ECLI:NL:RBOVE:2021:3205

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
ak_20_2609
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom voor het stallen van voertuigen en wassen van auto's door de gemeente Twenterand

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam vennootschap] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Twenterand. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de invordering van dwangsommen die aan eiseres zijn opgelegd voor het stallen van voertuigen en het wassen van auto's op niet daarvoor bestemde plaatsen. Eiseres had eerder op 18 juli 2018 lasten onder dwangsom opgelegd gekregen, waarbij zij moest staken met de overtredingen voor 1 augustus 2018. De rechtbank oordeelt dat de dwangsom voor het stallen van voertuigen terecht is ingevorderd, maar dat de dwangsom voor het wassen van auto's niet terecht is. De rechtbank concludeert dat de bevoegdheid tot invordering niet is verjaard en dat eiseres als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de invordering van de dwangsom voor het wassen van auto's betreft en herroept het primaire besluit in dat opzicht. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2609

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam vennootschap] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. T. Geerdink,
en

het college van burgemeester en wethouders van Twenterand, verweerder,

gemachtigde: K.G. Mettinkhof.

Procesverloop

In het besluit van 11 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de op 18 juli 2018 aan eiseres opgelegde dwangsommen ingevorderd voor het parkeren van voertuigen behorende tot de handelsvoorraad en/of verkochte producten deels op de bestemming ‘Tuin-Dorpserf’ en voor het wassen van auto’s en reinigen van motorcompartimenten op een niet daarvoor bestemde plaats zonder de aanwezige voorgeschreven voorzieningen. Het gaat respectievelijk om dwangsommen van € 7.000,00 en € 10.000,00.
In het besluit van 17 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [naam 1] bijgestaan door een waarnemer van haar gemachtigde mr. J.C. Stam, en vergezeld door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en E. Nijhuis.

