ECLI:NL:RBOVE:2021:3980

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
ak_20_1749_2148
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor bijzondere bijstand voor een elektrische fiets en multifocale contactlenzen op grond van de Wmo 2015 en de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de afwijzing van aanvragen voor bijzondere bijstand door eiseres, die een elektrische fiets en multifocale contactlenzen voor haar zoon wilde aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard. De zaak betreft twee aanvragen: de eerste aanvraag was voor een elektrische fiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de tweede aanvraag was voor bijzondere bijstand voor de kosten van multifocale contactlenzen op grond van de Participatiewet (PW).

Eiseres had in 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een elektrische fiets en benzinekosten, welke door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de elektrische fiets als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden aangemerkt, en dat de afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo 2015 terecht was. Eiseres had ook bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag voor de kosten van multifocale contactlenzen, maar de rechtbank oordeelde dat de zorgverzekering in dit geval als een voorliggende voorziening kan worden beschouwd, waardoor er geen recht op bijzondere bijstand bestond.

De rechtbank concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden, en dat de aanvragen van eiseres terecht waren afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voorliggende voorzieningen en de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 20/1749 en ZWO 20/2148

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. L. de Widt,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, verweerder,

gemachtigden: M.J. Nieuwland en M.L.C. Visser.

Procesverloop

In het besluit van 20 november 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) om bijzondere bijstand voor de kosten van een fiets met trapondersteuning (hierna: elektrische fiets) voor haar zoon [naam] en voor benzinekosten afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond en van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) om een maatwerkvoorziening in de vorm van een elektrische fiets voor haar zoon [naam] afgewezen.
In het besluit van 21 juli 2020, verzonden op 22 juli 2020, (bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ZWO 20/1749.
In het besluit van 5 juni 2020, verzonden op 11 juni 2020, (primair besluit III) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de (meer)kosten van de aanschaf van (multifocale) contactlenzen afgewezen.
In het besluit van 30 september 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ZWO 20/2148.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan de besluiten vooraf is gegaan.
1.1
Eiseres heeft verweerder verzocht haar bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van een fiets met trapondersteuning (hierna: elektrische fiets) voor haar zoon [naam] en voor benzinekosten. Verweerder heeft eiseres daarvoor een bedrag van € 150,00 toegekend aan categoriale bijzondere bijstand. Eiseres heeft bij verweerder ook een aanvraag op grond van de Wmo 2015 ingediend voor verstrekking van een elektrische fiets.
1.2
Daarnaast heeft eiseres verweerder verzocht haar bijzondere bijstand toe te kennen voor de (meer)kosten van multifocale lenzen.
1.3
Ten aanzien van deze aanvragen heeft verweerder de besluiten genomen, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het beroep met zaaknummer ZWO 20/1749.
Standpunten partijen.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Wmo 2015 moet worden aangemerkt als voorliggende voorziening voor de bijzondere bijstand. Er is daarom geen aanleiding bijzondere bijstand te verstrekken.
Voor de Wmo 2015 stelt verweerder zich op het standpunt dat een elektrische fiets moet worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Verweerder heeft gewezen op een uitspraak van de Rechtbank Roermond van 5 januari 2010, ECLI:NL:RBROE:2010:BK8747.
Ten aanzien van de benzinekosten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze moeten worden bestreden uit het inkomen en het kindgebonden budget.
2.2
Ten aanzien van de elektrische fiets heeft eiseres het bestreden besluit met name bestreden, voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing op grond van de Wmo 2015.
Ter zitting heeft eiseres erkend dat de Wmo 2015 moet worden aangemerkt als voorliggende voorziening en heeft zij haar beroep beperkt tot de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de vervanging van de elektrische fiets op grond van de Wmo 2015. Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder in zijn overwegingen de medische situatie van [naam] heeft meegenomen en betrokken. Gelet op de medische situatie van [naam] is eiseres van mening dat geen sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening. Verweerder geeft niet aan welk beleid men hanteert wanneer er een medische noodzaak bestaat. Er wordt niet verwezen naar beleidsregels.
Eiseres heeft telkens (medische) gegevens aangeleverd toen daarom werd gevraagd en zij heeft verschillende gesprekken gevoerd.
[naam] kan geen gebruik maken van het openbaar vervoer. Eiseres heeft [naam] een tijd lang met haar auto naar school moeten brengen en daarvoor benzinekosten moeten maken. Toen haar auto kapot was, heeft [naam] enkele maanden geen onderwijs kunnen volgen. Eiseres heeft dit meerdere malen bij verweerder gemeld, maar de gemeente heeft geen passende oplossing geboden. Uiteindelijk heeft eiseres via crowdfunding een lening kunnen krijgen en een bedrag geschonken gekregen, zodat zij alsnog een elektrische fiets voor [naam] heeft kunnen aanschaffen.
