ECLI:NL:RBOVE:2021:608

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
08/760220-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 08/760220-17. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie afgewezen, waarbij het bedrag van ruim 45.000 euro in het geding was. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de openbare terechtzitting op 27 januari 2021 heeft de officier van justitie, mr. M. Hoekstra, gesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. T. Geerdink, heeft dit standpunt onderschreven en eveneens verzocht om afwijzing van de vordering.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de baten van het strafbare feit. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. S.M. Milani en de rechters mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. V. Wolting, in aanwezigheid van griffier mr. I. Potgieter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760220-17
Datum vonnis: 10 februari 2021
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 45.243,54.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 27 januari 2021.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. Geerdink, advocaat in Borne, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. M. Hoekstra heeft gevorderd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt afgewezen, aangezien uit het dossier niet is gebleken dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen.
3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat dit feit door de veroordeelde is begaan.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er, op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting, niet voldoende aanwijzingen, dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het hiervoor bedoelde feit waarvoor hij is veroordeeld. De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2021.
Buiten staat
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.