Overwegingen

Feiten
1.1
Verweerder heeft aan eiseres op 18 juli 2018 lasten onder dwangsom opgelegd voor, voor zover van belang:
Stallen/parkeren van voertuigen behorende tot de handelsvoorraad en/of verkochte producten deels op de bestemming ‘Tuin-Dorpserf’ naast en voor [adres 1] op de percelen [letters] sectie [Hoofdletter 1] , nummer [nummer 1] en [nummer 2] ;
Het wassen van auto’s en reinigen van motorcompartimenten op een niet daarvoor bestemde plaats op de betrokken percelen [letters] sectie [Hoofdletter 2] , nummers [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] zonder de aanwezige voorgeschreven voorzieningen.
Deze overtredingen moet eiseres op grond van de dwangsombeschikking staken vóór 1 augustus 2018 en gestaakt houden anders verbeurt eiseres een dwangsom van respectievelijk € 16.500,00 in één keer voor de overtreding onder a. en € 18.750,00 in één keer voor de overtreding onder b. De dwangsombeschikking van 18 juli 2018 is onherroepelijk.
1.2
Op 20 februari 2020 is door toezichthouder [naam 3] geconstateerd dat op perceel [nummer 1] twee dubbel geparkeerde auto’s stonden. De bevindingen van [naam 3] zijn neergelegd in de rapportage ‘Bezoekverslag na controle’ van 20 februari 2020.
Op 6 maart 2020 heeft toezichthouder [naam 4] bij perceel [adres 2] [nummer 6] het geluid van een hogedrukspuit waargenomen. Hij zag dat de chauffeur van een andere auto langs hem heen rende naar de achterzijde van het bedrijf. Achter het bedrijf heeft de toezichthouder geen waswerkzaamheden waargenomen, maar wel gezien dat er plassen water met schuim erop op de grond lagen en dat een slang het pand in werd getrokken.
Op 7 maart 2020 heeft toezichthouder [naam 6] geconstateerd dat een auto werd gewassen bij Autobedrijf [naam 5] . De constatering is vastgelegd in een melding van 12 maart 2020 met een foto.
Op 9 maart 2020 heeft toezichthouder [naam 4] gezien dat een Volkswagen transporter door een medewerker van het bedrijf werd afgespoeld. De constateringen van [naam 4] van 6 maart en 9 maart 2020 zijn vastgesteld in een ongedateerd controlerapport.
1.3
Bij brieven van 23 april 2020 heeft verweerder aan eiseres het voornemen gestuurd om de dwangsommen in te vorderen voor de onder 1.1 genoemde overtredingen. De dwangsom voor het ten onrechte niet staken en gestaakt houden van het parkeren/stallen van voertuigen wordt door verweerder op grond van de Landelijke Handhavingstrategie Twenterand gematigd tot € 9.900,00. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, waarin de dwangsom voor het parkeren/stallen van auto’s verder is gematigd naar € 7.000,00.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat tijdens de controles op 20 februari, 6 maart, 7 maart en 9 maart 2020 door de toezichthouders is geconstateerd dat eiseres de overtredingen als bedoeld in de dwangsombeschikking van 18 juli 2018 niet heeft gestaakt en gestaakt heeft gehouden. Verweerder stelt dat zij bevoegd was de dwangsommen in te vorderen, omdat de dwangsombeschikking in rechte onaantastbaar is geworden en de overtredingen vaststaan.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
De rechtbank is van oordeel dat de dwangsom voor het stallen/parkeren van auto’s door verweerder terecht is ingevorderd, maar de dwangsom voor het wassen van auto’s niet. De rechtbank licht dit toe.
3.2
Vooraf merkt de rechtbank op dat in het kader van het procesbelang van eiseres vastgesteld moet worden of de bevoegdheid van verweerder om de dwangsom in te vorderen is verjaard. [1] De bevoegdheid tot invordering verjaart een jaar na de dag waarop zij is verbeurd, tenzij de verjaring wordt gestuit door een aanmaning of dwangbevel. De bevoegdheid tot invordering van de dwangsommen zou in dit geval verjaren op 20 februari 2021 en 7 maart 2021. Verweerder heeft het invorderingsbesluit genomen op 11 september 2020 en eiseres aangemaand tot betaling op 5 oktober 2020. Verweerder heeft de verjaring dus gestuit zodat zij ten tijde van de zitting bevoegd was de dwangsommen in te vorderen.
Is eiseres aan te merken als overtreder?
3.3
Als meest verstrekkende verweer voert eiseres aan dat zij niet aangemerkt kan worden als overtreder, omdat zij gevestigd is in een andere gemeente en verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de drijver is van Autohandel [naam 5] die gevestigd is op de percelen. Bovendien heeft zij geen opdracht gegeven om auto’s te stallen of te wassen.
3.4
