ECLI:NL:RBOVE:2021:4199

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
C/08/233843 / HA ZA 19-279
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van schade door gebrekkige betonvloer in faillissement van pandgever

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de coöperatie Rabobank U.A. en een gedaagde, die zijn vorderingen op de gedaagde aan de Rabobank heeft verpand. De pandgever is failliet verklaard en de Rabobank wil haar pandrecht uitoefenen. De gedaagde stelt echter verschillende tegenvorderingen te hebben, waarvan de meeste al zijn beoordeeld, behalve die met betrekking tot de betonvloer van zijn garagebedrijf. De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek gelast om de schade aan de vloer te beoordelen. Het deskundigenbericht concludeert dat er schade is aan de betonvloer, die kan worden verrekend met de vordering van de Rabobank. De rechtbank oordeelt dat de schade minder hoog is dan de gedaagde had gesteld, maar dat er na verrekening nog een deel van de hoofdsom openstaat. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe over het restant van de hoofdsom, op basis van artikel 6:119a BW, en oordeelt dat de Rabobank recht heeft op buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de Rabobank, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/233843 / HA ZA 19-279
Vonnis van 3 november 2021
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.D. Movig te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.C. van Ruiven te Enschede.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 september 2020
  • het deskundigenbericht van 30 maart 2021
  • de conclusie na deskundigenbericht van Rabobank
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde]
  • de akte uitlating producties zijdens Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Wat vooraf ging

2.1.
In deze zaak gaat het – kortgezegd en voor zover nog relevant – om het volgende. Saterslo heeft zijn vorderingen op (onder meer) [gedaagde] aan Rabobank verpand. Saterslo is in staat van faillissement verklaard en Rabobank wil nu haar pandrecht uitwinnen. [gedaagde] stelt echter verschillende te verrekenen tegenvorderingen te hebben. Op alle tegenvorderingen is al een beslissing genomen, behalve ten aanzien van de vorderingen die zien op de (volgens [gedaagde] gebrekkige) betonvloer, daarover zijn door de rechtbank vragen aan de deskundige ing. P.B.J.M. Elfrink gesteld.
De conclusies van de deskundige
2.2.
In het tussenvonnis van 23 september 2020 heeft deze rechtbank een deskundigenonderzoek gelast, waarbij de volgende vragen aan de deskundigen zijn gesteld:
1.
a. a) Is het mogelijk om de betonvloer onder de tegelvloer te beoordelen op eventuele schade/scheuren? (eventueel met röntgenapparatuur)?
En zo ja, welke schade/gebreken zijn er aan de betonvloer onder de tegels?
En zo nee? Is er aanleiding om aan te nemen dat de betonvloer onder de tegelvloer gebreken vertoont en op welke wijze zou dit eventueel onderzocht kunnen worden?
b) Welke gebreken/schade(s) zijn er aan de (beton)vloer bij het garagebedrijf van [gedaagde] uitgaande van de tussen Saterslo en [gedaagde] gesloten overeenkomst,
2.
a. a) Wat is de oorzaak van de gebreken/schade(s) aan de (beton)vloer en door wie zijn die veroorzaakt?
b) Als er meerdere oorzaken zijn, kunt u dan verhoudingsgewijs uitsplitsen in welke mate iedere oorzaak aan de gebreken/schade(s) heeft bijgedragen?
3.
a. a) Hoe kunnen deze (eventuele) gebreken/schade(s) verholpen c.q. hersteld worden en wat zijn hiervan de herstelkosten?
b) Kunt u deze herstelkosten (inclusief eventuele door de herstelwerkzaamheden benodigde vervanging van kabels/systemen) specificeren?
c) Indien er sprake is van afzonderlijke gebreken, kunt u de herstelkosten hiervan dan uitsplitsen per gebrek/schade?
4.
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen, waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.3.
