ECLI:NL:RBOVE:2021:2768

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
ak_21_800
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor strandpaviljoen aan de Ir. B.P.G. van Diggelenkade in Kampen

Op 12 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door verschillende verzoekers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kampen, dat een omgevingsvergunning had verleend voor de tijdelijke en seizoensgebonden realisatie van een strandpaviljoen aan de Ir. B.P.G. van Diggelenkade 11 in Kampen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij opmerkte dat het oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindend is.

De voorzieningenrechter overwoog dat het bestreden besluit, samen met de vergunningen voor de zaaknummers AWB 21/801 tot en met AWB 21/807, de bouw en exploitatie van het strandpaviljoen mogelijk maakt. De vergunning is verleend voor een periode van twee jaar, van 1 april tot en met 31 oktober in de jaren 2021 en 2022. De voorzieningenrechter constateerde dat het strandpaviljoen inmiddels is geplaatst en de exploitatie is begonnen. Verzoekers vreesden overlast, gevaarlijke verkeerssituaties en schade aan de nabijgelegen natuur. De voorzieningenrechter erkende dat verzoekers een spoedeisend belang hadden bij hun verzoek, maar oordeelde dat de belangen van de vergunninghouder en de gemeente zwaarder wogen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunning op juiste gronden was verleend en dat er geen significante negatieve effecten voor het Natura 2000-gebied waren. De voorzieningenrechter wees erop dat de vergunninghouder maatregelen had genomen om de verkeerssituatie te verbeteren en dat de overlast voor de verzoekers niet onevenredig zou zijn. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/800
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1], te [plaats]
[verzoeker 2], te [plaats]
[verzoeker 3], te [plaats] ,
[verzoeker 4], te [plaats] ,
[verzoeker 5], te [plaats] ,
[verzoeker 6], te [plaats] ,
[verzoeker 7], te [plaats] ,
verzoekers,
gemachtigde: mr. R.S. Wertheim,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder,
gemachtigde: mr. J.H. Meijer.
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Paviljoen Hanzezicht B.V., te Kampen, hierna te noemen: vergunninghouder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk en seizoensgebonden realiseren van een strandpaviljoen aan de Ir. B.P.G. van Diggelenkade 11 in Kampen, op de percelen kadastraal bekend: gemeente KPN01, sectie F, nrs. 16353, 16853 en 16855.
Tegen het bestreden besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Op 18 mei 2021 hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderhavige verzoek is, samen met de verzoeken om voorlopige voorziening met de zaaknummers AWB 21/801 tot en met AWB 21/807, op 29 juni 2021 ter zitting behandeld. Van verzoekers zijn verschenen [verzoeker 6] en [verzoeker 2] alsmede, namens [verzoeker 7] , [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J. Aarten, bijgestaan door de gemachtigde van verweerder. Ook zijn namens verweerder verschenen P.E.B. Leemreise, ecoloog, werkzaam bij Lycens BV (hierna te noemen: Lycens), en M.S. Bentum, werkzaam bij BonoTraffics. Namens vergunninghouder is verschenen B.J. Gardebroek.
Overwegingen
Vooraf
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
Het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit maakt, samen met de vergunningen waarop de verzoeken om voorlopige voorziening met de zaaknummers AWB 21/801 tot en met AWB 21/807 betrekking hebben, de bouw en exploitatie mogelijk van een strandpaviljoen op het perceel aan de Ir. B.P.G. van Diggelenkade 11 in Kampen, kadastraal bekend gemeente KPN01, sectie F, nrs. 16353, 16853 en 16855. Op deze locatie is al een stadsstrand aanwezig.
3. De omgevingsvergunning is afgegeven voor twee jaar. Toestemming is verleend voor het exploiteren van het strandpaviljoen en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken en werken voor de periode van 1 april tot en met 31 oktober in de jaren 2021 en 2022. Buiten deze periode moeten alle seizoensgebonden gebouwen, bouwwerken en materialen verwijderd zijn en verwijderd worden gehouden. Verder is in de bestreden omgevingsvergunning bepaald dat het stadsstrand gedurende het seizoen van 08:00 uur tot 24:00 uur openbaar toegankelijk is en dat buiten deze openingstijden het gehele afgebakende terrein gedurende het seizoen is afgesloten.