Verweerder stelt dat eiseres wel de overtreder is. De last onder dwangsom is opgelegd aan eiseres in 2018 en in dat besluit is eiseres als overtreder aangemerkt. Zij heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt. [naam 5] is bovendien bestuurder van eiseres en is op het ‘Meldingformulier Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer’ van 9 september 2003 ook vermeld als de drijver van Autobedrijf [naam 5] . [naam 5] heeft het als bestuurder van eiseres in zijn macht om de overtredingen te stoppen. Verweerder heeft ter zitting verklaard over Autobedrijf [naam 5] altijd telefonisch contact te hebben gehad met [naam 5] in persoon en op papier met eiseres.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat eiseres als overtreder kan worden aangemerkt. Verweerder voert terecht aan dat de last aan eiseres is opgelegd en dat daar geen bezwaar tegen is aangetekend. Eiseres is dus degene tot wie de norm zich richt.
Vervolgens is de vraag of eiseres als pleger of medepleger aangewezen kan worden. Hiervoor is niet vereist dat eiseres de overtreding fysiek zelf pleegt, maar wel dat zij daarvoor maatschappelijk gezien verantwoordelijk is. Indien de exclusieve leiding over twee verwante ondernemingen bij dezelfde (natuurlijke) persoon ligt, kan bovendien de ene onderneming als overtreder worden aangemerkt voor overtredingen die zijn begaan op de kavel van de andere onderneming. [2] [naam 5] is de drijver van Autobedrijf [naam 5] gelet op het meldingsformulier uit 2003. [naam 5] is daarnaast als zelfstandig bestuurder van eiseres ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. [naam 5] is zodoende zowel de drijver van Autobedrijf [naam 5] als van eiseres. Ter zitting heeft [naam 5] verklaard dat eiseres (al dan niet samen met [naam 5] en zijn zus in persoon) bestuurder is van Autobedrijf [naam 5] . De rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres de macht heeft om invloed uit te oefenen op de bedrijfsvoering van Autobedrijf [naam 5] waar de gestelde overtredingen zouden hebben plaatsgevonden en daarom ook de macht heeft om de gestelde overtredingen te beëindigen. Deze macht wordt immers feitelijk uitgeoefend door [naam 5] en [naam 5] is betrokken bij zowel eiseres als het autobedrijf. De holding is daarnaast (al dan niet zelfstandig) bestuurder van het autobedrijf. Er is daarom sprake van een nauwe verwevenheid tussen eiseres en het autobedrijf. Ter zitting is ook gebleken dat [naam 2] bijvoorbeeld voor het wassen van auto’s toestemming moest vragen aan [naam 5] , zodat duidelijk is dat [naam 5] ook feitelijk invloed kan uitoefenen op de activiteiten binnen het Autobedrijf en eiseres. Indien de overtredingen door verweerder zijn aangetoond, kan eiseres daarvoor verantwoordelijk worden gehouden.
Heeft eiseres auto’s geparkeerd op de bestemming ‘Tuin-Dorpserf’?
3.6
Eiseres voert aan dat de rapportage van 20 februari 2020 over de geparkeerde auto’s onvoldoende betrouwbaar is, omdat de handtekening van de toezichthouder ontbreekt. Eiseres heeft verklaard dat op perceel 260 twee dubbel geparkeerde auto’s staan, maar dat die auto’s op het deel van het perceel staan met de bestemming ‘Bedrijf’. Het perceel heeft namelijk twee bestemmingen en op het deel met de bestemming ‘Bedrijf’ is het parkeren van auto’s wel toegestaan. Bovendien zou de zwarte Volvo niet meer van hem zijn, omdat die is verkocht.
3.7
Verweerder voert aan dat het ontbreken van de handtekening van de toezichthouder op grond van rechtspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) er niet toe leidt dat de rapportage onbetrouwbaar is. [3] Verweerder bevestigt dat het parkeren van auto’s op de bestemming ‘Bedrijf’ wel is toegestaan, maar dat de twee buitenste auto’s van de dubbel geparkeerde auto’s niet op die bestemming staan. Deze auto’s staan op het deel van het perceel met de bestemming ‘Tuin-Dorpserf’, waar parkeren niet is toegestaan. Uit een kentekencheck is gebleken dat de zwarte Volvo wel van eiseres is.
3.8
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van 20 februari 2020 voldoende betrouwbaar is op grond van de door verweerder genoemde rechtspraak. De rapportage is voldoende duidelijk over de identiteit van de rapporteur, de datum, de plaats en de bevindingen. Dat alleen de handtekening ontbreekt, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de rapportage.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de stukken blijkt dat de twee buitenste auto’s van de dubbel geparkeerde auto’s op het deel van perceel 260 met de bestemming ‘Tuin-Dorpserf’ staan. Uit bijlage 1 behorend bij de dwangsombeschikking van 18 juli 2018 blijkt dat de bestemming ‘Bedrijf’ vanaf de achterste punt van het schuin gebouwde deel van het gebouw op perceel 259 (hierna: het gebouw) parallel aan het rechte deel van het gebouw over perceel 260 loopt tot de voorzijde van het gebouw. Het deel van perceel 260 dat dus vanaf de straat gezien vóór het schuin gebouwde deel van het gebouw ligt tot aan de voorzijde van het gebouw, heeft de bestemming ‘bedrijf’. Het deel van perceel 260 dat vanaf de straat gezien langs het schuin gebouwde deel van het gebouw en langs de voorzijde van het gebouw loopt, heeft de bestemming ‘Tuin-Dorpserf’. Uit foto 2 van de rapportage van 20 februari 2020 blijkt dat de zwarte Volvo en de rode auto die ervoor staat niet geparkeerd zijn vóór het schuin gebouwde deel van het gebouw vanaf de straat gezien. De auto’s staan dus op de bestemming ‘Tuin-Dorpserf’. Eiseres heeft daardoor de overtreding begaan, zoals weergegeven in 1.1 onder a. Dat de zwarte Volvo mogelijk niet meer het eigendom is van eiseres maakt dat niet anders, omdat de last ook is opgelegd voor het parkeren van ‘verkochte producten’. Het blijft de verantwoordelijkheid van eiseres om op het perceel in overeenstemming met de regels te handelen. De dwangsom van € 7.000,00 is daarom terecht ingevorderd door verweerder.