Bij deskundigenbericht van 30 maart 2021 heeft de deskundige de onderzoeksvragen beantwoord. Blijkens het deskundigenbericht, heeft de deskundige onder meer een onderzoek op de locatie van de garage van [gedaagde] verricht. Daarbij waren partijen aanwezig. De deskundige heeft vervolgens van zijn bevindingen een concept-rapport opgemaakt, waarop partijen commentaar hebben kunnen geven. Op het commentaar van partijen is door de deskundige in het definitieve rapport gereageerd.
2.4.
Ten aanzien van de eerste vraag onder a stelt de deskundige dat een onderzoek met röntgenapparatuur niet tot de mogelijkheden behoorde. Desalniettemin stelt de deskundige dat, gelet op het schadebeeld in de werkplaats, hetzelfde schadebeeld onder de tegelvloer in de showroom aangetroffen zou kunnen worden. Aangezien echter de scheurvorming zich met name voordoet bij de vierkolombrug in de werkplaats, zou het echter ook kunnen zijn dat er minder of geen schade aanwezig is onder de tegelvloer in de showroom. Om de scheurvorming in de showroom definitief vast te stellen, zou een destructief onderzoek moeten worden uitgevoerd. Aangezien de tegelvloer echter geen schade vertoont en perfect is aangebracht, is een dergelijk onderzoek volgens de deskundige evenwel niet te rechtvaardigen. Daarbij is ook overwogen dat de dilataties ook in de tegelvloer zijn doorgezet.
2.5.
Ten aanzien van de eerste vraag onder b stelt de deskundige dat de betonvloer van de werkplaats scheurvorming vertoont. De scheurvorming manifesteert zich bij de vierkolom autobrug sterker dan bij de tweekolom autobrug. In de wasstraat doet de scheurvorming zich ook voor, maar in aanzienlijk mindere mate. Volgens de deskundige voldoet de vloer niet aan de specificaties van de tussen [gedaagde] en Saterslo gesloten overeenkomst.
2.6.
Ten aanzien van de tweede vraag onder a stelt de deskundige dat de gebreken/schade aan de betonvloer is ontstaan doordat naderhand ingezaagde dilataties/zaagsneden onvoldoende diep zijn. De vloer is door Saterslo onvoldoende verzwakt. Daarnaast vertoont de vloer scheurvorming door plastische krimp en drogingskrimp en zijn er door Saterslo onvoldoende maatregelen genomen en heeft zij nagelaten een nabehandelingstijd van vijf dagen in acht te nemen. De schade is volgens de deskundige dan ook aan Saterslo toe te rekenen.
2.7.
Ten aanzien van de tweede vraag onder b schat de deskundige dat de schade voor 50% is te wijten aan de ondiepe/niet correct aangebrachte zaagsneden en voor 50% toe te rekenen is aan het feit dat er tijdens het storten dan wel direct daarna niet de noodzakelijke nazorgmaatregelen zijn genomen.
2.8.
Ten aanzien van de vraag onder 3 a, b en c, stelt de deskundige dat de schade aan de betonvloer als volgt is te herstellen. Daarbij merkt de deskundige op dat de vloer van een dusdanige kwaliteit is, dat deze niet hoeft te worden gesloopt. De herstelkosten worden als volgt gespecificeerd:
  • verwijderen kit zaagsneden ad € 600,-
  • demontage/herplaatsen bruggen in verband met diepe zaagsneden ad € 3.500,-
  • dieper inzagen zaagsneden ad € 500,-
  • diamantschuren van de vloeren inclusief verwijderen van losse delen ad € 875,-
  • injecteren scheuren en gaten repareren ad € 800,-
  • kitvoegen leveren en aanbrengen ad € 600,-
  • gietvloer, epoxy D80, inclusief eventuele coating/topcoating/antislip ad € 9.590,-
--------------------------------------------------------------------------------------------------------+
- totaal: € 16.465,-
2.9.
Ten aanzien van de vierde vraag stelt de deskundige dat de herstelwerkzaamheden waarschijnlijk circa 10-12 werkdagen in beslag zullen nemen. Gedurende die tijd kan de werkplaats niet worden gebruikt, waardoor [gedaagde] inkomsten zal derven.
Het standpunt van Rabobank
2.10.
