ECLI:NL:RBOVE:2021:4829

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
ak_21 _ 241
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens handel in harddrugs en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering. Eiser, die sinds februari 2015 een uitkering ontving op basis van de Participatiewet, werd beschuldigd van het schenden van de inlichtingenplicht door te handelen in harddrugs. De gemeente Deventer had op basis van informatie van de politie en de Sociale Recherche besloten om het recht op bijstandsuitkering te herzien en een bedrag van € 11.750,94 terug te vorderen. Eiser had bezwaar aangetekend tegen deze besluiten, maar de gemeente verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het herstelde besluit inhoudelijk op het bezwaar had beslist. De rechtbank concludeerde dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden, aangezien hij niet had gemeld dat hij zich bezig hield met de handel in harddrugs. De rechtbank vond dat de onderzoeksbevindingen van de politie voldoende bewijs vormden voor de conclusie dat eiser in de relevante periode had gehandeld in drugs. Eiser had niet aangetoond dat hij recht had op bijstand over de betreffende periode, en de rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht tot intrekking van de uitkering en terugvordering van de teveel betaalde bijstand was overgegaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/241

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder,

gemachtigde: F.H.L. Deuzeman.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2020 (het primaire besluit), verzonden op 28 oktober 2020, heeft verweerder het recht op uitkering op grond van de Participatiewet (PW) herzien en een bedrag aan onterecht ontvangen uitkering teruggevorderd voor een brutobedrag van
€ 11.750,94.
Bij besluit van 28 oktober 2020 (het herstelde primaire besluit), verzonden op 29 oktober 2020, heeft verweerder het primaire besluit vervangen vanwege een onjuiste vermelding van de periode en daarin vermeld dat het recht op uitkering wordt herzien over de periode van
1 januari 2019 tot en met 2 oktober 2019.
Bij besluit van 28 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiser tegen het herstelde primaire besluit, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2021.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. De rechtbank ontleent aan het dossier de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser ontvangt sinds februari 2015 een PW-uitkering volgens de norm van een alleenstaande.
1.2
De politie heeft informatie verstrekt aan verweerder over de handel in harddrugs door eiser vanuit zijn woning. De Sociale Recherche heeft vervolgens de onderzoeksgegevens en zaaksverklaringen opgevraagd en heeft deze informatie neergelegd in het rapport van 23 juli 2020. Uit de informatie van de politie is gebleken dat eiser op
2 oktober 2019 is aangehouden en dat tijdens een huiszoeking op diezelfde datum een grote hoeveelheid aan verdovende middelen in de woning van eiser is aangetroffen. Vervolgens is eiser op 5 november 2019 weer aangehouden en heeft hij op 6 november 2019 een verklaring bij de politie afgelegd.
1.3
Verweerder heeft eiser bij brief van 24 juli 2020 verzocht een deugdelijke boekhouding/administratie met betrekking tot zijn werkzaamheden, inkomsten en uitgaven aan te leveren. Eiser heeft vervolgens een overzicht ‘verkoop/inkoop/in beslag genomen zaken en gelden 2019’ en een lijst met inbeslaggenomen goederen overgelegd. Naar aanleiding van deze stukken heeft verweerder eiser bij brief van 3 september 2020 verzocht om objectieve en verifieerbare gegevens aan te leveren die de inhoud van de gegevens rondom inkoop, verkoopopbrengsten, eigen gebruik en overige kosten kunnen staven. Hierop heeft eiser gereageerd bij e-mail van 22 september 2020. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor onder ‘Procesverloop’ uiteen is gezet.
Standpunt van partijen
2.1
Verweerder heeft het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen procesbelang heeft bij een behandeling van dit bezwaar.
2.2
Verweerder heeft het bezwaar tegen het herstelde primaire besluit ongegrond verklaard. Aan de bestreden besluitvorming is het standpunt ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens verweerder heeft eiser zich vanaf 1 januari 2019 tot en met 2 oktober 2019 beziggehouden met de handel in harddrugs. Eiser heeft zelf ook, na zijn aanhouding op 2 oktober 2019, verklaard dat hij een jaar lang in harddrugs heeft gehandeld. Eiser heeft deze handel niet doorgegeven aan verweerder. Omdat eiser geen deugdelijke boekhouding/administratie van zijn werkzaamheden heeft bijgehouden, is de bijstand over deze periode niet langer vast te stellen. Verweerder heeft het recht op bijstand over deze periode herzien en de ten onrechte uitbetaalde uitkering over die periode teruggevorderd.
3.1
Eiser refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vraag of het bezwaar tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser betwist dat verweerder kon volstaan met één beslissing op bezwaar omdat verweerder twee primaire beslissingen heeft genomen en eiser daartegen twee bezwaarschriften heeft ingediend.
3.2