Heeft eiseres auto’s gewassen op daar niet voor bestemde plaatsen?
3.9
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij alleen auto’s heeft afgespoeld op 7 en 9 maart 2020, maar niet op 6 maart. Het is wettelijk toegestaan om één keer per week auto’s te wassen zonder de voorgeschreven voorzieningen. Eiseres heeft zich aan die regel gehouden.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat inderdaad één keer per week een auto gewassen mag worden zonder voorgeschreven voorzieningen, maar dat uit de rapportage van 6 en 9 maart 2020 voldoende duidelijk blijkt dat ook op 6 maart 2020 waswerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Doordat op 6 maart 2020 en op 7 maart 2020 is gewassen, heeft eiseres volgens verweerder twee keer in dezelfde week gewassen en dat is niet toegestaan.
3.11
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat eiseres op 6 maart 2020 een auto heeft gewassen waar dat niet was toegestaan. Uit de rapportage van 6 en 9 maart 2020 blijkt weliswaar dat de toezichthouder het geluid van een hogedrukspuit en natte vloertegels heeft waargenomen, maar ook dat hij de waswerkzaamheden niet heeft gezien. Eiseres merkt bovendien terecht op dat de toezichthouder ook geen gewassen auto heeft gezien. De last onder dwangsom wordt overtreden door eiseres als er voertuigen of motorcompartimenten worden gewassen of gereinigd. De rechtbank acht het dan ook van belang dat uit de rapportage blijkt wát er is gewassen. Dat blijkt in dit geval niet. De toezichthouder heeft immers niet verklaard een natte auto heeft gezien of een auto hoorde wegrijden. Gelet op de aanzienlijke dwangsom die bij overtreding bovendien in één keer wordt verbeurd, mag van verweerder verwacht worden dat zij de overtreding ook daadwerkelijk waarneemt en dat zij niet afgaat op aannemelijkheden.
Eiseres heeft erkend op 7 en 9 maart 2020 een auto te hebben gewassen. 7 maart 2020 valt op een zaterdag en 9 maart 2020 op een maandag, zodat eiseres één keer per week een auto heeft gewassen. Dat is volgens de regelgeving toegestaan. Eiseres heeft de dwangsom voor het wassen van auto’s dan ook niet verbeurd.
Is sprake van vooringenomenheid bij verweerder?
3.12
Eiseres voert aan dat verweerder vooringenomen is en eiseres probeert weg te pesten. Aan het [straatnaam] in Vriezenveen waren oorspronkelijk meerdere bedrijven gevestigd, maar die zijn volgens eiseres opgekocht. Eiseres heeft verklaard dat ook zij bij verweerder heeft aangegeven naar een bedrijventerrein te willen verhuizen, maar dat zij daarin wordt tegengewerkt. Sinds de andere bedrijven weg zijn, is er veel veranderd in de straat door de gemeente. Het [straatnaam] is een weg geworden waar maar 30 kilometer per uur mag worden gereden. Bovendien is het niet langer toegestaan om voor het bedrijf van eiseres te parkeren of stil te staan en zijn ook parkeervakken verwijderd en vervangen door groen. Door deze veranderingen kan eiseres haar bedrijf niet meer op een normale manier uitoefenen. Als er schadeauto’s worden opgehaald door een vrachtwagen moet eiseres die met een heftruck over de weg vervoeren naar het eind van de straat omdat de vrachtwagen niet meer voor het bedrijf mag stilstaan. Bovendien kunnen auto’s het bedrijf van eiseres steeds moeilijker bereiken. Eiseres heeft daardoor het gevoel dat zij wordt weggepest, terwijl zij in overleg ook bereid zou zijn te vertrekken. Bovendien wordt door een omwonende veelvuldig geklaagd bij verweerder over eiseres en over andere buurtbewoners. De last onder dwangsom en de invordering daarvan is in de ogen van eiseres een zoveelste tegenwerking van verweerder.
3.13
Verweerder heeft verklaard dat van vooringenomenheid geen sprake is. Als eiseres met haar bedrijf zou willen verhuizen, moet eiseres daarvoor het initiatief nemen. Bovendien stelt verweerder dat zij eiseres ook tegemoet is gekomen en heeft geholpen in het verleden. De dwangsombeschikking heeft een voorgeschiedenis. De overtredingen waarvoor de last is opgelegd, zijn daadwerkelijk geconstateerd. Er werd volgens verweerder destijds door meerdere buurbewoners geklaagd over het bedrijf van eiseres. Eiseres heeft daarnaast nooit om opheffing van de last onder dwangsom gevraagd, terwijl dat wel kon. De last onder dwangsom was dus nog steeds van kracht en daarom heeft verweerder ook gecontroleerd op de naleving daarvan.
