7.3.Verweerder concludeert dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast heeft verweerder [naam 1] verzocht passende maatregelen te nemen om de deuren van de voertuigen rustig te (laten) sluiten.
8. Het beroep is ingesteld door tien personen die naar het oordeel van de rechtbank allen als belanghebbende kunnen worden aangeduid. De vraag die was gerezen rond de ontvankelijkheid van het beroep van [naam 4] ter zitting door [naam 5] opgehelderd. Beoogd was een zienswijze in te dienen, bezwaar te maken en beroep in te stellen namens de familie [naam 6] .
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
9. Eisers stellen dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met verweerders besluit van 22 januari 2018, waarbij verweerder aan Hetebrij een last onder dwangsom heeft opgelegd. In dat besluit heeft verweerder overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie is van een touringcarbedrijf op [adres 1] terwijl verweerder in het bestreden besluit dit gebruik toch legaliseert.
10. De rechtbank overweegt hierover dat de last onder dwangsom was gebaseerd op
de omvang van de inrichting op [adres 1] zoals die destijds ter plaatse is waargenomen. Dat betrof, onder meer, een (grote) M3-bus en twee M2-bussen. De aanvraag (en de besluitvorming hierop) zien op het legaliseren van touringcar-activiteiten in aangepaste/afgeslankte vorm, te weten één M2-bus. Dat de vergunde uitbreiding enkel ziet op één M2-voertuig is expliciet verwoord in het bestreden besluit en daarmee geborgd. Beide situaties zijn dan ook niet vergelijkbaar.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eisers stellen dat uit de besluitenlijst van verweerder van 7 januari 2020 blijkt
dat verweerder mee wil werken aan het verplaatsen van het touringcarbedrijf op [adres 1] naar [adres 3] in Wijhe (hierna: perceel [nummer] ). Gelet op deze concrete plannen van [naam 1] had verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het toestaan van touringcar-activiteiten op [adres 1] moeten dan wel kunnen weigeren.
Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat het bestemmingsplan dat de verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten naar perceel [nummer] mogelijk maakt, op 20 januari 2020 is vastgesteld en onherroepelijk is.
[naam 1] heeft ter zitting meegedeeld dat hij sinds het besluit van verweerder van 22 januari 2018 een perceel heeft gehuurd om zijn M3- en M2-voertuigen tijdelijk te stallen. Het is de bedoeling om het door hem gekochte perceel [nummer] te bestraten en de M3- en M2-voertuigen vervolgens te verplaatsen naar dit perceel. Of deze verplaatsing doorgaat is afhankelijk van het verkrijgen van financiering. Dit is problematisch omdat hij vanwege de corona-maatregelen geruime tijd geen inkomsten heeft gehad. De bedrijfsactiviteiten op [adres 1] (waaronder het gebruik van één M2-voertuig) zal hij handhaven.
12. De rechtbank overweegt hierover dat elke aanvraag op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. Het weigeren van een aangevraagde omgevingsvergunning vanwege
het enkele feit dat de aanvrager ook andere plannen heeft en daarvoor ook aanvragen heeft ingediend is, gelet op het wettelijke toetsingskader, niet mogelijk.
Verder overweegt de rechtbank dat [naam 1] belang heeft bij de aan hem verleende omgevingsvergunning nu hij de vergunde activiteiten wil ontplooien op [adres 1]
los van de vraag of een deel van de activiteiten al dan niet wordt verplaatst naar perceel [nummer] .
Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruiken van [adres 1] voor bedrijfsmatige touringcar-activiteiten (categorie 3.2) in strijd is met artikel 5.1, onder a, van de planregels. De rechtbank onderschrijft dit gedeelde standpunt.
Gelet op deze strijd is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist. Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze omgevingsvergunning kan worden verleend.
Eisers hebben de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan niet bestreden.
Verweerder heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat het gebruiken van [adres 1] voor bedrijfsmatige touringcar-activiteiten kan worden geschaard onder de categorie activiteiten, zoals opgenomen in artikel 4, onder 9, van bijlage II van het Bor. Daarom heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 9, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
De aanwending van de bevoegdheid
14. Van de hiervoor vermelde bevoegdheid kan, gelet op de redactie van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo, slechts gebruik worden gemaakt indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het bestuursorgaan bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Uit de rechtspraak volgt dat bij het verlenen van een afwijkingsvergunning rekening mag worden gehouden met de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan, waarvan wordt afgeweken, reeds voorziet. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan heeft immers reeds een belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan, geen ruimte voor een belangenafweging. Ten aanzien van deze activiteiten staat vast dat deze in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover een aangevraagd project in strijd is met het bestemmingsplan, is verweerder niet gehouden maar bevoegd om daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen. Op grond van het bepaalde in artikel 2.12 van de Wabo dient verweerder in dat geval een belangenafweging te maken waarbij de ruimtelijke effecten die optreden als gevolg van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan, moeten worden afgewogen tegen de met de afwijking gediende belangen. De ruimtelijke effecten van wat reeds op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, blijven daarbij buiten beschouwing. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492, r.o. 6.2. 15. Eisers stellen dat de vergunde activiteit niet voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening vanwege de te verwachten geluidsoverlast. Hierdoor wordt een goed woon- en leefklimaat niet gewaarborgd. Ter zitting hebben eisers meegedeeld dat, anders dan zij in hun beroepschrift hebben gesteld, deze beroepsgrond enkel betrekking heeft op het geluid veroorzaakt door het dichtslaan van een portier van een M2-voertuig in de nachtperiode.