ECLI:NL:RBOVE:2021:624

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
ak_20_643
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor BBL-opleiding met behoud van PW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Eiseres verzocht om toestemming om met behoud van haar uitkering een opleiding in de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL) te volgen. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat een werkleerbedrijf verplicht is om loon te betalen voor de werkzaamheden die verricht worden. Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 december 2020 heeft eiseres toegelicht dat zij een stage-/werkplek met baangarantie had gevonden bij een zorginstelling, die bereid was de opleidingskosten te betalen, maar geen loon tijdens de opleiding kon bieden. Eiseres stelde dat het noodzakelijk was om de opleiding te volgen om haar kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. De rechtbank heeft overwogen dat er voldoende procesbelang is, ondanks dat eiseres nog niet met de opleiding was begonnen, omdat zij zekerheid wilde over de gevolgen voor haar uitkering.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiseres niet kan worden aangemerkt als een participatieplaats in de zin van de Pw, omdat het BBL-traject niet voldoet aan de voorwaarden die in de wet zijn gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op een beloning voor de werkzaamheden die zij zou verrichten, ook al ontvangt zij feitelijk geen loon. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt in haar verzoek om toestemming voor de opleiding met behoud van uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/643

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: M. Laarhuis.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres geen toestemming verleend om met behoud van uitkering een opleiding in de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL) te volgen.
Bij besluit van 17 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Zij is een alleenstaande moeder van twee kinderen.
1.2.
Eiseres heeft verweerder op 11 juli 2019 telefonisch de vraag voorgelegd of zij met behoud van uitkering een opleiding zou kunnen volgen. Uit overleg met eiseres is verweerder gebleken dat het een opleiding van 100 weken tot verzorgende IG in de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL), niveau 3, betrof. Eiseres had bij zorginstelling [naam] te Almelo een stage-/werkplek met baangarantie gevonden. [naam] wilde wel de kosten van de opleiding dragen, maar eiseres gedurende haar opleiding geen loon betalen. Eiseres verzocht verweerder de volledige opleiding met behoud van uitkering te kunnen volgen. Verweerder is daarop gekomen tot de bestreden besluitvorming. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de opleiding inmiddels 1,5 jaar duurt, zij met de opleiding nog geen start gemaakt heeft maar dit wel graag zou willen.
De standpunten van partijen
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat een werkleerbedrijf in beginsel geacht wordt gedurende de hele opleiding loon te betalen voor de werkzaamheden die verricht worden. Uit coulance heeft verweerder voorgesteld toch het eerste jaar van de opleiding de volledige uitkering door te betalen en de opleidingskosten te vergoeden. Vanaf het tweede jaar zou de werkgever dan de loonbetaling kunnen oppakken en verweerder het loon op de bijstand in mindering kunnen brengen. Verweerder heeft contact gelegd met [naam] en dit voorstel gedaan. [naam] wilde hier echter niet aan meewerken. Volgens verweerder zijn de werkzaamheden die bij het werkleerbedrijf verricht worden wel op geld waardeerbaar, ook als geen loon wordt betaald, en moet de uitkering daarom worden afgestemd. Bij deze afstemming wordt aan de gewerkte uren het minimumloon toegerekend.Dit loon wordt vervolgens in mindering gebracht op de bijstandsuitkering. Als eiseres de opleiding gaat volgen, past verweerder deze afstemming toe vanaf het tweede leerjaar.
2.2.
Volgens eiseres is verweerder ten onrechte niet ingegaan op haar gronden van bezwaar. Eiseres heeft geen startkwalificatie, zodat scholing voor haar noodzakelijk is. Zij heeft op eigen verzoek een AMN-test gedaan waaruit bleek dat zij een opleiding in de zorg aan zou moeten kunnen. [naam] te Almelo is bereid gevonden haar een stage/werkplek te bieden en de opleidingskosten te betalen. Als eiseres haar diploma behaalt kan zij daar in dienst treden. Deze kans kan eiseres niet voorbij laten gaan. Het is noodzakelijk dat verweerder eiseres toestemming verleent deze opleiding met uitkering te kunnen volgen, anders verandert er niets aan haar situatie. Volgens eiseres heeft verweerder ook een wettelijke plicht dit te doen. Op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Pw laat verweerder in het kader van re-integratie bijstandsgerechtigden loonvormende arbeid verrichten met behoud van uitkering. Eiseres vindt dat zij tot datzelfde in staat moet worden gesteld, omdat zeker is dat zij daarna uitstroomt.
Procesbelang
3.1.
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of er sprake is van procesbelang. Eiseres is immers nog niet met de opleiding begonnen. Het besluit van verweerder gaat daarom over een situatie die nog niet is ingetreden, en waarvan ook onzeker is of dat zal gebeuren. Pas als eiseres daadwerkelijk met de opleiding start, treden de gevolgen van verweerders beslissing in. Dit betekent in de rechtspraak in het algemeen dat er nu nog geen belang bestaat bij een oordeel van de rechter. Toch komt de rechtbank in deze zaak tot de conclusie dat er voldoende procesbelang is. Ter zitting heeft eiseres toegelicht nog steeds de wens te hebben de opleiding bij [naam] te gaan doen. Zij heeft er daarom belang bij van tevoren zekerheid te hebben over de gevolgen daarvan voor haar recht op uitkering.
Het oordeel van de rechtbank
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres betrekking heeft op een beroepsbegeleidende leerweg (BBL-opleiding). Eiseres zou tijdens het traject vier dagen per week bij [naam] werken voor in totaal 20 uur, en één dag per week naar school gaan. Verweerder heeft toegelicht dat het werkleerbedrijf gehouden is een leerling in een dergelijk BBL-traject een arbeidsovereenkomst aan te bieden en salaris te betalen op basis van de geldende CAO. Als verweerder desondanks mogelijk zou maken dat deze opleiding gevolgd kan worden met behoud van uitkering, zou dat in het nadeel zijn van studenten zonder uitkering. Dat leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt. Verweerder vindt dat niet juist. Om eiseres toch voor een deel in haar wensen tegemoet te komen heeft verweerder het voorstel gedaan dat is neergelegd in het bestreden besluit.
3.3.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het BBL-traject niet is aan te merken als een participatieplaats in de zin van artikel 10a van de Pw. Uit de wet volgt dat een dergelijke participatieplaats onbeloonde additionele werkzaamheden betreft, die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van de Pw worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Verweerder heeft inzichtelijk en helder toegelicht waarom het traject van eiseres niet aan die voorwaarden voldoet.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres voor de werkzaamheden die zij bij [naam] zou gaan verrichten een beloning mag verlangen. Zelfs als zij feitelijk geen geld voor haar inzet ontvangt, gaat het om werk dat wel op geld waardeerbaar is. Dit is voor haar recht op bijstand van belang.
De rechtbank wijst op artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw, waaruit volgt dat niet alleen het inkomen van belang is waarover iemand echt beschikt, maar ook het inkomen waarover iemand redelijkerwijs kán beschikken.
3.5.
Ondanks de wettelijke bepalingen heeft verweerder eiseres voorgesteld de kosten van de opleiding te vergoeden en eiseres wel het eerste jaar van de opleiding haar uitkering te laten behouden. Verweerder heeft zelfs contact gelegd met de mogelijke werkgever van eiseres om dit te bespreken. Hiermee heeft verweerder eiseres een duidelijke en te waarderen handreiking gedaan om haar in staat te stellen haar toekomstplannen te realiseren. Het is nu aan eiseres om met [naam] om de tafel te gaan.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Ernens, griffier, op
De uitspraak is op de eerstvolgende donderdag in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.