3.14
De rechtbank is van oordeel dat van vooringenomenheid niet is gebleken. Zolang de last onder dwangsom van kracht is, dient eiseres zich aan de verplichtingen te houden en kan verweerder toezien op de naleving daarvan. Als er daarnaast verzoeken tot handhaving of meldingen over overtredingen ontvangen worden door verweerder moet zij daarop reageren. Bovendien is de last onder dwangsom deels terecht ingevorderd. Verweerder is dus niet geheel zonder aanleiding tot invordering overgegaan. Dat de invorderingsbeschikking voor andere doeleinden wordt ingezet dan deze bedoeld is, blijkt dan ook niet.
Ter zitting is voor de rechtbank duidelijk geworden dat eiseres, en in het bijzonder haar bestuurder [naam 5] , zich onder andere door verweerder in een onmogelijke positie gedwongen voelt waarin zij wordt belemmerd in de uitoefening van haar bedrijf maar ook niet mag vertrekken. Verweerder heeft verklaard dat het initiatief voor een verhuizing van eiseres moet komen, maar heeft niet verklaard dat zij daar afwijzend tegenover staat. Mogelijk zien partijen buiten deze procedure om een mogelijkheid om met elkaar in gesprek te gaan over een constructieve oplossing voor de onmogelijke positie waarin eiseres zich gebracht ziet.
Conclusie
3.15
Gelet op het voorgaande is verweerder terecht overgegaan tot invordering van de dwangsom voor het stallen van auto’s op het deel van perceel 260 waar dat niet is toegestaan. De invordering van de dwangsom voor het wassen van voertuigen of motorcompartimenten kan geen standhouden.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de invordering van de dwangsom van € 10.000,00 is gehandhaafd voor het wassen van auto’s en reinigen van motorcompartimenten op een niet daarvoor bestemde plaats op de betrokken percelen [letters] , sectie [Hoofdletter 1] , nummers [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] zonder de aanwezige voorgeschreven voorzieningen.
5. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het primaire besluit van 11 september 2020 wordt herroepen voor zover daarin de dwangsom van € 10.000,00 is ingevorderd en verklaart dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,00 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,00), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de invordering van de dwangsom van € 10.000,00 is gehandhaafd voor het wassen van auto’s en reinigen van motorcompartimenten op een niet daarvoor bestemde plaats op de betrokken percelen [letters] , sectie [Hoofdletter 1] , nummers [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] zonder de aanwezige voorgeschreven voorzieningen;
  • herroept het primaire besluit, voor zover daarbij is beslist dat de dwangsom van € 10.000,00 wordt ingevorderd voor het wassen van auto’s en reinigen van motorcompartimenten op een niet daarvoor bestemde plaats op de betrokken percelen [letters] , sectie [Hoofdletter 1] , nummers [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] zonder de aanwezige voorgeschreven voorzieningen, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, rechter, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, griffier.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:37
Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
Het bestuursorgaan geeft voorts een beschikking omtrent de invordering van de dwangsom, indien een belanghebbende daarom verzoekt.
Het bestuursorgaan beslist binnen vier weken op het verzoek.
Artikel 5:37a
Een beschikking tot invordering van een dwangsom stuit de verjaring.
Indien op de dag waarop de rechtsvordering verjaart een verzoek als bedoeld in artikel 5:37, tweede lid, aanhangig is, wordt de verjaringstermijn verlengd tot onherroepelijk op het verzoek is beslist.
Indien op de dag waarop de rechtsvordering verjaart bezwaar, beroep of hoger beroep openstaat of aanhangig is tegen de afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 5:37, tweede lid, of tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een zodanig verzoek, wordt de verjaringstermijn verlengd tot:
de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van beroep of hoger beroep ongebruikt is verstreken;
onherroepelijk op het bezwaar, beroep of hoger beroep is beslist; of
het bestuursorgaan alsnog een beschikking tot invordering van een dwangsom heeft gegeven.
4 Indien op de dag waarop de rechtsvordering verjaart, de beschikking omtrent invordering ingevolge een uitspraak van de voorzieningenrechter is geschorst, wordt de verjaringstermijn verlengd met de duur van de schorsing.

Voetnoten

1.Vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:789.
2.Vergelijk ABRvS, 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:102.
3.ABRvS, 27 augustus 2014: ECLI:NL:RVS:2014:3235.