ECLI:NL:RBOVE:2022:1265

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
ak_21_821
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet; onterecht handelen van verweerder na melding door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening en terugvordering van een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Eiseres ontving vanaf 15 januari 2019 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag op grond van de TW. In december 2020 heeft het UWV de toeslag herzien en een bedrag van € 12.513,88 teruggevorderd, wat later werd verlaagd naar € 9.453,38. Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, omdat zij meende dat het UWV onterecht had gehandeld en dat zij niet had kunnen begrijpen dat zij te veel toeslag ontving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres meerdere keren contact heeft opgenomen met het UWV om te verifiëren of de hoogte van de toeslag correct was. Ondanks deze meldingen heeft het UWV niet adequaat gereageerd en is de herziening en terugvordering uiteindelijk in strijd met de rechtszekerheid gebeurd. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte de toeslag met terugwerkende kracht heeft herzien en de terugvordering heeft opgelegd, omdat eiseres niet redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat zij te veel toeslag ontving. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, de primaire besluiten herroepen en het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

De rechtbank concludeert dat de terugvordering van de toeslag niet in stand kan blijven, omdat het UWV niet adequaat heeft gehandeld na de meldingen van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de zorgvuldigheid die van bestuursorganen mag worden verwacht bij het herzien van uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/821

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. S. van de Griek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder, gemachtigde: L.A.P. ter Laak.

