ECLI:NL:RBOVE:2021:3560

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
20/1630
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor horecagelegenheid in Deurningen; beoordeling van de aanvraag en strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend aan een horecagelegenheid in Deurningen. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, dat op 8 juli 2020 het bezwaar tegen de eerder verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning betrekking had op het (ver)bouwen van een bouwwerk en het wijzigen van een monument, en niet op een wijziging van het gebruik van het pand, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning terecht was verleend, omdat de werkzaamheden niet in strijd zijn met het bestemmingsplan "Deurningen", dat de bestemming "detailhandel" heeft. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep bevestigd, ondanks dat er enige verwarring was over de procedurele aspecten van de besluitvorming. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1630

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. M.Y. Rutjes.
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2], te Deurningen.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 6 november 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I ingetrokken en aan de derde-partij opnieuw een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 8 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit II herroepen en het bezwaar tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen, vergezeld van [naam 3] .

Overwegingen

Ontvankelijkheid van het beroep
1. De rechtbank heeft ter zitting aan de orde gesteld dat de in het dossier aanwezige gefaxte en per post verzonden versies van het beroepschrift buiten de beroepstermijn zijn ingediend. De gemachtigde van eiser heeft daarop aangegeven dat hij het beroepschrift tweemaal per fax heeft ingediend en dat de eerste fax is verzonden op de laatste dag van de beroepstermijn, 19 augustus 2020. Op basis van de na de zitting door de gemachtigde van eiser verstrekte informatie heeft de rechtbank een digitale versie van de bedoelde eerste fax achterhaald. De rechtbank heeft deze fax op 19 augustus 2020 om 22:53 uur en dus tijdig ontvangen. Hieruit volgt dat het beroep ontvankelijk is.
Relevante feiten en omstandigheden
2. De derde-partij exploiteert op het perceel aan de [naam 3] in Deurningen een horecagelegenheid. De derde-partij heeft het naastgelegen perceel [adres] (het perceel) ook aangekocht en wil in het pand op dit perceel (het pand) ook een horecabedrijf beginnen. Het pand is een gemeentelijk monument.
Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan “Deurningen” (het bestemmingsplan) de bestemming “detailhandel”. Deze bestemming laat geen gebruik als horecabedrijf toe.
De derde-partij heeft een principeverzoek ingediend voor het wijzigen van het gebruik van het perceel van “detailhandel” naar “horeca”. Per brief van 28 februari 2019 heeft verweerder de derde-partij meegedeeld in principe bereid te zijn hieraan mee te werken. Verweerder heeft de derde-partij erop gewezen dat hij een aanvraag moet indienen voor een omgevingsvergunning voor het gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan.
Op 14 augustus 2019 heeft de derde-partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van de voorgevel en het vervangen van kozijnen van het pand. Op 2 oktober 2019 heeft hij de aanvraag aangevuld. De verandering van de voorgevel bestaat uit het vervangen van het bestaande winkelraam door twee vensters.
In het primaire besluit I heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning heeft betrekking op de activiteiten (ver)bouwen van een bouwwerk en wijzigen van een gemeentelijk monument. Bij het primaire besluit I zijn vier bijlagen gevoegd, te weten de documenten “Gewenste_situatie_ [adres] pdf” (bijlage 1), “verbouwing [adres] ” (bijlage 2), “Kozijndoorsnedes_pdf” (bijlage 3) en “ [adres] aanvraagformulier publiceerbaar” (bijlage 4).
In het primaire besluit II heeft verweerder het primaire besluit I ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder aan de derde-partij opnieuw de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning is identiek aan de bij het primaire besluit I verleende vergunning, met uitzondering van de daarbij gevoegde bijlagen. Bij het primaire besluit II zijn alleen bijlagen 3 en 4 gevoegd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II. Verweerder heeft dit bezwaar mede gericht geacht tegen het primaire besluit I.
Bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit II herroepen en het daardoor herleefde primaire besluit I in stand gelaten. Daarnaast heeft verweerder de bij het primaire besluit I gevoegde bijlagen gewijzigd, in die zin dat bij dit besluit alleen nog de bijlagen 3 en 4 zijn gevoegd. In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat de aanvraag geen betrekking heeft op de wijziging van het gebruik van het pand.
Procedurele beroepsgronden
4.1
Eiser voert aan dat onduidelijk is hoe het bestreden besluit luidt, dat onduidelijk is waarvoor vergunning is verleend en dat het erop lijkt dat het bestreden besluit geen besluit is. Volgens eiser is het bestreden besluit niet in werking getreden, omdat het niet is toegestuurd aan zijn gemachtigde. Verder voert eiser aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door toe te staan dat de aanvraag tijdens de bezwaarprocedure is aangevuld.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit een beslissing op bezwaar is. Verweerder heeft uitgelegd dat eerst het primaire besluit I is genomen en daarna het primaire besluit II. Het primaire besluit I is gepubliceerd. Het primaire besluit II is aan partijen bekend gemaakt, maar niet gepubliceerd. Om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen, heeft verweerder het primaire besluit I bij het primaire besluit II ingetrokken. Omdat deze intrekking in strijd is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, heeft verweerder bij het bestreden besluit het primaire besluit II ingetrokken. Het bestreden besluit is verzonden aan eiser, omdat hij het bezwaarschrift heeft ingediend. Dit besluit is niet toegestuurd aan eisers gemachtigde, omdat hij in de bezwaarprocedure nog niet eisers gemachtigde was en hij de hoorzitting ook niet heeft bijgewoond. Verweerder betwist dat de aanvraag is aangevuld in de bezwaarprocedure en geeft aan dat juist twee bijlagen van het primaire besluit I zijn verwijderd. De reden voor het verwijderen van deze bijlagen is dat daardoor de indruk werd gewekt dat ook vergunning was verleend voor een gebruikswijziging, terwijl dat niet het geval is. Volgens verweerder is geen sprake van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3
Naar aanleiding van deze beroepsgronden overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.1
De rechtbank is van oordeel dat de gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient en dat verweerder, ondanks zijn goede bedoelingen, verwarring heeft gecreëerd door eerst in het primaire besluit II het primaire besluit I in te trekken en vervolgens in het bestreden besluit het primaire besluit II in te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank is echter voldoende duidelijk wat het bestreden besluit inhoudt. Daarbij heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de uitleg die is gegeven in het advies van de bezwaaradviescommissie, welk advies deel uitmaakt van het bestreden besluit. Duidelijk is dat in het bestreden besluit de intrekking van het primaire besluit I ongedaan is gemaakt. Door de herroeping van het primaire besluit II is het primaire besluit I herleefd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit II terecht mede gericht geacht tegen het primaire besluit I, aangezien dit bezwaar is gericht tegen de bij het primaire besluit I verleende omgevingsvergunning en het is ingediend binnen zes weken na het primaire besluit I. Verweerder heeft eisers bezwaar tegen het primair besluit I ongegrond verklaard en de bij het primaire besluit I verleende omgevingsvergunning in stand gelaten, met dien verstande dat de bijlagen 1 en 2 zijn verwijderd. Het stond verweerder vrij om niet alle bij de aanvraag gevoegde bijlagen bij de vergunning te voegen. Dit geldt te meer omdat uit het dossier blijkt dat het niet de bedoeling van de aanvrager was om iets anders aan te vragen dan het veranderen van de voorgevel en het vervangen van kozijnen van het pand. Het weglaten van de bijlagen 1 en 2 is daarmee in overeenstemming. Verder kan er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over bestaan dat het bestreden besluit een besluit op bezwaar is en dat het dus een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3.2
De rechtbank constateert dat eiser zelf een bezwaarschrift heeft ingediend, dat uit het dossier niet blijkt dat eisers gemachtigde hem in de bezwaarprocedure ook al bijstond en dat ook niet is gebleken van enige andere betrokkenheid van de gemachtigde bij de bezwaarprocedure. Daarom kon verweerder volstaan met het toezenden van het bestreden besluit aan eiser en bestond er geen verplichting om dit besluit ook aan de gemachtigde toe te zenden. De door eiser gestelde omstandigheid dat de gemachtigde hem op dat moment al wel bijstond in andere procedures, maakt dit niet anders. Uit deze gestelde omstandigheid, wat daar ook van zij, heeft verweerder niet hoeven afleiden dat de gemachtigde eiser ook in deze procedure bijstond.
