Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder,
Procesverloop
1 januari 2019 tot en met 2 oktober 2019.
Overwegingen
2 oktober 2019 is aangehouden en dat tijdens een huiszoeking op diezelfde datum een grote hoeveelheid aan verdovende middelen in de woning van eiser is aangetroffen. Vervolgens is eiser op 5 november 2019 weer aangehouden en heeft hij op 6 november 2019 een verklaring bij de politie afgelegd.
6 november 2019 tegenover de politie verklaard dat hij al een jaar handelde in drugs. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat hij niet aan deze verklaring gehouden kan worden. Eiser heeft dan wel gesteld dat hij in een andere verklaring heeft aangegeven dat het om een kortere periode ging, maar hij heeft nagelaten deze verklaring in te brengen. Los daarvan is het vaststaande jurisprudentie dat een betrokkene, indien hij later op een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een opsporingsambtenaar afgelegde verklaring mag worden gehouden (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512). Daar komt bij dat eiser en zijn gemachtigde geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om tijdens de hoorzitting in bezwaar dit standpunt te onderbouwen. Dit moet voor het eigen risico van eiser blijven.