ECLI:NL:RBOVE:2021:4826

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
AK_20_2019
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met ontvangen partner- en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede. De eiseres ontving vanaf 8 maart 2018 een bijstandsuitkering, terwijl zij ook partner- en kinderalimentatie ontving. De gemeente heeft de bijstandsuitkering herzien en een bedrag van € 5.318,39 aan te veel betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd. Dit bedrag werd later verlaagd naar € 4.009,09 en uiteindelijk vastgesteld op € 3.007,49 na gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres.

Eiseres heeft tegen het besluit van de gemeente beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen de herziening en terugvordering. De rechtbank heeft de zaak op 7 oktober 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij te veel bijstandsuitkering ontving, gezien de alimentatie die zij ontving. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht de bijstandsuitkering heeft herzien en het terugvorderingsbedrag heeft vastgesteld, en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de gemeente de te veel betaalde bijstandsuitkering conform zijn beleid netto heeft teruggevorderd en dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de uitspraakdatum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2019

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. H.C. van der Weide,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, verweerder,
gemachtigde: mr. R.E. Wijnekus.

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2019 (primair besluit I) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar bijstandsuitkering wordt herzien over de periode van 8 maart 2018 tot en met
30 oktober 2019. Daarbij heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 5.318,39 aan te veel betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd.
In het besluit van 16 december 2019 (primair besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I gewijzigd en het terugvorderingsbedrag alsnog vastgesteld op € 4.009,09 netto.
Verweerder heeft het bezwaar tegen het primaire besluit I op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen het primaire besluit II.
In het besluit van 16 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft besloten de herziening en terugvordering in verband met ontvangen kinderalimentatie te verlagen in verband met de zogenoemde zesmaandenjurisprudentie. Het terugvorderingsbedrag is alsnog vastgesteld op € 3.007,49.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan de besluitvorming vooraf is gegaan.
1. Eiseres heeft vanaf 8 maart 2018 een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm voor een alleenstaande ouder. Eiseres heeft tevens partner- en kinderalimentatie ontvangen.
De alimentatie is in maart 2018 in mindering gebracht op de bijstandsuitkering van eiseres, maar dit is in april 2018 teruggedraaid. Vanaf maart 2018 tot en met juli 2019 heeft eiseres dus de volledige bijstandsuitkering ontvangen. De kinderalimentatie ad € 131,00 is vanaf augustus 2019 op de uitkering ingehouden. De partneralimentatie ad € 326,00 is vanaf november 2019 op de uitkering ingehouden. Verweerder heeft de partneralimentatie met de besluiten vermeld onder ‘Procesverloop’ alsnog ingehouden op de bijstandsuitkering en de als gevolg hiervan te veel betaalde bijstandsuitkering van eiseres teruggevorderd.
Standpunten van partijen.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bijstandsuitkering van eiseres alsnog herzien moet worden met de partner- en kinderalimentatie die eiseres heeft ontvangen. Verweerder is van mening dat eiseres redelijkerwijs duidelijk is geweest dat zij te veel bijstandsuitkering ontving. De bijstandsuitkering van eiseres moet daarom alsnog worden herzien in verband met de ontvangen partner- en kinderalimentatie. Verweerder kort de ontvangen kinderalimentatie echter niet meer op de bijstandsuitkering vanaf 12 december 2018 tot en met juli 2019, gelet op de zesmaandenjurisprudentie. Verweerder is daarbij van mening dat eiseres op 12 juni 2018 aan verweerder heeft meegedeeld dat zij van 8 maart 2018 wel kinderalimentatie heeft ontvangen. Van dringende redenen om verder van terugvordering af te zien is volgens verweerder geen sprake.
2.2
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering. Eiseres heeft al bij haar aanvraag volledig melding gemaakt van haar situatie. De ‘peildatum’ voor de zesmaandenjurisprudentie dient dan ook gesteld te worden op 8 maart 2018 en niet op