4. Het aangevraagde en vergunde strandpaviljoen heeft, inclusief toiletunits en opslagcontainer, een oppervlakte van 345 m². Daarnaast heeft het strandpaviljoen een terras, bestaande uit vlonders met loungemeubilair, met een totale oppervlakte van 1.100 m². Ook is onderdeel van de vergunde activiteit dat het grasveld naast het strandpaviljoen wordt ingericht als parkeerplaats voor het parkeren van fietsen, twee voertuigen voor mindervaliden en het parkeren ten behoeve van laden en lossen. Dit parkeerterrein biedt tevens ruimte voor het plaatsen van afvalcontainers van het strandpaviljoen. Ter plaatse van een al bestaande uitweg wordt een nieuwe uitweg aangelegd en de Ir. B.P.G. van Diggelenkade wordt heringericht. Ook wordt een veld voor sport en spel gerealiseerd.
5. De gronden waarop het strandpaviljoen, het bijbehorende terras en parkeerterrein,
de uitweg en overige voorzieningen liggen hebben volgens het bestemmingsplan Buitengebied 2014 de bestemmingen Natuur, Agrarisch, Groen en Verkeer en de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 1, Waarde-Landschap, Waarde-Natuur, Waterstaat-Waterstaatkundige functie en Waterstaat-Waterkering. De gronden binnen dit gebied met de bestemming Groen hebben tevens de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone-Dijk.
6. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten: het bouwen van een bouwwerk, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en het maken, hebben of veranderen van een uitweg. Dit betreffen vergunningen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (de vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
7. Het strandpaviljoen met bijbehorende terras en parkeerterrein ligt gedeeltelijk in en gedeeltelijk grenzend aan het Natura 2000-gebied Rijntakken (hierna te noemen: het Natura 2000-gebied).
8. Aan het bestreden besluit ligt onder meer de Ruimtelijke motivering ‘Paviljoen Hanzezicht’ van 19 maart 2021 ten grondslag.
Het spoedeisend belang
9. De voorzieningenrechter overweegt dat het strandpaviljoen inmiddels is geplaatst en de exploitatie daarvan is begonnen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in de week van 5 juli 2021 zou worden begonnen met de uitvoering van de maatregelen ter herinrichting van de Ir. B.P.G. van Diggelenkade. Verzoekers hebben hun verzoeken om voorlopige voorziening onder meer ingediend, omdat zij vrezen dat de exploitatie van het strandpaviljoen zal zorgen voor overlast, gevaarlijke verkeerssituaties en verstoring van en/of schade aan de nabijgelegen natuur. Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat en toegelicht op welke wijze zij al overlast ondervinden van de exploitatie van het strandpaviljoen.
De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende reden om aan te nemen dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit.
De ontvankelijkheid van het bezwaar van verzoekers
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat in ieder geval enkele verzoekers op een dusdanige (korte) afstand van het strandpaviljoen wonen dat zij bij het bestreden besluit belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook heeft verweerder erkend dat in ieder geval voor enkele verzoekers geldt dat zij zo dicht bij het strandpaviljoen en het Natura 2000-gebied wonen dat zij zich (ook in een eventuele beroepsfase) kunnen beroepen op de regels die strekken tot bescherming van het (algemene belang van behoud van het) natuurgebied en de daarin aanwezige (te beschermen) flora en faunasoorten. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin.
11. Daarnaast blijkt uit de statuten van [verzoeker 7] dat die vereniging zich onder andere de bevordering van natuurbescherming en natuurontwikkeling ten doel stelt. Uit de website van [verzoeker 7] blijkt bovendien dat de vereniging ook feitelijke werkzaamheden op dat gebied verricht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt hieruit dat in ieder geval ook de [verzoeker 7] bij het bestreden besluit als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
12. Omdat in ieder geval enkele verzoekers als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt en zij ook een beroep kunnen doen op de regels over natuurbescherming, zal de voorzieningenrechter overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter laat een precieze beoordeling van welke verzoekers bij het bestreden besluit wel en welke niet als belanghebbende in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt achterwege. Daarover zal verweerder in het te nemen besluit op bezwaar een beslissing moeten nemen.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
13. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit veel gronden aangevoerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent de voorlopigevoorzieningenprocedure zich er naar haar aard niet voor om alle aangevoerde gronden afzonderlijk te bespreken. Ter zitting hebben verzoekers desgevraagd verklaard dat de belangrijkste punten voor hen zijn het ontstaan van parkeerproblematiek, gevaar voor de verkeersveiligheid, overlast en aantasting van de natuur door de komst van het strandpaviljoen. De voorzieningenrechter zal deze punten uit het bestreden besluit toetsen en op basis daarvan, met inachtneming van de verschillende belangen, beoordelen of er reden is om het bestreden besluit te schorsen. Daaraan voorafgaand gaat de voorzieningenrechter in op de vraag of verweerder bevoegd is om in dit geval op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te verlenen.
1. Bevoegdheid op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor
14. Verzoekers hebben aangevoerd dat de nu vergunde activiteit, gelet op de aard en omvang daarvan alsmede de locatie waarop die wordt gerealiseerd, moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). Als gevolg hiervan had verweerder volgens verzoekers ingevolge artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan niet op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo mogen verlenen. Daarnaast zijn verzoekers van mening dat artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor niet kan worden toegepast, omdat het niet aannemelijk is dat de gehele activiteit waarvoor nu een tijdelijke vergunning is verleend na het verlopen van die vergunning zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Door het plaatsen van het strandpaviljoen en de aanleg van het parkeerterrein wordt namelijk een deel van de bestaande graslaag vernietigd en vervangen door een zandlaag of aardlaag. Op de aardlaag wordt daarna, ter plaatse van het parkeerterrein, bestrating gelegd. Volgens verzoekers kan deze zandlaag niet zonder onomkeerbare gevolgen worden weggehaald. Dat geldt volgens hen ook voor de ondergrondse kabels en waterleiding die worden gerealiseerd.
15. De voorzieningenrechter overweegt dat uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het begrip ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ zoals bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit mer ruimte voor interpretatie laat. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene ontwikkeling een rol. Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1668.
16. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in dit geval gaat om een relatief kleinschalig project op perceelsniveau, dat bovendien seizoensgebonden is. Verder blijkt uit het bestreden besluit en de daaronder liggende stukken dat het stadsstrand in de voorgaande jaren ook al recreatief werd gebruikt. Verweerder heeft gesteld dat dit gebruik tot negatieve effecten leidde, zoals bijvoorbeeld afval dat werd achtergelaten door de recreanten, lawaai, illegaal zwemmen in de IJssel en fietsen die her en der in de berm werden geplaatst. Volgens verweerder dient de realisatie en exploitatie van het strandpaviljoen mede om het recreatieve gebruik van het stadsstrand te reguleren en de genoemde negatieve effecten daarvan tegen te gaan. Op basis van deze feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit mer. Dat de activiteit mede plaatsvindt op gronden met de bestemming Natuur en in en tegen een Natura 2000-gebied, maakt dit niet anders.
17. Verder acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de activiteit waarvoor vergunning is verleend na het verlopen van die vergunning zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom de verwijderde graslaag niet zou kunnen worden hersteld en de aangebrachte zandlaag niet zou kunnen worden verwijderd. Met andere woorden, niet aannemelijk is geworden dat de oorspronkelijke situatie niet kan worden hersteld.
18. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder dan ook bevoegd om voor de aangevraagde activiteit op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te verlenen.

