ECLI:NL:RBOVE:2021:4437

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
ak_21 _ 349
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit tot onderzoek naar alcoholgebruik van eiseres na vrijspraak in strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een besluit tot oplegging van een onderzoek naar het alcoholgebruik van eiseres te herzien. Eiseres had eerder een verzoek ingediend om het besluit van 20 februari 2020, dat haar verplichtte tot een onderzoek naar haar rijgeschiktheid, te herzien. Dit verzoek was afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. Eiseres had echter bewijs overgelegd van haar vrijspraak door de politierechter op 4 september 2020, waaruit bleek dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat zij onder invloed van alcohol had gereden. De rechtbank oordeelde dat dit vonnis en het proces-verbaal van de zitting bij de politierechter wel degelijk nieuwe feiten vormden die aanleiding gaven tot heroverweging van het eerdere besluit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.C.H. Pronk,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde: J.A. Launspach.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om het besluit van 20 februari 2020 te herzien afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding
1.1
Op 10 februari 2020 heeft de politie bij het CBR melding gedaan van het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor haar rijbewijs is afgegeven. Deze melding is gedaan, nadat de politie had vastgesteld dat eiseres op
23 december 2019 als bestuurder van een voertuig (haar snorfiets) betrokken was geweest bij een eenzijdig verkeersongeval. Na dit ongeval heeft de politie vastgesteld dat eiseres onder invloed van alcohol verkeerde.
1.2
Naar aanleiding van de melding van de politie heeft verweerder bij besluit van 20 februari 2020 aan eiseres een onderzoek naar haar rijgeschiktheid, meer specifiek naar haar alcoholgebruik, opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst. Tegen dat besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt, waardoor dat besluit onherroepelijk is geworden.
1.3
Voor het onder invloed van alcohol besturen van haar snorfiets is eiseres ook strafrechtelijk vervolgd. Op 4 september 2020 heeft de politierechter van deze rechtbank eiseres hiervan vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat eiseres het haar ten laste gelegde feit daadwerkelijk heeft begaan.
1.4
Op 9 september 2020 heeft eiseres, onder verwijzing naar het vonnis van de politierechter van 4 september 2020, aan verweerder gevraagd om het besluit van 20 februari 2020 te herzien, zodat de verplichting om het onderzoek naar haar alcoholgebruik te ondergaan zou worden ingetrokken. Ook heeft eiseres in dit verzoek gevraagd om vervolgens de al door haar betaalde onderzoekskosten en opleggingskosten aan haar terug te betalen.
1.5
Naar aanleiding van het verzoek van 9 september 2020 heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder 'Procesverloop’.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat het herzieningsverzoek terecht is afgewezen. Daarbij is volgens verweerder allereerst van belang dat eiseres na het besluit van 20 februari 2020 op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt dat zij het niet met dat besluit eens was of dat in dat besluit onterecht is aangenomen dat zij onder invloed van alcohol de snorfiets had bestuurd. Als eiseres destijds inderdaad de snorfiets niet heeft bestuurd, is het volgens verweerder onbegrijpelijk dat zij dit niet heeft aangegeven na het besluit van 20 februari 2020. Daarnaast heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden van na het besluit van
20 februari 2020 zijn op grond waarvan dat besluit moet worden herzien. Het vonnis van de politierechter is niet zo’n nieuw feit of nieuwe omstandigheid. Dat geldt ook voor het in bezwaar door eiseres overgelegde proces-verbaal van de zitting van 4 september 2020 bij de politierechter, waaruit blijkt dat de vrijspraak op vordering van de Officier van Justitie (OvJ) heeft plaatsgevonden. Verder is verweerder van mening dat de gevoerde (bestuursrechtelijke) vorderingsprocedure niet te vergelijken is met een strafrechtelijke procedure. Anders dan in de strafrechtelijke procedure, hoefden de geconstateerde feiten in de vorderingsprocedure namelijk niet wettig en overtuigend te worden bewezen, aldus verweerder.
De beroepsgronden van eiseres
3. Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij op 23 december 2019, toen zij met de snorfiets viel, daar niet op reed, maar met de snorfiets aan de hand liep. Volgens eiseres zijn er wél nieuwe feiten of omstandigheden van na het besluit van 20 februari 2020 op grond waarvan verweerder moet terugkomen van dat besluit. Allereerst is pas in de strafzaak gebleken dat het bloedonderzoek, dat op en na 23 december 2019 heeft plaatsgevonden, niet op correcte wijze is uitgevoerd. Daarnaast blijkt volgens eiseres uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat wie in het strafrecht onschuldig is verklaard, ook in het bestuursrecht als onschuldig hoort te worden behandeld. De bestuursrechtelijke procedure mag geen twijfel laten ontstaan over de juistheid van de (strafrechtelijke) vrijspraak. Volgens eiseres zaait het handhaven van het besluit van 20 februari 2020 echter twijfel over de juistheid van de vrijspraak door de politierechter. Verder is zij van mening dat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) niet in de weg staat aan het herzien van het besluit van 20 februari 2020 door verweerder.
Beoordeling van het beroep
4.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit geval toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo'n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit.
Als het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS: 2019:3649, en 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1015.
4.3
Op 22 oktober 2020 heeft eiseres bij verweerder het proces-verbaal ingediend van de zitting van 4 september 2020 bij de politierechter. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de OvJ tijdens die zitting heeft verklaard dat er op basis van het dossier en de relevante jurisprudentie te veel twijfels zijn over de vraag of eiseres bij het ongeval op 23 december 2019 als bestuurder van de snorfiets heeft opgetreden.
4.4
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat, zoals eiseres terecht heeft gesteld, zij op vordering van de OvJ is vrijgesproken van het haar ten laste gelegde delict, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat eiseres op 23 december 2019 onder invloed van alcohol haar snorfiets heeft bestuurd.
4.5
Weliswaar is het vaste rechtspraak dat de bestuursrechter in de regel niet is gebonden aan het oordeel van de strafrechter, maar in dit geval is niet alleen een aantekening mondeling vonnis overgelegd, maar ook aanvullend bewijs waarop de politierechter zijn vrijspraak heeft gebaseerd. Er is verder sprake van een nauw verband tussen de feiten die in de strafprocedure zijn beoordeeld en die in deze bestuursrechtelijke procedure moeten worden beoordeeld. De vrijspraak gaat immers over dezelfde rechtsvraag, namelijk of eiseres op 23 december 2019 onder invloed van alcohol als bestuurder van haar snorfiets heeft opgetreden. Verder is niet gebleken dat het standpunt van verweerder op andere bewijsmiddelen steunt dan die waarover de politierechter beschikte. De rechtbank ziet daarom geen ruimte voor verweerder om zonder een nadere motivering af te wijken van het oordeel van de politierechter.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met het overleggen van het vonnis van de politierechter en het proces-verbaal van de zitting van 4 september 2020 bewijs geleverd van haar stelling dat zij haar scooter op 23 december 2019 niet onder invloed van alcohol bestuurd heeft. Daarmee is sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding moeten geven tot heroverweging van het besluit van 20 februari 2020. Verweerder moet beoordelen of deze nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden moeten leiden tot een herziening van het besluit van 20 februari 2020, waarbij het in de rede ligt dat verweerder tevens beslist op het verzoek van eiseres om de betaalde kosten terug te betalen. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:961.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
6. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten bestaan uitsluitend uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de vergoeding voor deze kosten vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 748,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-;
  • gelast verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.