Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
2 [gedaagde 2] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 augustus 2020,
- de mondelinge behandeling en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op
28 oktober 2020,
- de pleitnota van ADFS.
2.De feiten
‘(…)Hierbij treft u de offerte, met onze Algemene voorwaarden aan, die wij op basis van de dossieronderzoeken en gevoerde gesprekken met u, uw [zoon] en de informatie die wij van u beiden hebben ontvangen, hebben opgesteld.
‘(…)6. Alle opdrachten worden geacht te zijn gegeven, aanvaard en uitgevoerd doorAD Facility Solutions B.V., met inachtneming van deze algemene voorwaarden.
‘(…)En tenslotte nogmaals:1. wij hebben bij alle andere opdrachtgevers exact hetzelfde geadviseerd en onderbouwing toegepast als hierboven.2. Het betreft hierbij om een correctieaanvraag en de beslissing Belastingdienst is onomkeerbaar/definitief en op hun besluit is geen bezwaar mogelijk. Het is dus bij het indienen van de correctieaanvraag of nee of ja.(…)’.
2.5. Tussen [B] en [gedaagde 2] heeft een gesprek plaatsgevonden en daar is afgesproken dat ADFS een addendum op de overeenkomst op zal stellen. Van de inhoud van dit gesprek heeft [B] bij e-mail van 7 oktober 2014 aan [eiseres] verslag gedaan. Voor zover van belang staat in deze e-mail opgenomen:
‘(…)Vervolgens gesproken over de eventuele consequenties hiervan voor de reeds aan hem betaalde fee van 30%. Gezegd dat hierin niet is voorzien in de inmiddels getekende overeenkomst. Hij is bereid hiervoor een addendum op te stellen en alsnog te regelen dat bij terugbetaling aan de fiscus ook de hierop betrekking hebben fee van 30% zal worden terugbetaald.(…)
‘(…)Hierbij deel ik jou mede, dat Ad Facility Solutions B.V. [eiseres] vrijwaart voor eventuele terugbetalingen van ontvangen premiekortingsbedragen Belastingdienst.Zulks op verzoek van Accountant [B] .Voor het overige zijn de Algemene Voorwaarden, zoals in de ondertekende offerte door partijen geaccordeerde opdracht van toepassing.(…)’.
‘(…) Hierbij de beloofde en door Accountant [B] en jullie verzochte vrijwaring. Mocht de Belastingdienst hierop of deels op terugkomen, dan kun je hierop terugvallen (…)’.
€ 102.466,00 ontvangen, bestaande uit € 94.425,00 aan loonheffingen en € 10.041,00 aan belastingrente.
14 september 2017 heeft (de advocaat van) [eiseres] ADFS in gebreke gesteld. Voor zover van belang staat in deze brief opgenomen:
‘
(…)Inmiddels is gebleken dat de advieswerkzaamheden die [gedaagde 2] voor cliënte heeft gedaan volstrekt ondeugdelijk waren. [gedaagde 2] heeft namens cliënte grote bedragen loonbelasting teruggevraagd. Recent heeft de belastingdienst een aanslag gestuurd, waarbij deze bedragen alsnog zijn geheven (…) Er is nog bezwaar mogelijk. Aannemende dat Ad Facility Solutions B.V. (u dus) als opdrachtnemer heeft te gelden, stel ik u bij deze namens cliënte in gebreke ten aanzien van de door [gedaagde 2] geleverde adviesdiensten.Cliënte stelt u in de gelegenheid om namens haar, tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op20 oktober 2017 bezwaar te maken bij de belastingdienst. Doet u dat niet, dan zal cliënte ervan uitgaan dat deze aanslag terecht aan haar is opgelegd en staat daarmee vast dat u niet heeft voldoen aan de opdracht.(…)’.
24 oktober 2018 ongegrond verklaard. De naheffingsaanslag is teruggebracht naar
€ 74.727,00 (€ 92.425,00 - € 17.698,00).