Volgens Rabobank volgt uit het deskundigenbericht dat er geen sprake is van schade ten aanzien van de tegelvloer in de showroom, zodat er in zoverre ook geen schade door Rabobank hoeft te worden vergoed. Ten aanzien van de werkplaats wijst Rabobank erop dat de schade het gevolg is van niet correct aangebrachte zaagsnedes en het feit dat de vloer onvoldoende zou zijn nabehandeld. Rabobank wijst er in dit verband op dat [gedaagde] er zelf voor zou hebben gekozen de vloer niet te laten certificeren. Als [gedaagde] dat wel had gedaan, dan was de schade eerder aan het licht gekomen en had Saterslo de mogelijkheid gehad de vloer na te behandelen om schade te voorkomen. Rabobank refereert zich op dit onderdeel aan het oordeel van de rechtbank. Voorts stelt Rabobank dat de door [gedaagde] gestelde schade bestaande uit het inkomensverlies in verband met de benodigde tijdelijke sluiting van de garage ten behoeve van de herstelwerkzaamheden, onvoldoende is onderbouwd. Temeer nu de showroom gebruikt kan worden.
2.11.
Rabobank kan zich verder vinden in de herstelkosten die door de deskundige worden genoemd. Vervanging van de gehele vloer is disproportioneel, aldus Rabobank.
Het standpunt van [gedaagde]
2.12.
Volgens [gedaagde] volgt uit het deskundigenbericht dat er een gerede kans bestaat dat onder de tegelvloer in de showroom sprake is van hetzelfde schadebeeld als in de werkplaats. Dat is ook logisch, omdat die vloer is aangebracht op dezelfde dag en volgens hetzelfde proces als de vloer in de werkplaats en wasplaats, waar ook schade is geconstateerd.
2.13.
Verder stelt [gedaagde] dat de deskundige ten onrechte voorstelt om de schade te herstellen met het aanbrengen van een epoxy D80 gietvloer. Dat is een type vloer waarvoor [gedaagde] juist expliciet niet heeft gekozen. In dat verband wijst [gedaagde] op het (ook in het deskundigenbericht geciteerde) bestek, waarin staat:
“Indien niet wordt voldaan aan de eis, dient de gehele vloer vervangen te worden v.r.v. de aannemer”.De schade van [gedaagde] is dan ook gelegen in de kosten die gemoeid gaan met het tot stand brengen van de vloer die [gedaagde] met Saterslo was overeengekomen. [gedaagde] verzoekt de rechtbank dan ook om de deskundige opdracht te geven het deskundigenbericht op dit onderdeel aan te vullen. [gedaagde] legt verder productie A over, waaruit volgens hem volgt dat met de herstelwerkzaamheden – exclusief installatiewerk – een bedrag van € 82.532,- exclusief btw is gemoeid. Als alleen de werkplaats en wasplaats hoeven te worden hersteld, gaat [gedaagde] op basis van diezelfde productie uit van een bedrag van € 37.268,-, exclusief btw. Daarnaast schat [gedaagde] de kosten voor het installatiewerk op € 15.000,-, exclusief btw.
2.14.
Omdat [gedaagde] zijn onderneming voor de herstelwerkzaamheden tijdelijk zal moeten sluiten, zal hij ook inkomsten derven. [gedaagde] wijst daarbij op zijn conceptjaarrekening van 2020, waarbij de brutomarge € 166.850,- was. De schade per werkdag, uitgaande van 262 werkdagen, betreft dan € 636,83. Uitgaande van de door de deskundige gestelde 12 werkdagen aan herstelwerkzaamheden, is de schadepost op dit onderdeel € 7.641,98. Indien wordt uitgegaan van het standpunt van [gedaagde] , waarbij de gehele betonvloer vervangen moet worden, dan zullen de werkzaamheden 7-8 weken in beslag nemen. Daarmee is dan een bedrag van € 25.473,20 mee gemoeid.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
2.15.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:95 tot en met 6:97 BW begroot de rechter de vermogensschade, in de vorm van geleden verlies of gederfde winst, op een wijze die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is. Daarbij is uitgangspunt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade van de benadeelde in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. [1]
Toegepast op de zaak
2.16.