2.Parkeeroverlast

19. Verzoekers hebben aangevoerd dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met artikel 4.1 van het paraplubestemmingsplan ‘Parkeren’ en dat de vergunde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat bij het strandpaviljoen onvoldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Ook voldoet het bestreden besluit volgens hen niet aan de parkeernormen uit de Nota parkeernormen gemeente Kampen van 19 februari 2019. Verzoekers vrezen dat de ventweg die parallel aan de Ir. B.P.G. van Diggelenkade en de N765 loopt zal worden gebruikt om te parkeren of dat dit verderop in de omgeving, in de buurt van verzoekers, zal gebeuren, terwijl de parkeerplaatsen in de omgeving nu ook al vaak volledig bezet zijn. Het bestreden besluit zal daarom tot extra verkeer door de wijk van verzoekers leiden en mogelijk ook tot (meer) illegaal parkeren in de wijk. Verder hebben de parkeerterreinen bij het station volgens verzoekers onvoldoende overcapaciteit om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte van het strandpaviljoen. Ter onderbouwing van hun gronden tegen de verkeersaspecten van het bestreden besluit hebben verzoekers een contra-expertise van adviesbureau “Over verkeer en meer” van 19 april 2021 overgelegd. Deze contra-expertise heeft dit adviesbureau met een reactie van 28 juni 2021 nog aangevuld.
20. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nota parkeernormen de mogelijkheid biedt om in een geval als dit, waarin het onwenselijk is om ter plaatse te parkeren, af te wijken van het beleid, als op loopafstand restcapaciteit aan parkeerruimte in de openbare ruimte kan worden ingezet. Volgens verweerder is dergelijke restcapaciteit aanwezig, namelijk de parkeerterreinen bij het station. Die vormen volgens verweerder een goed alternatief, omdat het stadsstrand en strandpaviljoen met name buiten kantoortijden worden bezocht en er buiten kantoortijden voldoende ruimte is op de parkeerterreinen bij het station. Bezoekers van het stadsstrand en strandpaviljoen zullen daarom actief worden verwezen naar deze parkeerterreinen, om ongewenste verkeersbewegingen te voorkomen en duidelijkheid over beschikbare parkeergelegenheid te geven. Over de verkeersaspecten heeft verweerder aan het bestreden besluit een memo van BonoTraffics van 9 april 2021 ten grondslag gelegd. Ook heeft BonoTraffics bij memo van 3 juni 2021 gereageerd op de contra-expertise van “Over verkeer en meer” van 19 april 2021.
21. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerders conclusie, dat de parkeerterreinen bij het station een goed alternatief zijn voor de parkeerbehoefte van het strandpaviljoen, met name is gebaseerd op de aannames dat op deze terreinen buiten kantoortijden voldoende parkeerruimte beschikbaar is en dat het strandpaviljoen met name buiten kantoortijden wordt bezocht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met deze aannames niet aannemelijk gemaakt dat met het actief verwijzen van bezoekers van het strandpaviljoen naar de parkeerterreinen bij het station voldoende aan de parkeerbehoefte van het paviljoen kan worden voldaan.
22. De voorzieningenrechter acht dit gebrek in het bestreden besluit echter niet zo zwaarwegend dat dit moet leiden tot schorsing van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd geraakt dat de parkeeroverlast in de omgeving van verzoekers als gevolg van de exploitatie van het strandpaviljoen zo groot en ingrijpend wordt, dat deze niet meer aanvaardbaar kan worden geacht. Bovendien kan verweerder dit punt in het nog te nemen besluit op bezwaar meenemen en nader bekijken of voldoende aan de parkeerbehoefte wordt voldaan en zo niet, of dat kan worden hersteld.