‘(…)Met andere woorden: ik zou in beroep willen gaan bij het Gerechtshof en daar ook ons standpunt mede laten ondersteunen onder verwijzing naar de andere positieve schriftelijke accorderingen van de Belastingdienst.(…)’.
3.Het geschil
[eiseres] te betalen:
- de somma van € 22.418,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
28 december 2018 dan wel een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening,
- de somma van € 8.133,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
28 december 2018 dan wel een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening,
- de somma van € 4.707,35 aan gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, dan wel een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2. ADFS en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen van
[eiseres] .
4.De overwegingen
a) een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:360 BW, die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst laatstelijk zijn jaarrekening openbaar heeft gemaakt, of ten aanzien waarvan op dat tijdstip laatstelijk artikel 2:403 lid 1 BW is toegepast,
sub b, doch gelet op de tekst van de wet (artikel 6:235, lid 1, sub b: “een partij op wie het onder a bepaalde niet van toepassing is…”) zal eerst gekeken moeten worden of
[eiseres] onder sub a van genoemd artikellid valt. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Immers, [eiseres] is een B.V. met beperkte aansprakelijkheid, die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (in september 2014) laatstelijk de jaarrekening openbaar heeft gemaakt (de jaarrekening 2013, gepubliceerd op 11 augustus 2014). Van een toepassing van artikel 2:403 lid 1 BW is gesteld noch gebleken, zodat hieraan voorbij kan worden gegaan. De conclusie is dat [eiseres] valt onder artikel 6:235 lid 1 sub a BW, wat betekent dat [eiseres] wordt gezien als grote ondernemer en haar dus geen beroep toekomt op de vernietigbaarheid van artikelen in de algemene voorwaarden.
53 personen werkzaam waren, betekent dit dat [eiseres] als grote onderneming aangemerkt dient te worden. De stelling van [eiseres] dat het aantal werknemers lager is dan in het Handelsregister staat opgenomen, kan haar in dat opzicht niet baten.
20 juli 2017. [eiseres] heeft pas op 28 december 2018 een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling ingesteld en dat is te laat, zo vervolgt ADFS.
16 van de algemene voorwaarden niet overschreden.
In de brief van 14 september 2017 is ADFS de mogelijkheid gegeven om gebreken te herstellen. Dat heeft ADFS gedaan en dat duurde voort tot het vonnis van de rechtbank van 24 oktober 2018, zo stelt [eiseres] . Vanaf dat moment is er volgens [eiseres] een nieuwe termijn gaan lopen van drie maanden. Nu [eiseres] op 28 december 2018 bij ADFS aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van de succesfee wegens onverschuldigde betaling, is dat binnen drie maanden gedaan en dus tijdig, aldus [eiseres] .
voldoende zekerheid had verkregen dat er sprake was van foutief of tekortschietend handelen van ADFS. Volgens de Hoge Raad kan daar eerst een rechterlijk oordeel voor nodig zijn (zie HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1603), zoals dat ook in de onderhavige situatie het geval is geweest. Immers, pas na het vonnis van de rechtbank van 24 oktober 2018 is [eiseres] er mee bekend geworden dat er schade is geleden en wie de aansprakelijke (rechts)persoon is voor die geleden schade. Relevant in dit kader is ook de geruststellende mededelingen die [gedaagde 2] continue, ook schriftelijk, heeft gedaan. Volgens [gedaagde 2] hadden de Belastingdienst en later de rechtbank Den Haag het niet goed gedaan, maar heeft hij, althans ADFS het wel bij het goede eind, en zou de beslissing van de Belastingdienst worden teruggedraaid.
