ECLI:NL:RBOVE:2021:3883

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
9019790 CV EXPL 21-705
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een bemiddelingsovereenkomst en de verschuldigdheid van een bemiddelingsvergoeding

In deze zaak vordert de eiseres, een uitzendbureau, betaling van een bemiddelingsvergoeding van de gedaagden, een hoveniersbedrijf en haar vennoten. De eiseres stelt dat er een bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen toen zij een kandidaat, [X], aan de gedaagden voorstelde. De gedaagden betwisten het bestaan van een dergelijke overeenkomst en stellen dat de communicatie van de eiseres niet voldoende was om als een aanbod te kwalificeren. De kantonrechter oordeelt dat er geen bemiddelingsovereenkomst is ontstaan, omdat de communicatie van de eiseres niet de essentiële elementen van een bemiddelingsovereenkomst bevatte. De rechter concludeert dat de gedaagden niet verplicht zijn om een vergoeding te betalen aan de eiseres, omdat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. De vorderingen van de eiseres worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 9019790 CV EXPL 21-705
Vonnis van 12 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] , tevens h.o.d.n. [A] ,
gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. W. van Dijk te Barneveld,
tegen
de vennootschap onder firma
1. [gedaagde 1] .,
zaakdoende in [vestigingsplaats 2] ,
en haar beide vennoten:

2. [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3. [gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.E. de Groot te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde 1] cs (beide vrouwelijk enkelvoud) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (tussen)vonnis van 4 mei 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen
- de spreekaantekeningen van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde 1] cs
- de mondelinge behandeling via Skype op 3 september 2021 waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een uitzendbureau en handelt daarbij onder meer onder de naam “ [A] ”.
2.2.
[gedaagde 1] cs exploiteert een hoveniersbedrijf.
2.3.
Op 9 september 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde 1] cs een e-mail met de volgende tekst gestuurd:
Beste [gedaagde 2] ,
Op dit moment zijn we in contact met [X] , een ervaren Hovenier Onderhoud uit de [regio] .
[X] heeft veel ervaring in het onderhoud, is in het bezit van zijn VCA en rijbewijs BE en heeft veel plantenkennis.
Hij is op zoek naar een nieuwe uitdaging bij een bedrijf waar hij kan samenwerken in een informeel team, maar is ook zelfstandig in te zetten.
Hij heeft bij ons de vraag neergelegd om te kijken naar de mogelijkheden in het onderhoud bij hem in de buurt.
Onderstaand en in de bijlage treft u de gegevens van [X] ;
Kandidaat
[X] , 57 jaar, [regio]
Opleiding / Certificaten
VCA, Middelbare Landbouwschool, Rijbewijs BE
Ervaringsniveau
Ervaren
Branche
Hoveniers, Groenbeheer
Functie
Hovenier Onderhoud, Groenmedewerker
Tarifering incl. WAB – CAO Hoveniers
€ 27,87 Excl. BTW.
Beschikbaarheid
Direct
Mocht er interesse zijn in een vrijblijvend kennismakingsgesprek met [X] , dan horen wij dat graag. (…).
Onderaan de e-mail staat vermeld dat op alle diensten en aanbiedingen van [eiseres] de Algemene Voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn. Artikel 4 sub g van deze voorwaarden luidt als volgt:
Indien een uitzendkracht door tussenkomst van [eiseres] aan een mogelijke opdrachtgever is voorgesteld en deze mogelijke opdrachtgever met die uitzendkracht een arbeidsverhouding aangaat voor dezelfde of een andere functie voordat de terbeschikkingstelling tot stand komt, is deze mogelijke opdrachtgever een vergoeding verschuldigd van 25 procent van het bruto jaarsalaris (incl. vakantiegeld). De opdrachtgever is deze vergoeding altijd verschuldigd indien de opdrachtgever in eerste instantie door tussenkomst van [eiseres] in contact is gekomen met de uitzendkracht. Ook indien de uitzendkracht binnen een jaar nadat het contact tot stand is gekomen rechtstreeks of via derden bij de opdrachtgever solliciteert of indien de opdrachtgever de uitzendkracht binnen een jaar nadat het contact tot stand is gebracht rechtstreeks of via derden benadert, en naar aanleiding daarvan met de betreffende uitzendkracht een arbeidsverhouding aangaat, is de opdrachtgever de vergoeding verschuldigd zoals genoemd in de eerste volzin van dit lid.
2.4.
Op 12 september 2020 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen [X] en [gedaagde 1] cs. Dit gesprek is positief verlopen.
2.5.