3.Verkeersafwikkeling

23. Verzoekers hebben aangevoerd dat de Ir. B.P.G. van Diggelenkade deel is van de doorgaande route van de provinciale weg N765. Ten behoeve van de verkeersafwikkeling van het strandpaviljoen wordt de weg heringericht, waarbij één rijbaan wordt opgeofferd. Volgens verzoekers zal dit tot opstoppingen en gevaarlijke verkeerssituaties leiden, omdat er veel verkeer over de weg rijdt en omdat vanwege de bochten in de weg het aankomend verkeer niet goed te zien is voor bevoorradend verkeer dat het terrein van het strandpaviljoen op- of afrijdt. Om die reden had volgens verzoekers ook de uitwegvergunning niet mogen worden verleend. Die leidt namelijk ook tot verkeersonveilige situaties, aldus verzoekers.
24. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de herinrichting van Ir. B.P.G. van Diggelenkade er (mede) op is gericht om de situatie ter plaatse van de uitrit van het strandpaviljoen veilig vorm te geven en om het verwachtingspatroon van de weggebruikers daar te wijzigen en de snelheid te verlagen.
Deze maatregelen zijn onder meer het gedeeltelijk weghalen van de voorsorteerstrook en het aanbrengen van een verhoogde middengeleider. Om de snelheid van de automobilisten al vóór de uitrit omlaag te brengen zal de gemeente de grens van de bebouwde kom accentueren door het aanbrengen van een middeneiland, het beter zichtbaar maken van de komborden en het aanbrengen van inleidende markering. Ook wordt een veilige oversteek voor fietsers gecreëerd.
25. De voorzieningenrechter deelt niet de vrees van verzoekers dat, na de aanleg van de uitweg en uitvoering van de herinrichting van de weg, de verkeerssituatie door de komst van het strandpaviljoen onveilig zal zijn. Vergunninghouder heeft ter zitting verklaard dat het strandpaviljoen één of twee keer per dag wordt bevoorraad. Gelet hierop alsmede het verkeer dat van het parkeerterrein gebruik mag maken, zal er niet voortdurend gemotoriseerd verkeer over de uitweg in en uit rijden. Bovendien heeft vergunninghouder ter zitting verklaard op te treden tegen voertuigen die het parkeerterrein oprijden om mensen af te zetten of op te halen. Vergunninghouder heeft verklaard dergelijk gebruik van het parkeerterrein te willen voorkomen. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen reden om te oordelen dat de vergunde activiteit vanwege de door verzoekers gevreesde verkeersonveiligheid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.Overlast

26. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij grote overlast gaan ondervinden van de vergunde activiteit. Ter zitting hebben zij aangevoerd dat het strandpaviljoen geluid- en geuroverlast veroorzaakt en dat ook de vele verkeersbewegingen voor overlast zorgen. Verder tast het strandpaviljoen ook hun uitzicht aan. Zij zijn van mening dat het bestreden besluit op een onjuiste dan wel onevenredige belangenafweging berust, omdat daarmee alleen de belangen van vergunninghouder worden gediend, terwijl zij grote overlast gaan ondervinden.
27. Verweerder is van mening dat de situatie op het stadsstrand er door de komst van de horecavoorziening op vooruit zal gaan, omdat met het verlenen van de omgevingsvergunning het recreatieve gebruik wordt gereguleerd, toezicht wordt gehouden en het stadsstrand dagelijks wordt opgeruimd en schoongemaakt. Vergunninghouder heeft ter zitting onder meer verklaard dat op het terras geen muziek mag worden gedraaid of gespeeld. Wel wordt binnen muziek afgespeeld.
28. De voorzieningenrechter overweegt dat de horecavoorziening voor wat betreft de aspecten geur en geluid moet voldoen aan de normen die gelden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Indien verzoekers op die aspecten overlast ervaren, kunnen zij dat bij verweerder melden. Indien nodig, zal verweerder op basis daarvan handhavend moeten optreden tegen eventuele overlast.
29. Mede omdat het stadsstrand al recreatief werd gebruikt en tussen de horecavoorziening en de woningen van verzoekers een drukke weg ligt, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat gegronde vrees bestaat dat de vergunde activiteit voor verzoekers onevenredig veel overlast zal veroorzaken. Verder blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat met de horecavoorziening niet alleen het belang van vergunninghouder wordt gediend, maar ook de algemene belangen die verweerder naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat aan het bestreden besluit een onjuiste of onevenredige belangenafweging ten grondslag ligt.