Wat hebben partijen afgesproken over de succesfee?4.14. In geschil is verder wat partijen hebben afgesproken over de succesfee. Partijen zijn namelijk verdeeld over de vraag of ADFS een deel van de door [eiseres] betaalde succesfee moet terugbetalen. [eiseres] is van mening dat ADFS een deel van de succesfee terug moeten betalen, omdat in de overeenkomst staat dat er een succesfee van 30% gerekend zal worden over het definitief gerealiseerde resultaat. Nu achteraf is gebleken dat het resultaat minder was dan waarover 30% succesfee is berekend, is [eiseres] van mening dat het teveel betaalde bedrag onverschuldigd is betaald. De afspraak in de overeenkomst op pagina 2 onder a is een facturatie afspraak. Ten slotte beroept
zich op het addendum, waar een vrijwaring in staat opgenomen.
definitief, dus ook na bezwaar en beroep, heeft terugbetaald. Bovendien is er ook nog een vrijwaring/addendum opgesteld. In het addendum staat opgenomen dat ADFS de premies zal terugbetalen die de Belastingdienst corrigeert. Er mag in het addendum dan wel niet letterlijk worden gesproken over (terugbetaling van) de succesfee, naar het oordeel van de rechtbank is echter wel duidelijk wat de bedoeling was van partijen: ADFS zal (een deel van) de succesfee terugbetalen waarover geen succes is behaald. Dit heeft niets te maken met de premiekortingsbedragen, zoals ADFS dat stelt. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank ook de e-mail van [B] van 7 oktober 2014 (productie 5 dagvaarding), waarin staat wat met [gedaagde 2] is besproken ten aanzien van de eventuele consequenties van de reeds betaalde fee van 30% en dat ook de fee zal worden terugbetaald. Om die zekerheid te verkrijgen, is nou juist het addendum opgesteld. Ook het feit dat [gedaagde 2] bleef volhouden, ook ter zitting van deze rechtbank, dat de Belastingdienst en de rechtbank Den Haag een onjuist oordeel hebben gegeven, en tegen [eiseres] heeft gezegd dat de naheffing zou worden teruggedraaid, maakt het te meer aannemelijk dat [eiseres] de bepaling over de succesfee zo mocht opvatten dat zij alleen 30% hoefde te betalen van wat er daadwerkelijk aan succes (premieteruggave) werd behaald.
[eiseres] een deel heeft moeten terugbetalen aan de Belastingdienst en dat daarmee het definitief gerealiseerde resultaat lager is dan waarover de succesfee door ADFS is berekend. De conclusie is dan ook dat [eiseres] te veel succesfee heeft betaald aan ADFS. ADFS moet een deel terugbetalen.
heeft slechts over het in deze procedure niet betwiste deel van de naheffing gevorderd, vanwege de niet benutte mogelijkheid van het hoger beroep (zie r.o. 2.13. en 2.15.). De vordering bedraagt € 22.418,10. Gelet op het bovenstaande betekent dit dat het bedrag van € 22.418,10 toewijsbaar is.
nog aangehaald dat zij bang is voor gebrek aan verhaal bij ADFS. ADFS zou er zijn tussen geschoven om aan aansprakelijkheid van [gedaagde 2] zelf te ontkomen, zo stelt [eiseres] .
Het standpunt van ADFS dat [eiseres] met ADFS heeft gecontracteerd en niet met [gedaagde 2] , is juist. [gedaagde 2] is enkel werkzaam voor ADFS. De vorderingen jegens [gedaagde 2] worden derhalve afgewezen.
€ 2.541,20 (factuur [B] ).
onvoldoende is onderbouwd dat een afwijkend tarief gerechtvaardigd is. De rechtbank acht termen aanwezig om de vergoeding op grond van het bepaalde in
artikel 242 Rv te matigen. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 1.180,51 (€ 875,- + 1% x € 30.551,31). Er is geen verweer gevoerd tegen de in dit kader gevorderde wettelijke rente, zodat dit zal worden toegewezen.
daarbij geen betaaltermijn heeft gegeven. De rechtbank zal vergoeding van wettelijke rente toewijzen vanaf 11 januari 2019 tot aan de dag van gehele voldoening nu ADFS het gevorderde bedrag op die datum in elk geval had moeten voldoen.
11 januari 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
11 januari 2019 tot aan de dag van volledige betaling,