ECLI:NL:RBOVE:2021:4739

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AK_20_2022
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de hoogte van inkomensaanvulling voor jongeren onder de Tozo-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een jonge ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van Almelo. De eiser, geboren op 22 juli 1999, had een aanvraag ingediend voor een inkomensaanvulling op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandige ondernemers (Tozo 1) voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. De gemeente had hem een inkomensaanvulling van € 259,78 per maand toegekend, wat volgens de gemeente de norm was voor jongeren onder de 21 jaar. Eiser was van mening dat deze regeling discriminatoir was, omdat het een ongerechtvaardigd onderscheid maakte tussen ondernemers jonger en ouder dan 21 jaar.

De rechtbank heeft de zaak op 28 oktober 2021 behandeld, waarbij partijen via een Skype-verbinding aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat de Tozo 1 een noodmaatregel was die was ingesteld om zelfstandige ondernemers te ondersteunen tijdens de coronacrisis. De hoogte van de bijstandsverlening was gebaseerd op de bijstandsnormen uit de Participatiewet, waarbij jongeren tot 21 jaar een lagere norm hebben vanwege de mogelijkheid om een beroep te doen op de onderhoudsplicht van ouders.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gelijk of vergelijkbaar geval tussen de eiser en ondernemers van 21 jaar of ouder, omdat laatstgenoemden geen beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. De rechtbank oordeelde dat het onderscheid in behandeling gerechtvaardigd was en dat de gemeente terecht de inkomensaanvulling had vastgesteld op € 259,78. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2022

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigde: H.M.M. Adema.

