8.2In de e-mail van 23 juli 2021 stelt gemachtigde:
“De duiven welke daar nu nog zitten en zouden mogen rondvliegen (binnen de afgesproken kaders) betreffen jonge duiven (lichting 2021). Wanneer deze niet worden ‘opgeleerd’ worden deze niet getraind voor de wedstrijden en zullen deze, in tegenstelling tot de oude duiven van cliënt, niet meer aan wedstrijden kunnen deelnemen. Nu niet, maar überhaupt in de toekomst ook niet. Dit ‘opleren’ lukt niet meer voor 1 augustus. Dit betekent dat, indien cliënten de duiven vanaf 1 augustus niet meer mogen loslaten en daar überhaupt weg moeten, een gehele lichting verloren is gegaan. Deze zijn gedoemd om de rest van hun leven binnen te zitten en niet meer buiten te komen, ofwel om te laten doden (waar het in de praktijk dan op neer komt). Het gaat derhalve om een hele kolonie die ten dode is opgeschreven. Het spoedeisend belang is alleen hierom al een gegeven. Ik kan mij ook niet voorstellen dat in de rechtspraak lichtzinnig wordt omgegaan met dit soort omstandigheden in het kader van de spoedeisendheid.
Cliënten willen en kunnen dit, als duivenliefhebbers in hart en nieren, niet laten gebeuren.
De spoedeisendheid aan de zijde van de gemeente is overigens in het geheel niet aangetoond. Niet valt in te zien waarom de last omtrent het loslaten en houden van duiven, even los van de inhoud daarvan, niet kan worden opgeschort tot op hetzelfde moment als de last m.b.t. bouwen (6 weken na beslissing op aanvraag omgevingsvergunning). Overlast is immers niet aangetoond en ook niet gesteld, zodat dat een voor alle partijen redelijke oplossing had kunnen zijn. Dan zouden cliënten verder, zonder spoedprocedures en discussies over het al dan niet laten doden van de duiven, de bezwaarprocedure kunnen afwerken.
(….)
Voorts wijzen cliënten nogmaals op het feit dat de last geschorst is geweest gedurende het 1e weekend, vanwege de onredelijk korte begunstigingstermijn welke werd opgelegd door het college. Om die reden zou in ieder geval reeds daarom een proceskostenvergoeding uitgesproken horen te worden.”
9. Door het houden van duiven als zelfstandige activiteit overtreden verzoekers artikel 2.1 lid 1 onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo). Het perceel van verzoekers heeft de bestemming “wonen” en de functieaanduiding “opslag”. Het houden van duiven is binnen de bestemming “wonen” alleen toegestaan als ondergeschikte activiteit aan de activiteit “wonen”. Van wonen is alleen sprake als iemand het hoofdverblijf heeft en staat ingeschreven op het adres. Het houden van duiven moet dan hobbymatig zijn en passend zijn binnen de woonomgeving. Dat betekent dat er geen sprake mag zijn van een bedrijfsmatig karakter. Tevens moet de ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar zijn met de geldende woonfunctie. De duiven mogen dus niet zoveel overlast veroorzaken dat daar geen sprake meer van is.
10. Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang.
Artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend wordt door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb luidt:
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 5:31d van de Awb luidt:
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het verboden om zonder een omgevingsvergunning een bouwwerk op te richten en in stand te laten, tenzij het bouwwerk valt onder de wettelijke uitzonderingsgronden en op basis daarvan vergunningsvrij is.
Tevens is het op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken.
Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.