4.3.3
De rechtbank stelt vast dat eisers stelling dat de aanvraag is aangevuld tijdens de bezwaarprocedure niet juist is. De aanvraag is aangevuld voordat de omgevingsvergunning werd verleend. Dit is niet in strijd met de Awb of enige andere geschreven of ongeschreven rechtsregel.
4.3.4
Hieruit volgt dat deze procedurele beroepsgronden niet slagen.
Strijd met het bestemmingsplan
5.1
Eiser voert verder aan dat het project waarvoor de omgevingsvergunning is verleend in strijd is met het bestemmingsplan. Het project ziet volgens eiser op de wijziging van het gebruik van “detailhandel” in “horeca”. Volgens eiser heeft verweerder geen goede ruimtelijke onderbouwing gegeven voor deze afwijking van het bestemmingsplan. Daarbij vindt eiser vooral van belang dat het horecabedrijf niet kan voldoen aan de gestelde geluidsgrenswaarden.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het project niet in strijd is met het bestemmingsplan. De aanvraag en de vergunning zien volgens verweerder alleen op het veranderen van de voorgevel en het vervangen van kozijnen. Dit is niet in strijd met de bestemming “detailhandel”. Het gaat alleen om het verbouwen van het pand en niet om (het wijzigen van) het gebruik daarvan. Daarom is het niet nodig vergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, is geen goede ruimtelijke onderbouwing vereist en is in het kader van deze procedure niet van belang of aan de geluidsgrenswaarden wordt voldaan.
5.3
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende.
5.3.1
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat de aanvraag van 14 augustus 2019 en de bij het primaire besluit I verleende omgevingsvergunning enkel betrekking hebben op een verandering van de voorgevel van het pand en de vervanging van enkele kozijnen. De derde-partij had ten tijde van de besluitvorming weliswaar reeds plannen om het gebruik van het pand te wijzigen, maar heeft ervoor gekozen deze gebruikswijziging buiten de aanvraag van 14 augustus 2019 te houden. Dit blijkt onder meer uit de mededelingen in de aanvraag dat het proces tot het herbestemmen loopt, dat het pand - ongeacht wat er gaat gebeuren - van buiten moet worden opgeknapt en dat er een aanvraag loopt om “winkel/woon” om te zetten naar een horecabestemming. Anders dan eiser kennelijk meent, maakt de enkele omstandigheid dat op basis van twee bij de aanvraag gevoegde bijlagen de indruk kan ontstaan dat deze aanvraag ook ziet op een gebruikswijziging niet dat de aanvraag ruimer had moeten worden opgevat.
5.3.2
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de werkzaamheden waarop de aanvraag ziet, niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Daaruit volgt dat verweerder terecht alleen omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteiten (ver)bouwen van een bouwwerk en wijzigen van een monument. Om die reden was een goede ruimtelijke onderbouwing niet vereist en speelt de vraag of wordt voldaan aan de geluidsnormen bij de beoordeling van deze aanvraag geen rol. Hieruit volgt dat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
5.3.3
De rechtbank merkt op dat de derde-partij een afzonderlijke aanvraag heeft ingediend voor de wijziging van het gebruik van het pand. Verweerders besluitvorming naar aanleiding van deze aanvraag is aan de orde in het beroep van eisers echtgenote met zaaknummer AWB 20/2408. Deze zaak is ook behandeld op de zitting van 9 juli 2021 en daarin doet de rechtbank vandaag afzonderlijk uitspraak.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.