Procesverloop

In het besluit van 29 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandige ondernemers (Tozo 1) een inkomensaanvulling toegekend van € 259,78 per maand.
In het besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben via een Skype-verbinding deelgenomen aan de zitting. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1.1
Eiser, geboren op 22 juli 1999, heeft op 21 april 2020 een aanvraag gedaan voor een rentedragend krediet en een inkomensaanvulling over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 op grond van de Tozo 1. Eiser is eigenaar van een bakkerij (een eenmanszaak). In een afzonderlijk besluit van 29 april 2020 heeft verweerder een rentedragend krediet van € 5.000,00 verstrekt, bestemd voor liquiditeitsproblemen van eisers bedrijf als gevolg van de corona-maatregelen.
1.2
In het primaire besluit heeft verweerder aan eiser op grond van de Tozo 1 over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 een inkomensaanvulling toegekend van
€ 259,78 per maand. Daar gaat het in deze procedure over.
Het standpunt van verweerder
2. Volgens verweerder bedraagt de inkomensaanvulling voor eiser maximaal € 259,78 per maand. Dit bedrag is de norm voor jongeren waarbij één of beide personen jonger zijn dan 21 jaar. Eiser is jonger dan 21 jaar. Eiser bereikt niet eerder dan op 22 juli 2020 de leeftijd van 21 jaar. Daarom is er volgens verweerder geen reden om een inkomensaanvulling toe tekenen naar de norm die hoort bij personen ouder dan 21 jaar en die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.
Het standpunt van eiser
3. Eisers betoog komt er in de kern op neer dat de Tozo 1 discriminatoir is, omdat bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming voor ondernemers een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen ondernemers die jonger en ondernemers die ouder zijn dan 21 jaar. Gelijke gevallen (zij zijn allen ondernemer, met dezelfde kosten) worden op die manier ongelijk behandeld. Het gemaakte onderscheid in leeftijd is in strijd met het bepaalde in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De Tozo 1 is een algemene maatregel van bestuur die bij Koninklijk Besluit van
17 april 2020 (Stb. 2020, 118) is vastgesteld en waaraan terugwerkende kracht is gegeven tot en met 1 maart 2020. De Tozo 1 bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. De Tozo 1 vindt, evenals het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (Pw).
4.2
Blijkens paragraaf 3.2 van de nota van toelichting bij de Tozo 1 (p. 16; Stb. 2020, 118) is voor wat betreft de hoogte van de bijstand voor verschillende categorieën aangesloten bij de bijstandsnorm uit de Participatiewet:
Hoogte van de bijstand
De bijstand voor levensonderhoud is een inkomensaanvulling tot de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. De hoogte van de bijstand voor levensonderhoud aan de zelfstandige is gelijk aan de voor betrokkene geldende bijstandsnorm, verminderd met het eventuele verwachte inkomen van de zelfstandige. De hoogte van de voor de belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm wordt bepaald aan de hand van de artikelen 20, 21 en 24 van de Participatiewet. Er bestaan verschillende bijstandsnormen voor verschillende categorieën van bijstandsgerechtigden. Artikel 21 bevat de bijstandsnormen voor 21-jarigen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Artikel 20 bevat de (lagere) bijstandsnormen voor 18- tot 21-jarige jongeren. In beide artikelen wordt er onderscheid gemaakt tussen alleenstaanden en gehuwden, waarbij de bijstandsnorm voor een alleenstaande 70 procent bedraagt van de bijstandsnorm voor een paar. Voor de zelfstandige die gehuwd is met een persoon die is uitgesloten van het recht op bestand, geldt op grond van artikel 24 van de Participatiewet dat de bijstandsnorm wordt gehalveerd. Uitgesloten van het recht op bijstand zijn bijvoorbeeld gedetineerden. Het feit dat bij gehuwden het inkomen van de echtgenoot van de zelfstandige buiten beschouwing blijft, wijzigt niet dat de bijstandsnorm voor gehuwden van toepassing is. De kostendelersnorm op grond van de artikelen 19a en 22a van de Participatiewet is om uitsluitend uitvoeringstechnische redenen niet van toepassing op de uitvoering van deze regeling (zie ook 8.1). Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de toe te kennen algemene bijstand. De aanwezigheid van kostendelers in de woning leidt voor de toepassing van onderhavig besluit niet tot een lagere bijstand.
4.3
De norm voor personen tot 21 jaar is dus lager dan die van personen van 21 jaar en ouder. De vraag is nu of daarmee sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid van gelijke gevallen. Een beroep op een verdragsrechtelijk discriminatieverbod als bedoel in artikel 26 van het IVBPR brengt niet mee dat elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is, maar alleen die welke als discriminatie moeten worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op het gebied van de sociale zekerheid aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen [1] .
4.4
De Tozo 1 is een noodmaatregel die als gevolg van de coronacrisis in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers financieel te ondersteunen. Het betreft een vangnetregeling die voorziet in een aanvullende uitkering voor levensonderhoud voor ondernemers die als gevolg van de coronacrisis geen of een lager inkomen dan het geldend sociaal minimum hebben. De Tozo 1 ziet dus niet op compensatie voor de kosten die eiser als ondernemer maakt en ook niet op compensatie voor de hogere financiële lasten die jongere ondernemers bij aanvang van hun onderneming zouden hebben, zoals eiser stelt.
4.5
Voor eiser is de hoogte van de bijstand op grond van de Tozo 1 gelijk aan de voor hem geldende bijstandsnorm van artikel 20 van de Pw. In dit artikel staat onder meer de zogeheten jongerennorm voor alleenstaande bijstandsgerechtigden tot 21 jaar en die bedraagt € 259,78 per maand (per 1 maart 2020). Die norm is lager dan de norm voor alleenstaande bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, omdat jongeren tot 21 jaar een beroep kunnen doen op de (wettelijke) onderhoudsplicht van ouders. Gezien het karakter van de bijstand als sluitstukvoorziening is het gerechtvaardigd om de bijstandsverlening daarop af te stemmen. Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de jongeren altijd voor hun bestaanskosten volledig een beroep op de ouders kunnen doen. Voor zover dit beroep niet mogelijk is, wordt voorzien in een recht op bijzondere bijstand [2] . Dit reguliere vangnet van de Pw garandeert een inkomensaanvulling tot het sociaal minimum.
Hieruit volgt al dat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een gelijk of vergelijkbaar geval met een ondernemer die 21 jaar of ouder is. De 21-plusser kan namelijk géén beroep doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Eisers beroep op het discriminatieverbod slaagt daarom niet.
Verweerder is bij het vaststellen van de hoogte van de inkomensaanvulling dan ook terecht aangesloten bij de jongerennorm van de Pw en heeft deze terecht vastgesteld op € 259,78.
4.6
Tijdens de zitting heeft eiser nog gewezen op de situatie dat een thuiswonende zelfstandige die in zijn bakkerij werkt als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) wél een volledige inkomensaanvulling op grond van Tozo 1 heeft gekregen. Zoals eiser heeft verteld, was deze persoon 21 jaar. Daarom is die situatie niet vergelijkbaar met die van eiser. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat dit voor eiser oneerlijk voelt, betekent dit niet dat dit onderscheid niet mag worden gemaakt, gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.uitspraak van de CRvB van 9 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:198
2.Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3