Volgens de deskundige vertoont de betonvloer van de werkplaats scheurvorming. De scheurvorming manifesteert zich bij de vierkolom autobrug sterker dan bij de tweekolom autobrug. In de wasstraat doet de scheurvorming zich ook voor, maar in aanzienlijk mindere mate. Volgens de deskundige voldoet de vloer niet aan de specificaties van de tussen [gedaagde] en Saterslo gesloten overeenkomst. De scheurvorming is veroorzaakt doordat naderhand ingezaagde dilataties/zaagsneden onvoldoende diep zijn. De vloer is door Saterslo onvoldoende verzwakt. Daarnaast vertoont de vloer scheurvorming door plastische krimp en drogingskrimp en heeft Saterslo onvoldoende maatregelen genomen c.q. heeft zij nagelaten een nabehandelingstijd van vijf dagen in acht te nemen. De schade is volgens de deskundige dan ook het gevolg van het handelen van Saterslo.
2.17.
Deze conclusies van de deskundige zijn door partijen niet bestreden, zodat de rechtbank deze overneemt. Dit betekent dat vaststaat dat de betonvloer in de werkplaats gebreken vertoont, die aan Saterslo kunnen worden toegerekend. Aldus kan [gedaagde] de schade die hiermee gepaard gaat verrekenen met de vordering van Rabobank op [gedaagde] . Dat [gedaagde] ervoor had kunnen kiezen om de vloer te laten certificeren, doet aan het voorgaande geen afbreuk, temeer nu het juist op de weg van Saterslo lag om een vloer conform de overeenkomst – en dus zonder gebreken – aan [gedaagde] op te leveren en het aldus ook op de weg van Saterslo lag om daartoe de benodigde inspecties en handelingen te verrichtten.
2.18.
Hoewel [gedaagde] stelt dat het herstelbedrag waar de deskundige vanuit gaat, niet als schadebedrag kan worden gehanteerd, wordt [gedaagde] in die stelling door de rechtbank niet gevolgd. Redengevend hiervoor is dat volgens de deskundige met deze reparatie geen ander type, maar een aanvullende vloer wordt aangelegd, die vaker op monoliet aangebrachte vloeren wordt aangelegd. In principe zou de schade volgens de deskundige zelfs kunnen worden hersteld met het injecteren van de vloeren, maar dat zou esthetisch als storend kunnen worden ervaren. [2] Bijkomend voordeel is dat de gietvloer ervoor zorgt dat verontreinigingen eerder kunnen worden verholpen, omdat deze niet direct in de toplaag van de betonvloer doordringen. Er is volgens de deskundige dan ook geen sprake van een kortere levensduur of mindere kwaliteit. [gedaagde] krijgt met dit voorstel volgens de deskundige (nog steeds) een monoliet afgewerkte vloer. [3] Tegenover deze toelichting van de deskundige is door [gedaagde] niet nader onderbouwd waarom met deze herstelwerkzaamheden de vloer niet aan de tussen [gedaagde] en Saterslo gesloten overeenkomst zou voldoen, of anderszins de schade niet zou zijn verholpen. Temeer nu door [gedaagde] niet is onderbouwd dat de vloer niet van (tenminste) eenzelfde kwaliteitsniveau zou zijn, een mindere waarde zou hebben, dan wel dat het gebruiksgenot van de vloer minder zou zijn dan bij een betonnen vloer zonder gietvloeren toplaag. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat met de reparatie die door de deskundige wordt voorgesteld, de schade die [gedaagde] nu lijdt wordt verholpen.