Procesverloop

In het besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de toeslag van eiseres op grond van de Toeslagenwet (TW) vanaf 1 december 2019 herzien.
In het besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de toeslag van eiseres op grond van de TW over de periode van 4 november 2019 tot en met 31 oktober 2020 tot een totaalbedrag van bruto € 12.513,88 (gedeeltelijk) teruggevorderd.
In het besluit van 18 december 2020 (het primaire besluit 3) heeft verweerder het primaire besluit 2 ingetrokken en de terugvordering verlaagd. De toeslag van eiseres op grond van de TW over de periode van 4 november 2019 tot en met 31 oktober 2020 is verlaagd tot een totaalbedrag van bruto € 12.091,36.
In het besluit van 22 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 3 gegrond verklaard. Verweerder heeft de terugvorderingsperiode gewijzigd naar 1 december 2019 tot en met 31 oktober 2020 en het terugvorderingsbedrag verlaagd naar bruto € 9.453,38.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1.1
Met ingang van 15 januari 2019 ontving eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag op grond van de TW van bruto € 6,76 per dag. Eiseres zat destijds in een schuldhulpverleningstraject bij de Stadsbank Oost-Nederland. Vanaf 4 februari 2019 is eiseres met behoud van de WW-uitkering gaan werken. Zij heeft zich op 5 augustus 2019 ziek gemeld. Na afloop van het dienstverband heeft verweerder in het besluit van 17 september 2019 aan eiseres per 7 augustus 2019 een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW), volgnummer 003. Deze ZW-uitkering is in mindering gebracht op de WW-uitkering.
1.2
In het besluit van 13 november 2019 heeft verweerder aan eiseres per 4 november 2019 een tweede recht op ZW-uitkering, volgnummer 002, toegekend, omdat het recht op de WW-uitkering na een periode van dertien weken eindigt. In een afzonderlijk besluit van
13 november 2019 is aan eiseres per 4 november 2019 een toeslag van € 10,57 bruto per dag op grond van de TW ter aanvulling van de ZW-uitkering toegekend.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld in de rubriek Procesverloop.
Het standpunt van verweerder
2.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zij verplicht is om de toeslag op grond van de TW te herzien en terug te vorderen, omdat het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij te veel toeslag ontving. Eiseres had recht op een toeslag van € 10,57 bruto per dag (€ 229,90 per maand), maar over de maanden december 2019 tot en met oktober 2020 is een bedrag van € 1.115,56 c.q. € 1.120,78 per maand aan toeslag uitbetaald. Verweerder baseert zich hierbij op de Beleidsregels schorsing,
opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006 (hierna: Beleidsregels).
2.2
Verweerder heeft in het verweerschrift en tijdens de zitting toegelicht dat de
ZW-uitkering met het volgnummer 003 vanaf 4 november 2019 in mindering had moeten worden gebracht op de ZW-uitkering met het volgnummer 002. Vervolgens had de hoogte van de toeslag berekend moeten worden. Over de maand november 2019 zijn echter beide ZW-uitkeringen volledig uitbetaald en is de toeslag uitbetaald conform de toekenningsbeslissing. Bij besluit van 8 januari 2020 is aan eiseres medegedeeld dat vanaf december 2019 de ZW-uitkering met volgnummer 002 lager wordt in verband met inkomsten van ZW-uitkering uit volgnummer 003. Vanaf dat moment worden de
ZW-uitkeringen volgens verweerder juist uitbetaald. Dit geldt niet voor de toeslag, omdat geen rekening is gehouden met de ZW-uitkering volgnummer 003. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat de ZW-uitkering met volgnummer 002 niet goed is ingebracht in het systeem. Tot en met oktober 2020 is dit niet opgemerkt, waardoor eiseres te veel toeslag heeft ontvangen. Volgens verweerder valt eiseres niet onder de specifieke groep (samenloop WW met ZW/WAZO in 2019/2020) waarop het herstelbeleid ziet, omdat het hier gaat om terugvordering van de toeslag en niet om terugvordering van WW- of ZW/Wazo-uitkering.
Het standpunt van eiseres
3.1
Eiseres stelt dat verweerder heeft miskend dat zijzelf meerdere keren telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder om te vragen of de hoogte van de toeslag wel klopte. Volgens eiseres is haar op 14 januari 2020 en 14 juni 2020 door een medewerker van verweerder geantwoord dat de hoogte van de toeslag juist was. Omdat twijfel bij de schuldhulpverlener bleef bestaan heeft eiseres op 1 december 2020 nog een keer telefonisch contact opgenomen. Toen is door een medewerker van verweerder aangegeven dat de hoogte van de toeslag toch niet juist was. Eiseres stelt dan ook dat de terugvordering van de toeslag is ontstaan door toedoen van verweerder en dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat de hoogte van de toeslag klopte. Zij stelt daarom dat verweerder in haar geval dient af te zien van de terugvordering.
3.2
Verder stelt eiseres dat het herstelbeleid om af te zien van een terugvordering van dubbele uitkering gelijk dient te worden toegepast op haar situatie van een dubbele toeslag. Eiseres doet daarom een beroep op het gelijkheids- en het redelijkheidsbeginsel. Ten slotte stelt eiseres dat sprake is van een dringende reden om van de terugvordering af te zien, omdat de terugvordering getuigt van een ongekende hardheid, omdat zij net het schuldhulpverleningstraject heeft afgerond. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een e-mail van 1 december 2020 en een brief van 25 januari 2022 van mevrouw [naam] (hierna: [naam] ), werkzaam als consulent schuldregeling bij de Stadsbank Oost-Nederland overgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
4.1