Bij e-mail van 14 september 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde 1] cs bevestigd dat [X] zijn werkzaamheden bij [gedaagde 1] cs op 16 september 2020 zal aanvangen. Op dezelfde dag heeft [eiseres] een aantal door [gedaagde 1] cs te ondertekenen documenten toegezonden, te weten een inschrijfformulier/overeenkomst van opdracht, een inleenbevestiging en een urenhandleiding.
2.6.
Bij e-mail van 16 september 2020 heeft [gedaagde 1] cs verzocht om toezending van de algemene voorwaarden. Nadat [eiseres] op dezelfde dag de algemene voorwaarden van P-services solutions B.V., de salarisverwerker van [eiseres] , aan [gedaagde 1] cs had toegezonden, heeft [gedaagde 1] cs gevraagd of die algemene voorwaarden correct zijn. [eiseres] heeft dit bevestigd. Verder heeft [eiseres] op verzoek van [gedaagde 1] cs in de inleenbevestiging een opzegtermijn van vijf werkdagen opgenomen.
2.7.
Naar aanleiding van de mededeling van [gedaagde 1] cs dat zij [X] niet via [eiseres] wilde inlenen, heeft [eiseres] bij e-mail van 18 september 2020 verzocht om een nadere toelichting. Daarbij heeft [eiseres] aangegeven dat [gedaagde 1] cs [X] niet rechtstreeks dan wel via derden kan inzetten zonder een vergoeding aan [eiseres] verschuldigd te zijn.
2.8.
[gedaagde 1] cs heeft [X] in dienst genomen. Na ongeveer een half jaar is dit dienstverband beëindigd.
2.9.
Bij e-mail van 21 oktober 2020 heeft [eiseres] [gedaagde 1] cs opnieuw om een toelichting verzocht. [gedaagde 1] cs heeft daarop aangegeven geen behoefte meer te hebben aan verder contact met [eiseres] .
2.10.
Bij e-mail van 28 oktober 2020, herhaald op 5 november 2020, heeft [eiseres] [gedaagde 1] cs verzocht om een (gereduceerde) bemiddelingsvergoeding van € 3.500,00 te betalen. Aan dit verzoek heeft [gedaagde 1] cs geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, kort samengevat, betaling van [gedaagde 1] cs van een bedrag van € 6.655,-, danwel € 5.324,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente
en de buitengerechtelijke incassokosten, en de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] , samengevat, primair ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde 1] cs tegenover haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst. Daartoe voert [eiseres] aan dat [gedaagde 1] cs de door haar voorgedragen kandidaat ( [X] ) rechtstreeks in dienst heeft genomen zonder [eiseres] daarvan uit eigen beweging in kennis te stellen en zonder dit met [eiseres] financieel af te wikkelen in de vorm van een vergoeding. [eiseres] stelt dat [gedaagde 1] cs op grond van artikel 4 sub g van haar algemene voorwaarden en/of artikel 6:74 BW een bemiddelingsvergoeding ter hoogte van € 6.655,00 inclusief btw (zijnde 25% van het bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld) aan haar is verschuldigd. Subsidiair betoogt [eiseres] dat [gedaagde 1] cs ingevolge artikel 7:405 lid 2 BW een redelijk loon ter hoogte van € 5.324,00 inclusief btw (zijnde 20% van het bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld) is verschuldigd. Volgens [eiseres] zijn deze percentages marktconform. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [eiseres] naar een aantal internetuitdraaien en de uitspraak van deze rechtbank van 4 oktober 2016 (zaaknummer: 5012171 CV EXPL 16-3148), de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 27 februari 2018 en 29 mei 2018 (zaaknummer: 6207559 CV EXPL 17-7676), de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 januari 2019 (zaaknummer: 7150625 CV EXPL 18-5388) en het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 maart 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:823.
3.3.
[gedaagde 1] cs betwist het bestaan van een overeenkomst tussen partijen op grond waarvan zij een vergoeding aan [eiseres] is verschuldigd. Volgens [gedaagde 1] cs bevat de e-mail van [eiseres] van 9 september 2020 geen aanbod, omdat daarin niet de kernprestaties c.q. essentialia van een bemiddelingsovereenkomst worden genoemd. Bovendien had [gedaagde 1] cs niet verwacht en hoefde zij ook niet te verwachten dat de overeenkomst met [eiseres] onder meer inhield dat zij een (uitzend)overeenkomst moest sluiten met P-services solutions B.V. met alle daarbij behorende bijzondere contractvoorwaarden, waarover partijen niet hadden gesproken. [gedaagde 1] cs beroept zich op de uitspraak van deze rechtbank van 2 september 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:4585. Voor zover aangenomen moet worden dat wel een overeenkomst tot stand is gekomen, stelt [gedaagde 1] cs zich op het standpunt dat deze vanwege een wilsgebrek (bedrog en/of dwaling) vernietigbaar is, althans de algemene voorwaarden van zowel [eiseres] als P-services solutions B.V. daarop niet van toepassing zijn, althans de algemene voorwaarden van [eiseres] vernietigbaar zijn, althans artikel 4 sub g van die voorwaarden een onredelijk beding en daarom vernietigbaar is, althans geen redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 BW is verschuldigd, althans [gedaagde 1] cs niet in verzuim is.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter hierna ingaan, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst stelt de kantonrechter vast dat beide partijen ter zitting hebben verklaard dat zij ervan uitgingen dat [eiseres] met haar email van 9 september 2020 een aanbod deed aan [gedaagde 1] cs tot het in- en uitlenen van [X] . Ook gaan beide partijen ervan uit dat zij uiteindelijk geen inleenovereenkomst met elkaar zijn overeengekomen.