2.19.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van gebreken c.q. schade ten aanzien van de (tegel)vloer in de showroom. Weliswaar volgt uit het deskundigenbericht dat de scheurvorming zich mogelijk ook voordoet in de betonvloer onder de tegelvloer in de showroom, maar de deskundige stelt eveneens dat de dilataties in de tegelvloer zijn doorgezet. Volgens de deskundige is er dan ook geen schade aan die vloer. [4] [gedaagde] heeft ook niet onderbouwd waaruit zou kunnen blijken dat hij ten aanzien van de vloer in de showroom desalniettemin schade heeft geleden, temeer nu niet is gesteld of onderbouwd dat de bouwkwaliteit en waarde van de (vloer van de) showroom, gelet op het gegeven dat de tegelvloer geen schade vertoont, als gevolg van een (mogelijke) scheurvorming in de daaronder gelegen betonnen vloer minder zou zijn, dan wel dat het gebruiksgenot van de showroom minder zou zijn. Het voorgaande klemt temeer, nu de deskundige in de onderbouwing van het deskundigenbericht ook overweegt dat scheurvorming inherent is aan een betonnen vloer en de toelaatbaarheid ervan mede afhangt van het ontwerp en gebruik van de vloer. [5] Aangezien bovenop de betonnen vloer een tegelvloer is aangelegd die geen schade vertoont, is door [gedaagde] dan ook niet (voldoende) onderbouwd waarom de (eventuele) scheurvorming onder de tegelvloer ontoelaatbaar zou zijn en hij aldus schade zou hebben geleden.
2.20.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voor wat betreft het door [gedaagde] met de vordering van Rabobank te verrekenen bedrag aan schade, aangesloten moet worden bij de begroting die door de deskundige is gemaakt ten aanzien van de herstelkosten.
2.21.
Voorts komt een bedrag aan inkomstenderving voor verrekening in aanmerking, voor de duur van 12 dagen die met het herstel gemoeid zal zijn. Voor de inkomstenderving zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de conceptjaarrekening die door [gedaagde] is overgelegd. Weliswaar is door Rabobank gesteld dat [gedaagde] de showroom tijdens de herstelwerkzaamheden nog zou kunnen gebruiken, maar de rechtbank is van oordeel dat – zelfs voor zover dit het geval is – daarmee niet voldoende gemotiveerd is betwist dat [gedaagde] gedurende de 12 dagen die voor het herstel moeten worden uitgetrokken een substantieel deel van zijn inkomen zal derven, omdat de werkplaats niet kan worden gebruikt. Aldus is de rechtbank van oordeel dat als schade in verband met inkomstenderving moet worden uitgegaan van een bedrag ad € 7.641,98 (€ 166.850,-/262 x 12). De totale te verrekenen schade in verband met het herstel van de (beton)vloer, komt daarmee uit op € 24.106,98.
Eindconclusies ten aanzien van de hoofdsom
2.22.
In het tussenvonnis van 24 juni 2021 is geoordeeld dat de schadeposten in verband met de latere oplevering (ad € 6.500,- ex btw), de kozijnen (ad € 20.893,- ex btw), het zetwerk gevelbeplating (ad € 1.325,- ex btw) en de harmonicatrap, luik en UNP nastellen (€ 1.975,- ex btw) voor verrekening in aanmerking komen. Uitgaande van een btw-percentage van 21%, komt dit neer op een totaalbedrag ad € 37.138,53 (€ 30.693,- verhoogd met 21%). Het totaal te verrekenen bedrag inclusief de herstelwerkzaamheden aan de vloer, komt dan uit op € 61.245,51.
2.23.
Aangezien de totaal gevorderde hoofdsom van Rabobank € 105.945,84 bedroeg, blijft hiervan na verrekening een te vorderden bedrag ad € 44.700,33 van over. De vordering van Rabobank zal ten aanzien van de hoofdsom daarom tot dat bedrag worden toegekend.
Wettelijke rente over de hoofdsom
2.24.
Rabobank vordert de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 26 april 2019. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat Rabobank de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vordert. Hoewel het bepaalde in artikel 6:119a BW in de praktijk wordt aangeduid als wettelijke handelsrente, blijkt uit de wettekst dat het hier een bijzondere regeling voor de
wettelijke rentebetreft, die van toepassing is op handelsovereenkomsten.