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit gebrekkig tot stand is gekomen. Het bestreden besluit als ook het (herstelde) primaire besluit is onvoldoende onderbouwd en voor eiser niet te begrijpen. Daarbij was [naam] onbevoegd om het bestreden besluit te verzenden en te ondertekenen. Verder is eiser in zijn belangen geschaad omdat het dossier in de bezwaarfase niet compleet aan hem is toegezonden. Verweerder heeft daarbij uit het strafdossier een selectie gemaakt die voor hem past en die het gelijk van eiser niet zichtbaar maakt. De algemene bezwaarschriftencommissie (de commissie) heeft bewust de verklaring van eiser weggelaten waarin staat dat de eerste verkoop van drugs vanaf maart/april 2019 is geweest. Er is sowieso ten onrechte uit het strafdossier ‘gegraaid’. Ook is er sprake van schending van vertrouwelijkheid omdat bepaalde vertrouwelijke stukken openbaar zijn gemaakt. Gelet op de inhoud van het advies van de commissie, als ook wat gezegd is tijdens de hoorzitting, heeft de commissie niet kritisch geadviseerd.
Verder blijkt uit het feit dat het Openbaar Ministerie geen ontnemingsvordering heeft ingediend, dat eiser geen inkomen heeft genoten aanvullend op de bijstandsuitkering. Hij heeft dan ook niet de inlichtingenplicht geschonden. Mocht er vanuit worden gegaan dat er wel inkomen is geweest, dan kan eiser maximaal voor drie maanden worden aangesproken voor het niet geven van inlichtingen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Niet-ontvankelijkheid bezwaar
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder vanwege een onjuiste vermelding van de periode het primaire besluit vervangen door het herstelde primaire besluit. Omdat verweerder vervolgens in het kader van de heroverweging inhoudelijk op het bezwaar tegen het herstelde primaire besluit heeft beslist, heeft eiser geen procesbelang bij een behandeling van het bezwaar tegen het oorspronkelijke primaire besluit. Het bezwaar tegen dit primaire besluit is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond faalt.
Ongegrondverklaring bezwaar
Wettelijk kader
4.2
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw, voor zover thans van belang, doet de belanghebbende aan het college onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.2.1
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover thans van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
4.2.2
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw, voor zover thans van belang, vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Ingevolge artikel 58, achtste lid, van de Pw, kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Herziening en terugvordering
4.3
De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2019 tot en met 2 oktober 2019. Gelet op de verwijzing naar het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie gaat de rechtbank er van uit dat verweerder met de beslissing op bezwaar heeft bedoeld dat het recht op uitkering over die periode wordt ingetrokken in plaats van herzien.
4.4
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat er bij of voorafgaand aan de besluitvorming van een schending van vertrouwelijkheid, een schending van de belangen van eiser of van andere onzorgvuldigheden sprake is geweest. Eiser heeft voor die stellingen geen of onvoldoende onderbouwing gegeven. Evenmin heeft eiser voldoende onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat [naam] niet bevoegd is om de beslissing op bezwaar te ondertekenen en te verzenden. Van een reden om dit aan te nemen is de rechtbank dan ook niet gebleken. Deze beroepsgronden falen.
4.6
Verweerder heeft volgens vaste jurisprudentie de onderzoeksbevindingen van politie, die in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal zijn neergelegd, aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiser in de te beoordelen periode heeft gehandeld in drugs. Behalve de omstandigheid dat tijdens een huiszoeking op 2 oktober 2019 een grote hoeveelheid aan verdovende middelen in de woning van eiser is aangetroffen, is eisers eigen verklaring van belang. Hij heeft op
6 november 2019 tegenover de politie verklaard dat hij al een jaar handelde in drugs. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat hij niet aan deze verklaring gehouden kan worden. Eiser heeft dan wel gesteld dat hij in een andere verklaring heeft aangegeven dat het om een kortere periode ging, maar hij heeft nagelaten deze verklaring in te brengen. Los daarvan is het vaststaande jurisprudentie dat een betrokkene, indien hij later op een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een opsporingsambtenaar afgelegde verklaring mag worden gehouden (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512). Daar komt bij dat eiser en zijn gemachtigde geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om tijdens de hoorzitting in bezwaar dit standpunt te onderbouwen. Dit moet voor het eigen risico van eiser blijven.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat eiser door het niet melden van inkomsten uit de handel in drugs de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 oktober 2019 niet is vast te stellen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. De door eiser overgelegde overzichten rondom onder meer de verkoopopbrengsten maken dit niet anders. Deze overzichten zijn niet controleer- en verifieerbaar, te meer nu deze achteraf door eiser zijn opgemaakt. De omstandigheid dat door het Openbaar Ministerie geen ontnemingsvordering is ingediend, is op zichzelf voor de beoordeling ook niet van betekenis omdat het daarbij gaat om een andere procedure. Dit geldt te meer omdat over de reden waarom een ontnemingsvordering achterwege is gelaten, door eiser geen gegevens zijn verstrekt. De beroepsgronden falen.
4.8
Verweerder heeft terecht besloten om tot intrekking van de uitkering en tot terugvordering van de teveel betaalde bijstand over de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 oktober 2019 over te gaan. Van dringende redenen om van intrekking dan wel terugvordering af te zien, is de rechtbank niet gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Martini, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.