4.2.
Kernvraag in dit geschil is of tussen partijen wel een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW tot stand is gekomen waarvan de algemene voorwaarden van [eiseres] en/of P-services solutions B.V. deel uitmaken en of [gedaagde 1] cs uit dien hoofde een vergoeding aan [eiseres] is verschuldigd dan wel dat [gedaagde 1] cs een redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 BW aan [eiseres] is verschuldigd, omdat [gedaagde 1] cs de door [eiseres] aangedragen kandidaat ( [X] ) rechtstreeks (achter de rug van [eiseres] om) in dienst heeft genomen, zoals [eiseres] stelt en [gedaagde 1] cs betwist. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
4.3.
Op grond van artikel 6:217 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht tot één of meer bepaalde personen, vormt een aanbod, indien het voldoende bepaald is en daaruit blijkt van de wil van de aanbieder om in geval van aanvaarding gebonden te zijn.
De aanvaarding is een tot de aanbieder gerichte wilsverklaring. De aanvaarding moet inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen. Of hiervan sprake is, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden (Haviltex). Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen.
Aangezien [eiseres] het bestaan van een bemiddelingsovereenkomst aan haar vordering ten grondslag legt en op grond van die overeenkomst betaling vordert, rust de stelplicht (en bewijslast) ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst op haar.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde 1] cs aan [eiseres] niet heeft verzocht om te bemiddelen bij het vinden van personeel, maar dat [eiseres] [gedaagde 1] cs op 9 september 2020 eigener beweging via e-mail heeft benaderd naar aanleiding van het verzoek van [X] aan [eiseres] om hem te bemiddelen naar een baan als hovenier/groenmedewerker.
4.5.
De kantonrechter stelt vervolgens vast dat hoewel in het emailbericht van 9 september 2020 wel een uurtarief van [X] is vermeld, er geen bemiddelingskosten worden genoemd. Gelet op de omstandigheid dat beide partijen ervan uitgingen dat [eiseres] met dit emailbericht een aanbod deed tot het uitlenen van [X] , heeft [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd waarom dit emailbericht ook een aanbod betreft voor bemiddeling en waarom [gedaagde 1] cs dat zou hebben moeten begrijpen.
4.6.
[eiseres] verwijst ter onderbouwing van het bestaan van de door haar gestelde bemiddelingsovereenkomst naar de e-mailcorrespondentie die zij en [gedaagde 1] cs in de maand september 2020 met elkaar hebben gevoerd. Specifiek verwijst [eiseres] naar haar e-mails van 14 september 2020 tussen haar en [gedaagde 1] cs waarbij zij heeft bevestigd dat [X] vanaf 16 september 2020 bij [gedaagde 1] cs zal worden ingezet in welk verband zij de in 2.5 bedoelde documenten ter ondertekening aan [gedaagde 1] cs heeft toegezonden. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde 1] cs haar aanbod aanvaard, omdat zij [X] op 16 september 2020 in dienst heeft genomen. Dat sprake is van een overeenkomst blijkt volgens [eiseres] ook uit het feit dat zij op verzoek van [gedaagde 1] cs in de inleenbevestiging een proefperiode (opzegtermijn) van vijf werkdagen heeft opgenomen. De kantonrechter volgt deze stellingen niet.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat uit de stukken weliswaar kan worden afgeleid dat er contact is geweest tussen partijen over de mogelijke inzet van [X] , die door [eiseres] is voorgedragen, maar niet, zoals [eiseres] stelt, dat zij voor [gedaagde 1] cs zou bemiddelen en dat zij [gedaagde 1] cs een daartoe strekkend aanbod heeft gedaan. [gedaagde 1] cs heeft aangevoerd dat zij de contacten met [eiseres] als vrijblijvend heeft opgevat en dat [eiseres] pogingen deed om een opdracht te mogen uitvoeren voor [gedaagde 1] cs. De kantonrechter acht die uitleg niet onbegrijpelijk. In het e-mailbericht van 9 september 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde 1] cs onder meer bericht: “
Mocht er interesse zijn in een vrijblijvend kennismakingsgesprek met [X] , dan horen wij dat graag.” Daaruit volgt geenszins een aanbod van [eiseres] , laat staan dat daaruit een aanvaarding van [gedaagde 1] cs kan volgen, dan wel een bevestiging dat partijen een bemiddelingsovereenkomst zijn overeengekomen. Hooguit zou gezegd kunnen worden dat er een voorstel is gedaan door [eiseres] voor de inzet van [X] ; dat kwalificeert niet als een aanbod maar als een uitnodiging om in onderhandeling te treden. Bovendien is in dat
e-mailbericht met geen woord gerept over een bemiddelingsvergoeding die [gedaagde 1] cs is verschuldigd als zij [X] rechtstreeks in dienst zou nemen.
4.8.
Hoewel het kennismakingsgesprek tussen [X] en [gedaagde 1] cs positief is verlopen en [gedaagde 1] cs voornemens was om [X] na afronding van het “papierwerk” via [eiseres] in te lenen, heeft [gedaagde 1] cs daarvan na ontvangst en bestudering van de documenten van [eiseres] alsnog afgezien. [gedaagde 1] cs heeft deze documenten niet getekend geretourneerd, omdat zij zich niet kon vinden in de inhoud daarvan, waarna zij op 21 september 2020 ondubbelzinnig heeft geantwoord: “
Na het verkrijgen van alle informatie zagen wij het niet meer zitten om verder te gaan met jullie.” Ter zitting heeft [gedaagde 1] cs toegelicht dat haar niet duidelijk was welke algemene voorwaarden van toepassing waren en dat zij bezwaren had tegen P-services solutions B.V. als contractpartij en het in de overeenkomst van opdracht opgenomen recht van P-services solutions B.V. om naar eigen inzicht en zonder toestemming van [gedaagde 1] cs iemand anders dan [X] ter beschikking te stellen. Uit het
e-mailbericht van [eiseres] van 18 september 2020 volgt naar het oordeel van de kantonrechter eveneens dat enkel sprake was van een poging van [eiseres] om alsnog een overeenkomst van opdracht met [gedaagde 1] cs te sluiten (“
Als er nog vragen zijn van uw of uw accountant dan kunt u me die ook mailen. Het zou jammer zijn om puur op basis van gevoel [X] een baan mis te laten lopen en jullie een collega. Volgende week woensdag ben ik einde van de dag in de buurt. Als mijn afspraken niet uitlopen zal ik even langskomen zodat u in ieder geval een beeld bij ons heeft.”).
4.9.
Indien het de bedoeling was van [eiseres] dat [gedaagde 1] cs haar opdracht gaf tot bemiddeling in de hiervoor door [eiseres] bedoelde zin, dan had het op haar weg als professionele dienstverlener gelegen om, voordat ze [X] aandroeg, duidelijker met [gedaagde 1] cs te communiceren (en bij voorkeur schriftelijk te bevestigen) welke rechten en plichten over en weer werden aangegaan. Daarvan is geen sprake. Het toezenden van een set algemene voorwaarden is daartoe overigens ook ontoereikend, nog daargelaten dat de algemene voorwaarden van [eiseres] , waarnaar [eiseres] in haar e-mails verwijst, afwijken van de algemene voorwaarden van P-services solutions B.V. die [eiseres] aan [gedaagde 1] cs heeft toegezonden.
4.10.
Uit de gevoerde e-mailcorrespondentie blijkt derhalve niet dat er een bemiddelingsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. [eiseres] heeft er dan ook niet op mogen vertrouwen dat middels die e-mailcorrespondentie een overeenkomst met [gedaagde 1] cs tot stand was gekomen.
4.11.
Nu niet is gebleken dat sprake is van een bemiddelingsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] cs, komt [eiseres] reeds om die reden geen vergoeding (voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst met [X] ) zoals vervat in de algemene voorwaarden van [eiseres] dan wel een redelijk loon ex artikel 7:405 BW toe, zodat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen. De overige stellingen van partijen, waaronder die over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [eiseres] en/of P-services solutions B.V., kunnen dan ook onbesproken blijven.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] cs worden tot op heden begroot op:
- salaris gemachtigde € 622,00 (2 punten x tarief € 311,00)
- nakosten
€ 124,00
Totaal € 746,00
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] cs tot op heden begroot op € 746,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.(PS)