Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 08/760220-17. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie afgewezen, waarbij het bedrag van ruim 45.000 euro in het geding was. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de openbare terechtzitting op 27 januari 2021 heeft de officier van justitie, mr. M. Hoekstra, gesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. T. Geerdink, heeft dit standpunt onderschreven en eveneens verzocht om afwijzing van de vordering.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de baten van het strafbare feit. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. S.M. Milani en de rechters mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. V. Wolting, in aanwezigheid van griffier mr. I. Potgieter.