5.Natuur

30. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat de vergunde activiteit geen significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied en dat daarvoor geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is vereist. Deze conclusie heeft verweerder met name gebaseerd op de volgende onderzoeksrapporten: ‘Onderzoek stikstof in relatie tot N2000, Strandpaviljoen Kampen ’, ‘Quickscan natuurwaardenonderzoek Paviljoen Hanzezicht’ en ‘Realisatie strandpaviljoen Kampen , Toetsing van mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming’. Deze onderzoeksrapporten zijn opgesteld door of in opdracht van Lycens.
31. Verweerder heeft de uitgevoerde natuuronderzoeken ook voorgelegd aan het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Bij brief van 15 april 2021 heeft dit college verweerder meegedeeld dat het aangevraagde project niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied en ook niet tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb. Volgens het college van gedeputeerde staten is voor het aangevraagde project daarom geen vergunning of ontheffing op grond van de Wnb vereist.
32. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, mede op basis van de uitgevoerde natuuronderzoeken, verder op het standpunt gesteld dat geen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke en landschappelijke waarden.
33. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit onder meer aangevoerd dat de vergunning, voor wat betreft de binnendijks gelegen gronden, is verleend voor gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en belangrijke natuurwaarden heeft.
Ook hebben zij aangevoerd dat de vergunde activiteit plaatsvindt in het Nationaal Landschap IJsseldelta en in gebied dat in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 is aangewezen als Overstromingsrisicogebied en/of als Overstroombaar gebied. Volgens verzoekers voldoet de horecavoorziening waarvoor nu vergunning is verleend niet aan alle relevante bepalingen die in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 zijn opgenomen voor het NNN, het Nationaal Landschap IJsseldelta, Overstromingsrisicogebied en Overstroombaar gebied.
34. Bovendien is volgens verzoekers voor de vergunde activiteit wél tevens een vergunning en ontheffing op grond van de Wnb vereist. Ook zijn zij van mening dat wel blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied. Ter onderbouwing van deze gronden hebben verzoekers het onderzoeksrapport ‘Second opinion Hanzepaviljoen, Kampen ’ van het bureau Buiting Advies Natuur en Landschap B.V. (hierna: Buiting) van 17 mei 2021 overgelegd. In deze second opinion concludeert Buiting onder meer dat de vergunde activiteit mogelijk verstorende effecten heeft voor enkele, nader genoemde beschermde diersoorten en negatieve effecten kan hebben voor de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Ook stelt Buiting dat een werkelijke toetsing ten aanzien van het NNN lijkt te ontbreken.
35. Bij notitie van 28 juni 2021 heeft Lycens gereageerd op de second opinion van Buiting. In die notitie is Lycens ingegaan op de door Buiting genoemde diersoorten. Ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat Lycens in de notitie van 28 juni 2021 ten onrechte niet is ingegaan op de vaststelling van Buiting dat het strandje wordt gebruikt door uitsluipende larven van de rivierrombout. P.E.B. Leemreise heeft in reactie hierop ter zitting verklaard dat op het stadsstrand inderdaad twee keer een rivierrombout is waargenomen, maar dat de kans dat een recreant de uitsluipende larve van een rivierrombout vertrapt zeer gering is.
36. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in het te nemen besluit op bezwaar zal moeten ingaan op de uitgebreide gronden die verzoekers hebben aangevoerd met betrekking tot de natuurbescherming en de Omgevingsverordening. Op basis van de door verweerder overgelegde natuurrapporten en het bestuurlijk rechtsoordeel van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 15 april 2021 ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit dusdanige nadelige gevolgen voor de natuurwaarden in het gebied heeft, dat dit besluit moet worden geschorst. Dat op het stadsstrand twee keer een rivierrombout is aangetroffen, leidt, gelet op de ter zitting door Leemreise daarop gegeven reactie, niet tot een ander oordeel.

Conclusie

37. Op grond van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
38. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.