeer van werkneemster voor eiseres de insteek van het gesprek was had eiseres er bij werkneemster op moeten aandringen dat zij deelnam. Eiseres heeft het er echter bij laten zitten. Wanneer onwil aan de zijde van werkneemster het re-integratieproces bemoeilijkt, zoals eiseres stelt, mag volgens de Beleidsregels van de werkgever worden verwacht dat deze gebruik maakt van de sanctiemogelijkheden om de werknemer alsnog tot meewerken te bewegen.
4.6.
Namens eiseres is ook naar voren gebracht dat de collega’s van werkneemster problemen hadden met haar terugkomst en dat eiseres ook naar hen toe een verantwoordelijkheid had. Naar het oordeel van de rechtbank lag het ook hier op de weg van eiseres om de problemen op de werkvloer aan te pakken, waarvoor diverse instrumenten denkbaar zijn. Het is voorstelbaar dat re-integratie naar een andere werkgever in een dergelijk geval een uitweg lijkt te bieden, maar dat maakt nog niet dat de mogelijkheden in het eigen bedrijf niet meer benut hoeven te worden. Uit de voorhanden gegevens kan de rechtbank niet afleiden dat er ondanks de conflictsituatie geen enkel reëel uitzicht meer bestond op werkhervatting van werkneemster bij eiseres.
Het deskundigenoordeel
4.7.
Eiseres heeft aandacht gevraagd voor de conclusie uit het deskundigenoordeel van
13 februari 2018. Deze conclusie luidt:

De door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen zijn niet te beoordelen omdat er geen sprake is van ziekte of gebrek waardoor de werknemer niet volledig zijn eigen werk kan uitvoeren. De werknemer is immers volledig geschikt voor eigen werk maar niet bij de eigen werkgever in dezelfde situatie als voorheen’. Eiseres heeft daaruit afgeleid dat
werkneemster weliswaar directeur kon zijn, maar niet in dienst bij eiseres, en dat hervatting in eigen functie dan ook niet meer behoefde te worden nagestreefd. Na de mislukte mediation was voor eiseres dan ook duidelijk dat alle kaarten ingezet moesten worden op re-integratie in het tweede spoor. Met een beroep op de jurisprudentie heeft eiseres betoogd dat zij op het deskundigenoordeel mocht vertrouwen en daarnaar mocht handelen [3] .
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [4] mag de werkgever in beginsel uitgaan van de juistheid van een deskundigenoordeel indien een bevestigend antwoord is verkregen op de vraag of de inspanningen tot re-integratie van werkgever en werknemer tot op dat moment voldoende zijn geweest. De rechtbank leest in het rapport van 13 februari 2018 dat uit de onderzoeksactiviteiten naar voren was gekomen dat er geen sprake was van ziekte of gebrek, maar dat werkneemster haar eigen werk niet meer kon verrichten als gevolg van een onderliggend conflict. De re-integratie-inspanningen waren daarmee in de visie van de arbeidsdeskundige niet te beoordelen. Een bevestigend of ontkennend antwoord op de vraag van eiseres of haar inspanningen voldeden is niet gegeven. Dat verweerder in het ‘deskundigenoordeel’ aan eiseres duidelijk had moeten maken dat van eiseres nog verwacht werd een poging tot mediation te doen, zoals eiseres heeft gesteld, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiseres heeft een eigen verantwoordelijkheid alles in het werk te stellen om een arbeidsconflict uit de weg te ruimen.
De conclusie van de rechtbank
4.8.
Eiseres heeft de mogelijkheden in het eigen bedrijf niet uitputtend onderzocht en benut en is te voorbarig overgestapt op spoor twee. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, zodat terecht een loonsanctie is opgelegd.
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, in aanwezigheid van mr. F. Ernens als griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:861
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1916.
4.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:514