12 juni 2018. Tevens is verweerder op 18 april 2018 per e-mail opnieuw duidelijk op de hoogte gesteld van de situatie, zelfs onder toezending van de alimentatiebeschikking. Juist omdat verweerder desondanks een volledige uitkering heeft toegekend heeft eiseres niet hoeven begrijpen dat zij te veel bijstandsuitkering ontving. Ten slotte stelt eiseres dat verweerder ook ten aanzien van de partneralimentatie toepassing dient te geven aan de zesmaandenjurisprudentie.
Beoordeling door de rechtbank.
3.1
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (PW) herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in de PW bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3.2
Tussen partijen is niet in geding dat eiseres kinder- en partneralimentatie heeft ontvangen die niet in mindering is gebracht op de bijstandsuitkering van eiseres. Pas in oktober 2019 heeft verweerder opgemerkt dat de alimentatie niet werd gekort.
3.3
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:102) mag een bestuursorgaan in beginsel een gemaakte fout met terugwerkende kracht herstellen. Daarvoor geldt wel dat het besluit om te herstellen niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij is onder meer van belang of de betrokkene redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en hij er dus rekening mee had moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking zou worden hersteld.
3.4
Eiseres heeft redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij te veel bijstandsuitkering ontving. Uit de gedingstukken maakt de rechtbank op dat eiseres vóór 8 maart 2018 geen bijstandsuitkering heeft ontvangen, omdat zij alimentatie ontving. De bijstandsuitkering is aan haar toegekend, nadat de partner- en kinderalimentatie was verminderd vanwege onvoldoende draagkracht bij de onderhoudsplichtige ex-partner. Gelet hierop, heeft eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de alimentatie die zij vanaf maart 2018 ontving, in mindering gebracht had moeten worden op haar bijstandsuitkering.
3.5
Ten aanzien van de ‘peildatum’ voor de toepassing van de zesmaandenjurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van de datum 12 juni 2018. Bij de aanvraag heeft eiseres verweerder meegedeeld dat de alimentatie niet werd betaald. Uit de gedingstukken blijkt niet dat zij verweerder heeft meegedeeld dat het hierbij ging om de partneralimentatie en dat zij de kinderalimentatie wél ontving. Hierdoor is bij verweerder onduidelijkheid ontstaan over de alimentatie die eiseres ontving. Het lag op de weg van eiseres om deze onduidelijkheid weg te nemen door verweerder mee te delen dat zij de kinderalimentatie wél ontving. Uit de korting van de kinderalimentatie op de bijstandsuitkering in maart 2018 heeft eiseres kunnen begrijpen dat deze kinderalimentatie van belang was voor de hoogte van de bijstandsuitkering. Na het terugdraaien van deze korting heeft eiseres verweerder pas op 12 juni 2018 ondubbelzinnig en duidelijk meegedeeld dat zij de kinderalimentatie wél heeft ontvangen vanaf maart 2018. Het uitsluitend toezenden van de alimentatiebeschikking aan verweerder op 18 april 2018 was onvoldoende, aangezien uit de alimentatiebeschikking niet blijkt of de daarin vastgestelde alimentatie ook daadwerkelijk werd betaald. Dit blijkt ook niet uit de begeleidende e-mail.
3.6
Toepassing van de zesmaandenjurisprudentie op de partneralimentatie kan niet leiden tot vermindering van de herziening en terugvordering. In maart 2018 heeft de ex-partner nog een bedrag aan partneralimentatie betaald, maar vervolgens is de partneralimentatie lange tijd niet betaald door de ex-partner. De betaling is pas september 2019 hervat en toen vanaf november 2019 tijdig in mindering gebracht op de bijstandsuitkering van eiseres.
3.7
Het voorgaande betekent dat verweerder de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 8 maart 2018 tot en met 30 oktober 2019 terecht heeft herzien en de te veel betaalde bijstandsuitkering van eiseres heeft teruggevorderd na toepassing van de zesmaandenjurisprudentie ten aanzien van de kinderalimentatie.
3.8
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat verweerder de te veel betaalde bijstandsuitkering conform zijn beleid netto heeft teruggevorderd. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
Conclusie.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, als griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.