Op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder b, van de TW herziet verweerder de toeslag als deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Dat laat onverlet dat herziening en intrekking onder omstandigheden in strijd kan zijn met het rechtszekerheidsbeginsel dan wel een (andere) ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel. Artikel 20, eerste lid, van de TW bepaalt dat de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 24 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF2376) brengt het beginsel van rechtszekerheid met zich dat herziening of intrekking van een uitkering met terugwerkende kracht ten nadele van de betrokkene niet is toegestaan, tenzij zich het uitzonderingsgeval voordoet dat de betrokkene heeft begrepen of redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat geen recht bestond op die uitkering. Verweerder hanteert daarbij de Beleidsregels. Deze voorzien erin dat van intrekking en herziening met terugwerkende kracht wordt afgezien indien het de betrokkene niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag toeslag werd verstrekt. Die Beleidsregels dienen te worden aangemerkt als een buitenwettelijk begunstigend beleid dat door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst. Dat houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven worden aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze is toegepast.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de besluiten tot herziening en terugvordering in het geval van eiseres in strijd met de rechtszekerheid. De rechtbank motiveert dit oordeel hieronder.
4.4
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet ontkent dat zij ervan op de hoogte was dat zij maandelijks te veel toeslag ontving. Eiseres heeft juist om die reden op aandringen van [naam] meerdere keren telefonisch contact opgenomen met verweerder. Volgens eiseres heeft zij op 14 januari 2020, 14 juni 2020 en 1 december 2020 gebeld en is in januari 2020 en juni 2020 tegen haar gezegd dat de toeslag correct was berekend. De rechtbank stelt vast dat dit relaas van eiseres wordt ondersteund door de brief van 25 januari 2022 van [naam] , waarin staat dat zij meerdere keren tegen eiseres heeft gezegd dat zij contact op moet nemen met verweerder over de hoogte van de toeslag. Uit die brief blijkt ook dat bij [naam] twijfel bleef bestaan over de hoogte van de toeslag, ook nadat eiseres voor de eerste en tweede keer navraag had gedaan bij verweerder.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank hecht verweerder er ten onrechte doorslaggevend belang aan dat uit de gespreksnotities niet blijkt dat eiseres op 14 januari en 14 juni 2020 zelf contact heeft opgenomen. Van belang is dat uit de gespreksnotities blijkt dat een medewerker van verweerder op 14 januari 2020 heeft gebeld met eiseres en dat verweerder toen zelf ook al had kunnen onderkennen dat te veel toeslag werd uitbetaald. Dit blijkt uit de beslissing van 14 januari 2020 en de gespreksnotitie van dezelfde dag. In die beslissing heeft verweerder de WW-uitkering en de toeslag over de maand september 2019 herzien en teruggevorderd tot een bedrag van bruto € 416,97, omdat over die periode (ook) geen rekening is gehouden met de inkomsten uit de ZW-uitkering met het volgnummer 003. Daarnaast had verweerder op dat moment uit de betaalspecificaties over de maanden november en december kunnen onderkennen dat de toeslag te hoog was. De betaalspecificatie over de maand december 2019 is van 9 januari 2020. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder daarom adequaat moeten handelen door ervoor te zorgen dat de ZW-uitkering en de toeslag correct zouden worden uitbetaald. De fout lag dan ook bij verweerder en pas na een jaar is verweerder tot herziening overgegaan, terwijl al eerder duidelijk was of in elk geval had kunnen zijn dat de toeslag niet juist was. De gevolgen van de terugvordering voor eiseres zijn groot, omdat zij weer in de schulden dreigt te komen terwijl zij net een schuldhulpverleningstraject heeft afgerond.
4.6
Eiseres heeft een beroep gedaan op het herstelbeleid, dat verweerder op
10 september 2021 via een persbericht bekend heeft gemaakt. De rechtbank heeft dit beleid bij verweerder opgevraagd en tijdens de zitting met partijen besproken. Uit het persbericht en het verhandelde ter zitting blijkt dat het interne herstelbeleid inhoudt dat verweerder afziet van terugvordering van naar schatting 1200 onterecht gelijktijdig betaalde WW- en ZW- of WAZO-uitkeringen in 2019/2020. Daarover is in het persbericht het volgende opgenomen: “
Wanneer het iemand ‘redelijkerwijs duidelijk’ kan zijn dat er sprake is van een te hoge uitkering vordert UWV het te veel ontvangen bedrag normaal gesproken altijd terug. Omdat samenloop van verschillende uitkeringen complex kan zijn is dat hier lastig vast te stellen. Daar komt bij dat uit steekproeven naar boven is gekomen dat een deel van de mensen in deze situatie hierover contact heeft gezocht met UWV, waaraan niet altijd adequaat gehoor is gegeven. Deze mensen valt hierin niets te verwijten. Bovendien kon de impact op cliënten groot zijn vanwege fiscale consequenties en de mogelijke gevolgen voor zorg- en huurtoeslag. De periode waarin mogelijk te veel uitkering is ontvangen ligt bovendien één a twee jaar in het verleden. Dit bij elkaar opgeteld heeft UWV doen besluiten niet over te gaan tot terugvordering”.
4.7
Hoewel het in het geval van eiseres niet gaat om samenloop van WW- met ZW- of WAZO-uitkering is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vergelijkbare situatie, omdat sprake is van samenloop van twee ZW-uitkeringen en een bijbehorende toeslag in de periode 2019/2020. Naar het oordeel van de rechtbank is ook van belang dat verweerder in het herstelbeleid heeft erkend dat niet in alle gevallen adequaat gehoor is gegeven aan meldingen van verzekerden. Uit wat in 4.5 is overwogen heeft verweerder in het geval van eiseres niet adequaat gehandeld. Beide aspecten (samenloop uitkeringen en niet adequaat handelen na melding) geven de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval de toeslag ten onrechte heeft herzien en teruggevorderd.
4.8
Uit wat in 4.4 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat verweerder de toeslag van eiseres in strijd met de rechtszekerheid met terugwerkende kracht over de periode van
1 december 2019 tot en met 31 oktober 2020 heeft herzien en de over die periode te veel ontvangen toeslag van € 9.453,38 ten onrechte heeft teruggevorderd.
De conclusie
5. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank herroept de primaire besluiten 1 en 3. Dit betekent dat de herziening en de terugvordering van de toeslag komen te vervallen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten 1 en 3;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeus, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.