Wettelijke handelsrenteis geen begrip dat uit de wet voortvloeit. Aldus is de rechtbank van oordeel dat indien door een partij de wettelijke rente over een geldsom wordt gevorderd en op basis van de feiten kan worden vastgesteld dat de betreffende geldsom uit een handelsovereenkomst voortvloeit, de rechtbank ambtshalve gehouden is de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW toe te wijzen.
2.25.
Nu verder vaststaat dat [gedaagde] de geldsom die zij aan Saterslo diende te voldoen en die Rabobank thans bij wijze van uitwinning van haar pandrecht van [gedaagde] vordert, een tegenprestatie betreft voor de verbouwing van de garage van [gedaagde] , staat tevens vast dat die geldsom een tegenprestatie voor geleverde goederen en diensten betreft. [6] Aldus is de bijzondere regeling ex artikel 6:119a BW voor de berekening van de wettelijke rente van toepassing. Aangezien Rabobank op 10 april 2019 [gedaagde] 14 dagen de gelegenheid heeft gegeven om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, staat vast dat vanaf de gevorderde datum van 26 april 2019 de uiterste betaaltermijn voor [gedaagde] reeds was verstreken. De rechtbank zal daarom de gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over het bedrag van € 44.700,33 toewijzen per 26 april 2019, tot aan de dag van volledige betaling.
De buitengerechtelijke incassokosten
2.26.
Rabobank maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat Rabobank voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 1.222,- (€ 875 + 1% over (44.700,33 - € 10.000)).
Proceskosten
2.27.
In artikel 237 Rv is, voor zover van belang, het volgende geregeld:
1. De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.
2.28.
De rechtbank is aldus bevoegd om de proceskosten te compenseren, indien beide partijen op onderdelen in het gelijk worden gesteld. In dit geval acht de rechtbank compensatie van de proceskosten ook redelijk. Immers, vaststaat dat Rabobank met de indiening van zijn vordering [gedaagde] tot verweer in deze procedure heeft genoodzaakt. Dat verweer is ook voor een groot deel geslaagd en heeft ertoe geleid dat van het aanvankelijk door Rabobank gevorderde bedrag (slechts) circa 42% wordt toegewezen, waarmee dus tevens vaststaat dat de vordering van Rabobank voor circa 58% ongegrond is geweest. Aldus zijn beide partijen voor ongeveer de helft in het gelijk zijn gesteld, zodat een proceskostenveroordeling in het voordeel van een van partijen niet billijk is.
2.29.
Nu de proceskosten worden gecompenseerd, zal zowel [gedaagde] als Rabobank de helft van de kosten van de deskundige dienen te betalen. Dit is ook redelijk, aangezien uit het deskundigenbericht enerzijds voortvloeit dat [gedaagde] (ook) ten aanzien van de vloer schade heeft geleden, terwijl anderzijds is komen vast te staan dat deze schade niet de omvang heeft die [gedaagde] aanvankelijk had gesteld. Dit betekent dat de kosten voor de deskundige die [gedaagde] heeft voorgeschoten, voor de helft door Rabobank aan [gedaagde] dienen te worden voldaan. Dit betreft aldus een bedrag van € 4.588,93 (€ 9.177,85/2).
2.30.
Nu de proceskosten worden gecompenseerd, dienen de gevorderde nakosten, gelet op het bepaalde in artikel 237 lid 4 Rv, te worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 44.700,33, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 26 april 2019, tot aan de dag van volledige voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten, te voldoen aan Rabobank en begroot op € 1.222,-;
3.3.
veroordeelt Rabobank om aan [gedaagde] een bedrag van € 4.588,93 ter zake de deskundige te voldoen en compenseert voor het overige de proceskosten van partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021. [7]

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539, r.o. 3.5 en Hoge Raad 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:269, r.o. 3.4.2.
2.Deskundigenbericht, pagina 45.
3.Deskundigenbericht, pagina 46.
4.Deskundigenbericht, pagina 45 en 54
5.Deskundigenbericht, pagina 42.
6.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710, r.o. 3.1.2.
7.type: