ECLI:NL:RBOVE:2021:4522

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
ak_20_2360
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WIA-uitkering en toeslag op grond van de Toeslagenwet met opgelegde boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een WIA-uitkering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet ontvangen, maar deze werden door het Uwv ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden verrichtte bij Zorgcentra [naam]. De rechtbank concludeerde dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat de eiser in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 werkzaamheden had verricht zonder dit te melden. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de opgelegde boete van € 5.466,67 evenredig was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. D. Coskun,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (hierna: Uwv),
gemachtigde: P. Spoelstra.

Procesverloop

In het besluit van 5 maart 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder besloten om de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
per 1 januari 2016 in te trekken.
In het besluit van 5 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder besloten om
de toeslag die eiser per 16 oktober 2017 op grond van de Toeslagenwet (TW) ontving te stoppen (de rechtbank leest: intrekken).
In het besluit van 12 maart 2020 (het primaire besluit III) heeft verweerder besloten om de
WIA-uitkering en toeslag terug te vorderen over de periode van 1 juni 2016 (de rechtbank begrijpt: 1 januari 2016) tot en met 31 december 2018 tot een totaalbedrag van € 48.909,36.
In het besluit van 22 juli 2020 (het primaire besluit IV) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 5.466,67.
In het besluit van 29 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I, II, II en IV ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1.1.
Eiser ontving sinds 31 december 2013 een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 42%. Eiser heeft op 25 april 2016 bij verweerder gemeld dat
zijn gezondheidsklachten zijn verslechterd. Hierop heeft een herbeoordeling plaatsgevonden en in het daaropvolgende besluit van 5 september 2016 is het arbeidsongeschiktheids-percentage gewijzigd naar 56,20%. Eiser heeft op 12 oktober 2018 een toeslag op zijn
WIA-uitkering aangevraagd. In het besluit van 23 oktober 2018 is aan eiser met ingang
van 16 oktober 2017 toeslag toegekend.
1.2.
Verweerder heeft op 11 september 2018 van de gemeente Hengelo een melding ontvangen. Eiser zou werkzaamheden verrichten bij Zorgcentra [naam] zonder dit
aan verweerder te hebben gemeld. Verweerder heeft vervolgens een onderzoek ingesteld
en heeft eiser uitgenodigd voor een gesprek op 18 maart 2019 en op 25 maart 2019. Eiser
is niet naar deze gesprekken gekomen. De onderzoeksbevindingen van verweerder zijn neergelegd in het rapport ‘Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek’ van
11 december 2019. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
Het standpunt van verweerder
2. Aan het besluit ligt – samengevat weergegeven - ten grondslag dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens verweerder heeft eiser nagelaten melding te maken van zijn werkzaamheden bij Zorgcentra [naam] vanaf januari 2016. De werkzaamheden zijn volgens verweerder in het dagelijks maatschappelijk verkeer op geld waardeerbaar, dan wel activiteiten waarvan verwacht mag worden dat eiser er een geldelijke beloning voor krijgt. De uitkering is ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018, omdat het recht niet kan worden vastgesteld. Volgens verweerder zijn zij verplicht om een boete op te leggen en is er geen reden om van de boete af te zien of om de boete te verlagen.
Het standpunt van eiser
3. Eiser stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Hiertoe voert eiser
aan dat hij in kleine stapjes ertoe is werkzaamheden is gaan verrichten. Eerst als participant, vervolgens als vrijwilliger en per 5 november 2018 als werknemer. Eiser stelt dat hij dit ook bij verweerder heeft gemeld en dat hij geen loon of vergoeding heeft ontvangen. Eiser stelt dat zijn keuzes tot een verbetering van zijn gezondheid hebben geleid. Hierdoor heeft hij afstand kunnen doen van zijn WIA-uitkering. Dat hij nu achteraf wordt gestraft met een terugvordering en boete is onevenredig en volgens eiser ook in strijd met de geest van de wet. Volgens eiser is in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld.
De beoordeling door de rechtbank
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de WIA-uitkering en toeslag heeft ingetrokken en teruggevorderd en daarbij een boete heeft opgelegd. De rechtbank is als volgt tot dat oordeel gekomen.
Wettelijk kader
5. De voor deze zaak relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Intrekking WIA-uitkering en toeslag
6.1
Een besluit tot intrekking en terugvordering van een uitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden
voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. Die last om informatie te verzamelen brengt mee dat het Uwv feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiser in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 heeft gewerkt bij Zorcentra [naam] zonder dit bij het Uwv te melden. Als het Uwv dit aannemelijk maakt, dan ligt het op de weg van eiser om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs aannemelijk te maken.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser werkzaamheden heeft verricht. Dat eiser werkzaamheden heeft verricht blijkt uit het overzicht van zorgregels en uit de ‘algemene rapportages begeleiding groep’ waarop eisers naam is vermeld. Ook blijkt uit verklaringen van cliënten dat eiser hun individuele/ ambulante begeleider is. Daarnaast hebben de zonen van eiser verklaard dat hun vader al vanaf het begin in 2016 betrokken is geweest bij Zorgcentra [naam] en ook dat hij vanaf die periode fulltime werkt. Uit het onderzoek van verweerder is niet gebleken dat eiser bij aanvang melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden. Pas op 3 oktober 2018 heeft eiser telefonisch contact opgenomen en geïnformeerd naar de mogelijkheden om weer te gaan werken. Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat eiser werkzaamheden heeft verricht.
6.3
Het is vervolgens aan eiser om de onjuistheid hiervan met tegenbewijs, berustend
op objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken. Dit heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan. Het standpunt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, is niet met gegevens onderbouwd. Ook zijn er geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de onderzoeksbevindingen onjuist zijn. Het standpunt dat eiser eerst als participant, vervolgens als vrijwilliger en per 5 november 2018 als werknemer werkzaamheden is gaan verrichten, acht de rechtbank gelet op de onderzoeksbevindingen niet aannemelijk. Uit de vrijwilligersovereenkomst blijkt dat eiser per 1 januari 2016 als vrijwilliger is aangesteld voor tenminste 36 uur per week. Daarnaast blijkt uit de onderzoeksbevindingen dat de werkzaamheden structureel van aard waren en van een substantiële omvang. Bovendien geldt ook voor vrijwilligerswerk dat eiser hiervan melding had moeten. Verweerder heeft eiser op 18 maart 2019 en 25 maart 2019 opgeroepen om de informatie van de gemeente Hengelo te bespreken, maar eiser is zonder tegenbericht niet naar de afspraken gegaan. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van werkzaamheden die eiser in het kader van de inlichtingplicht aan het Uwv had moeten melden. Het Uwv is dan ook terecht tot intrekking van de WIA-uitkering en de toeslag overgegaan.
Terugvordering
6.4
Gelet op het voorgaande is ten onrechte een WIA-uitkering en toeslag aan eiser uitbetaald over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018. Het Uwv
heeft een bedrag van € 48.909,36 aan WIA-uitkering en toeslag teruggevorderd.
6.5
Het Uwv is gehouden om het ten onrechte betaalde bedrag terug te vorderen.
Het Uwv kan alleen afzien van terugvordering als daarvoor dringende redenen bestaan.
Van een dringende reden kan slechts sprake zijn indien terugvordering voor de betrokkene tot onaanvaardbare sociale of financiële consequenties zal leiden. Het moet gaan om een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden dient te worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat gelet op wat eiser heeft aangevoerd een dergelijke dringende reden niet aanwezig is.
Boete
6.6
Volgens vaste rechtspraak is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot intrekking van een uitkering en toeslag [1] . Dit brengt mee dat het Uwv moet aantonen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door het Uwv geen mededeling te doen van zijn werkzaamheden.
6.7
Met de bevindingen uit het onderzoeksrapport heeft het Uwv aangetoond dat eiser over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 werkzaamheden heeft verricht bij Zorgcentra [naam] . Nu eiser daarvan geen melding bij het Uwv heeft gemaakt, heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden. Eiser kan hiervan een verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat het Uwv gehouden was een boete op te leggen. Verweerder dient daarbij rekening te houden met de maximale geldboete. Dit volgt uit artikel 2, zevende lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
6.8
Het voor de boeteoplegging in aanmerking te nemen benadelingsbedrag is
€ 48.909,36. Zoals overwogen heeft het Uwv aangetoond dat eiser werkzaamheden heeft verricht. Het had eiser duidelijk moeten zijn dat hij dit had moeten melden en er zijn geen omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat eiser hiertoe niet of verminderd in staat was. Het Uwv is dan ook terecht tot een boete oplegging overgegaan is daarbij uitgegaan van ‘gewone’ verwijtbaarheid, zijnde 50% van het benadelingsbedrag. Rekening houdend met de maximering van het boetebedrag is de boete vastgesteld op € 5.466,67.
De rechtbank acht de boete evenredig, gelet op de omvang en lange periode van de overtreding.
6.9
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een schending van het motiveringsbeginsel of zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft zijn besluitvorming onderbouwd met een onderzoek dat is neergelegd in het onderzoeksrapport. Niet is gebleken dat de besluiten onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft deze beroepsgronden ook niet onderbouwd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeus, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: wettelijke kader

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA verstrekt de verzekerde die een aanvraag heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan verweerder.
Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door verweerder onverschuldigd is betaald of verstrekt door verweerder teruggevorderd.
Op grond van artikel 91, eerste lid, van de Wet WIA legt het Uwv een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA.
Toeslagenwet
Op grond van artikel 12 van de TW zijn degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijk vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
Ingevolge artikel 11a, eerste lid, van de TW, herziet UWV een besluit of trekt hij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
Ingevolge artikel 20 van de TW wordt de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door verweerder teruggevorderd.
Op grond van artikel 14a, eerste lid, van de TW legt het Uwv een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een toeslag van de verplichting, bedoeld in artikel 12 van de TW.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1100