Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [A] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [B] ,
1.De procedure
2.De feiten
Gezien de geschetste situatie zou deze factuur van de installateur normaliter ter betaling voor de eigenaar komen. Onlangs heb ik echter – gezien de omvang hiervan – ook even nader gekeken naar de verzekeringspremie voor het pand. Uit deze analyse is gebleken dat wij per abuis (en ten onrechte) de meerkosten van de opstalverzekering in verband met de bedrijfsactiviteiten niet doorberekend hebben. Dit terwijl hier vanuit artikel 14 lid 1 van de overeenkomst recht op hebben.(…)Wij doen uit coulance het volgende voorstel:* Wij gaan niet met terugwerkende kracht de premie van 2016 t/m 2019 doorberekenen; dat vertegenwoordigt een waarde van ruim 2.500 euro (!)* Jij betaalt de kosten van de installateur voor onderstaande werkzaamheden;Verder doen wij dit voorstel ook alleen onder de voorwaarde dat alle lopende vraagstukken rondom een eventuele bijdrage van de eigenaar voor diverse zaken zoals isolatie, gevelwerk en vetput ook beslecht zijn. Ons inziens is dit dan ook een zeer ruim gebaar. Mocht je je niet in dit voorstel kunnen vinden, dan houden we ons het recht voor om alsnog het volledige achterstallige bedrag aan assurantiepremies in rekening te brengen.
3.Het geschil
in conventie
- veroordeling van [A] tot betaling van € 466,65 betreffende de nota voor het herstel van de gasleiding;
- veroordeling van [A] in de kosten en de nakosten van de procedure.
4.De beoordeling
in conventie
“tenzij deze zaken door of vanwege huurder zijn aangebracht”.Verder is in artikel 14.2 van de huurovereenkomst bepaald dat huurder zelf ‘
de benodigde voorzieningen dient te treffen om te kunnen voldoen aan de wet- en regelgeving’. [A] heeft in haar verweer met name op deze laatste bepaling een beroep gedaan. Met het oog op dit verweer en voor zover in het verweer van [A] besloten ligt dat zij een beroep doet op voornoemde tenzij-bepaling, overweegt de kantonrechter het volgende.
"door of vanwege de huurder"(uit artikel 1 ROZ) kan niet zo worden uitgelegd dat [B] zich had moeten realiseren, dat dit zonder meer ook betrekking heeft op zaken en/of voorzieningen die zijn aangebracht door een voorgaande huurder. Evenzo geldt dat [B] niet zonder meer heeft moeten begrijpen dat onder ‘
te treffen voorzieningen’ (uit artikel 14.2 huurovereenkomst) moet worden verstaan dat dit ook ziet op vervanging van reeds bestaande voorzieningen. Concrete feiten of omstandigheden, waaruit een andere conclusie zou kunnen volgen, zijn in dit verband door [A] niet aangevoerd. In het bijzonder is niet gebleken dat [A] vóór of bij het aangaan van de huurovereenkomst er tegenover [B] melding van heeft gemaakt dat de aanwezige vetvangput geen onderdeel uitmaakt van het (casco) gehuurde en/of dat in geval van vervanging het bepaalde in artikel 14.2 van de huurovereenkomst van toepassing zou zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [B] er in de gegeven omstandigheden vanuit gaan dat de reeds aanwezige vetvangput onderdeel uitmaakte van (de riolering van) het gehuurde en dat vervanging daarvan niet valt onder door hem zelf nog te treffen voorzieningen om te kunnen voldoen aan wet en regelgeving. Op basis van artikel 12.3 onder b. (ROZ) komt vernieuwing van de riolering voor rekening van [A] Het verweer van [A] slaagt daarom niet. Dit betekent dat de vorderingen van [B] op dit onderdeel toewijsbaar zijn.
(…) We kwamen er achter dat er door één van de dwarsbalken op het plafond (de witte die over het plafond lopen) een grote schroef door een gasleiding is geboord. Daar deze dwarsbalken al jaren lang in het pand aanwezig zijn, betekent dit dat wij al die tijd in een tikkende tijdbom hebben gewoond/gewerkt. (…). Volgens [B] is het gaslek dus al aanwezig geweest bij aanvang van zijn huurperiode. [A] heeft over het ontstaan en de aanwezigheid van het gaslek niets aangevoerd en heeft de stelling van [B] daarover dus niet betwist.