Beoordeling door de rechtbank.
3.1
Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvraag om verstrekking van een elektrische fiets op grond van de Wmo 2015 terecht heeft afgewezen.
3.2
Daargelaten dat voor vervoer van en naar school het leerlingenvervoer in beginsel de aangewezen voorziening is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een elektrische fiets in het kader van de Wmo 2015 terecht heeft aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening voor [naam]. Dit betekent dat verweerder terecht de aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een elektrische fiets voor [naam] heeft afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
3.3
In zijn uitspraak van 20 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3535, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gewezen op vaste rechtspraak, waarin is overwogen dat aan de geschiedenis van de totstandkoming van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 148) kan worden ontleend dat het college niet gehouden is tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer het gebruik van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn een uitkomst bieden. Voortbouwend op en ter nadere precisering is de CRvB van oordeel dat een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt als deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.
3.4
De CRvB heeft meerdere keren geoordeeld dat een elektrische fiets kan worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 1 oktober 2014, ECLI:NL:2014:3201 en 9 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3205). Hoewel een elektrische fiets aanvankelijk bedoeld was voor mensen met een beperking, is dit geen voorwaarde voor aanschaf van een dergelijke fiets op de reguliere markt.
3.5
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat gezien de maatschappelijke ontwikkelingen een elektrische fiets ook voor jongeren vanaf het moment dat onderwijs op het voorgezet onderwijs gevolgd wordt, in de regel vanaf 12 jaar een algemeen gebruikelijke voorziening is.
3.6
Een medisch advies om een elektrische fiets te gebruiken maakt niet dat deze niet langer kan worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening. Dat verweerder eiseres desondanks, uit zorgvuldigheid, heeft verzocht medische informatie te verstrekken, maakt dit niet anders. Eiseres heeft aan verweerders verzoek om haar stellingen met medische informatie te onderbouwen, niet een gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen op een voor haar gunstige uitkomst. Hetzelfde geldt ten aanzien van het interne overleg tussen de afdelingshoofden van de Wmo en PW. Van onzorgvuldig onderzoek of een gebrekkige motivering van het bestreden besluit is niet gebleken.
3.7
Nu verweerder terecht de aanvraag om vergoeding van de kosten van de elektrische fiets heeft afgewezen, hoefde verweerder ook niet de benzinekosten van eiseres te vergoeden, die zij heeft gemaakt in de periode dat haar zoon niet over zo’n fiets beschikte.
Beoordeling van het beroep met zaaknummer ZWO 20/2148.
Standpunten van partijen.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een voorliggende voorziening die naar aard en doel toereikend wordt geacht. De zorgverzekering vergoedt een multifocale bril en dit is een adequate oplossing. Van een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de PW is volgens verweerder geen sprake.
4.2
Eiseres stelt, kort samengevat, dat er geen toereikende voorliggende voorziening is, omdat contactlenzen niet volledig worden vergoed door de ziektekostenverzekering. Eiseres is verzekerd voor het meest volledige pakket. Gelet op de grote afwijking zou een bril zeer zwaar worden. De ziektekostenverzekeraar vergoedt een bril of lenzen boven het standaardbedrag alleen extra als er sprake is van een medische oorzaak. Twee brillen met een goedkope bril voor dichtbij is voor eiseres geen oplossing aangezien een goedkope bril geen cilinder bevat. Daarnaast zou het steeds moeten wisselen van bril tot gevaarlijke situaties kunnen leiden. Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Beoordeling door de rechtbank.
5.1
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
5.2
Naar vaste rechtspraak van de CRvB (onder meer de uitspraak van 9 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:493) is de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de kosten van brillenglazen en contactlenzen in beginsel aan te merken als een aan de Wet werk en bijstand voorliggende, toereikende en passende voorziening. In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van brillenglazen en contactlenzen, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is. Dit betekent in het algemeen dat kostensoorten die niet op grond van de Zvw worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.
5.3
Het bovenstaande brengt met zich dat voor de kosten van contactlenzen en een bril artikel 15, eerste lid, van de PW aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
5.4
Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW, de gevraagde bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Blijkens de Memorie van Toelichting op deze bepaling dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. In wat door eiseres is aangevoerd, zijn geen zeer dringende redenen als hier bedoeld gelegen, zodat het college niet de bevoegdheid toekwam om eiseres bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten.
5.5
Uit bovenstaande volgt dat verweerder terecht de aanvraag om bijzondere bijstand voor de (meer)kosten van de aanschaf van (multifocale) contactlenzen heeft afgewezen.
Conclusie in beide beroepen.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, als griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.